minibeer | dinsdag 14 september 2010 @ 23:54 |
Sorry, ik had de vorige volgespamd ![]() vraag verder! Vorige deel: [bèta wiskunde] huiswerk-en-vragentopic Post hier weer al je vragen, passies, trauma's en andere dingen die je uit je slaap houden met betrekking tot de wiskunde. Van MBO tot WO, hier is het topic waar je een antwoord kunt krijgen op je vragen. Vragen over stochastiek in het algemeen en stochastische processen & analyse in het bijzonder worden door sommigen extra op prijs gesteld! Links: Opmaak: • http://betahw.mine.nu/index.php: site van GlowMouse om formules te kunnen gebruiken in je posts (op basis van Latexcode wordt een plaatje gegenereerd dat je vervolgens via het aangegeven linkje kunt opnemen). Een uitleg over LaTeX-code kun je hier vinden Wiskundig inhoudelijk: • http://integrals.wolfram.com/index.jsp: site van Wolfram, makers van Mathematica, om online symbolische integratie uit te voeren. • http://mathworld.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg korte wiki-achtige artikelen over wiskundige concepten en onderwerpen, incl. search. • http://functions.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg identiteiten, gerangschikt per soort functie. • http://scholar.google.com/: Google scholar, zoek naar trefwoorden specifiek in (wetenschappelijke) artikelen. Vaak worden er meerdere versies van hetzelfde artikel gevonden, waarvan één of meer van de website van een journaal en (dus) niet vrij toegankelijk, maar vaak ook een versie die wel vrij van de website van de auteur te halen is. OP | |
Riparius | woensdag 15 september 2010 @ 03:01 |
quote:Je bedoelt ongetwijfeld een gelijkzijdige driehoek. Je vraag is zo niet te beantwoorden omdat je bij de snelheid geen eenheid van tijd opgeeft. Maar aangenomen dat je 2 eenheden per seconde bedoelt kom ik zelf uit op 5/3 seconde. | |
minibeer | woensdag 15 september 2010 @ 11:07 |
haha, ja ik bedoelde inderdaad een gelijkzijdige driehoek en per seconde. Hoe heb je die berekening dan ongeveer gemaakt? | |
Riparius | woensdag 15 september 2010 @ 18:22 |
quote:Op grond van symmetrie overwegingen is het duidelijk dat driehoek ABC gelijkzijdig blijft en dat ook het centrum (zwaartepunt) van de driehoek zich niet verplaatst. Bij een gelijkzijdige driehoek is het centrum (zwaartepunt) tevens het middelpunt O van de omgeschreven cirkel. Duiden we de straal van de omgeschreven cirkel aan met r, dan geldt dus OA = OB = OC = r. Voor een willekeurige driehoek ABC laat de straal van de omgeschreven cirkel zich berekenen met de uitgebreide sinusregel: (1) a : sin α = b : sin β = c : sin γ = 2r Voor een gelijkzijdige driehoek ABC is α = β = γ = 60° en aangezien sin 60° = ½∙√3 vinden we dus voor een gelijkzijdige driehoek met zijden a = b = c = 5 dat 2r = 5/(½∙√3) en dus r = 5/√3 = (5/3)∙√3. Het vraagstuk is nu herleid tot de vraag hoe de straal r van de omgeschreven cirkel van driehoek ABC afhangt van de tijd t. Immers, als we r uit kunnen drukken als functie van t, dan kunnen we ook bepalen voor welke waarde van t geldt dat r = 0, en op welk tijdstip de drie hoekpunten A,B en C dus samenvallen met O. Aangezien OA = OB = OC = r kunnen we volstaan met te kijken naar de afstand r van punt A tot het middelpunt O van de omgeschreven cirkel van driehoek ABC. We beschouwen nu een zeer klein tijdsinterval [t, t + ∆t] waarin driehoek ABC overgaat in driehoek A'B'C'. We denken ons hierbij ∆t zó klein, dat de verplaatsing van punt A naar punt A' zeer klein is ten opzichte van de lengte van de zijde AB van de driehoek ABC op tijdstip t. Aangezien punt A zich beweegt naar punt B en ook de afstand van punt B' tot B zeer klein is ten opzichte van de lengte van de zijde AB, volgt dat de baan van A naar A' dan bij benadering een recht lijnstuk is dat bovendien vrijwel langs zijde AB ligt. Duiden we de straal van de omgeschreven cirkel op tijdstip t aan met r en op tijdstip t + ∆t met r + ∆r (waarbij is te bedenken dat het increment ∆r ook negatief kan zijn) dan hebben we dus: (2) OA = r en OA' = r + ∆r Om nu een verband te vinden tussen het increment ∆r en daarbij behorende increment van het tijdsinterval ∆t beschouwen we driehoek OAA'. Volgens de cosinusregel geldt: (3) (OA')2 = (OA)2 + (AA')2 - 2∙OA∙AA'∙cos ∠OAA' Nu zagen we al dat de baan van A naar A' nagenoeg samenvalt met het lijnstuk AA'. Gegeven is verder dat punt A zich met een snelheid van 2 eenheden per tijdseenheid (seconde) beweegt in de richting van B, zodat voor de lengte van lijnstuk AA' in goede benadering geldt: (4) AA' ≈ 2∙∆t Verder zagen we al dat AA' nagenoeg langs AB ligt, zodat ook geldt: (5) ∠OAA' ≈ ∠OAB = 30° En dus ook: (6) cos ∠OAA' ≈ cos 30° = ½∙√3 Op grond van (2), (4) en (6) volgt nu uit (3) dat geldt: (7) (r + ∆r)2 ≈ r2 + (2∙∆t)2 - 2∙r∙2∙∆t∙½∙√3 Uitwerken geeft: (8) r2 + 2∙r∙∆r + (∆r)2 ≈ r2 + 4∙(∆t)2 - 2∙r∙√3∙∆t En van beide leden r2 aftrekken geeft: (9) 2∙r∙∆r + (∆r)2 ≈ 4∙(∆t)2 - 2∙r∙√3∙∆t Nu is ∆t zeer klein, wat tot gevolg heeft dat (∆t)2 weer zeer klein is ten opzichte van ∆t en daarmee verwaarloosbaar ten opzichte van ∆t. En omdat ∆t zeer klein is, is ook ∆r zeer klein, waarmee ook (∆r)2 verwaarloosbaar is ten opzichte van ∆r. Aldus volgt uit (9) dat ook geldt: (10) 2∙r∙∆r ≈ - 2∙r∙√3∙∆t Deling van beide leden van (10) door 2r geeft dan: (11) ∆r ≈ - √3∙∆t En dus: (12) ∆r/∆t ≈ -√3 Deze benadering wordt beter naarmate ∆t tot 0 nadert, zodat we kunnen concluderen dat geldt: (13) lim ∆t → 0 (∆r/∆t) = -√3 Oftewel: (14) dr/dt = -√3 De straal r van de omgeschreven cirkel van driehoek ABC neemt dus lineair af met de tijd, en wel met √3 eenheden per eenheid van tijd (seconde). En daar, zoals we hebben gezien, op tijdstip t = 0 geldt r = (5/3)∙√3 volgt dus dat r = 0 op tijdstip t = ((5/3)∙√3)/√3 = 5/3 seconde. Daarmee is het vraagstuk opgelost. We kunnen r als volgt als functie van t schrijven: (15) r = (5/3 - t)∙√3 Hiermee kunnen we bepalen wanneer de lengten van de zijden van driehoek ABC een bepaalde waarde bereiken door eerst aan de hand van (1) de straal van de omgeschreven cirkel te bepalen. Voor een gelijkzijdige driehoek met zijden van lengte 1 bijvoorbeeld geldt r = (1/3)∙√3 en dus t = 4/3 seconde. | |
GlowMouse | woensdag 15 september 2010 @ 18:48 |
Dit probleem is net wat anders dan Achilles en de schildpad, en daarom ook lastiger om te begrijpen. Je redenering loopt nu juist voor 0 <= t < 5/3. Op grond van het resultaat kan r(t) niet kloppen voor t > 5/3. Waarom zou r(5/3) = 0 gedefinieerd zijn? Het is wel duidelijk dat het midden willekeurig dicht benaderd wordt. | |
Riparius | woensdag 15 september 2010 @ 19:15 |
quote:Ik zie je probleem natuurlijk wel, ik heb slechts aangetoond dat geldt dr/dt = -√3 op het open interval (0, 5/3). Maar uit het feit dat r(t) niet is gedefinieerd voor t > 5/3 en (dus) ook niet differentieerbaar is voor t = 5/3 volgt niet dat r(5/3) zelf niet gedefinieerd zou zijn. | |
thabit | woensdag 15 september 2010 @ 19:40 |
Als je r(t) = 0 definieert voor t >= 5/3, dan heb je een continue functie, de unieke die aan het gestelde probleem voldoet. | |
minibeer | donderdag 16 september 2010 @ 11:33 |
quote:pff, respect hoor, ff kijken wat ik ervan begrijp ![]() | |
thabit | donderdag 16 september 2010 @ 12:26 |
Ken je complexe getallen, minibeer? Daarmee kan het namelijk een stuk simpeler. | |
Riparius | donderdag 16 september 2010 @ 13:43 |
quote:De baan die elk van de hoekpunten van de driehoek aflegt is een logaritmische spiraal. Eén van de eigenschappen daarvan is dat er oneindig veel omwentelingen nodig zijn om de pool (het centrum O) te bereiken, terwijl de totale lengte van de curve vanaf ieder punt op de curve tot aan de pool niettemin eindig is. Dat is denk ik een beetje de paradox waarmee GlowMouse worstelt. | |
minibeer | donderdag 16 september 2010 @ 14:02 |
quote: ![]() | |
minibeer | donderdag 16 september 2010 @ 14:19 |
quote:Volgens Riparius neemt de radius van de cirkel waarop de hoekpunten liggen af met sqrt(3) eenheden per seconde. Dit is geen logaritmische spiraal, en dat vond Glowmouse raar als ik het allemaal goed begrijp. En even over de redenatie van Riparius: mag dat wel, delta t en delta r als 'klein' beschouwen, en dan delta r kwadraat en delta t kwadraat verwaarlozen? Volgens mij mag je alleen een infinitesimaal (ofzo) maken van delta t en delta r, waardoor je die dus als het ware als 0 beschouwt. | |
Riparius | donderdag 16 september 2010 @ 14:27 |
quote:Je haalt wat dingen door elkaar, namelijk de lineaire afname in de tijd van de straal van de omgeschreven cirkel van de driehoek en de baan die elk van de hoekpunten van de driehoek beschrijft. quote:Wat ik doe mag inderdaad, maar als je liever een afleiding hebt zonder verwaarlozing van hogere-orde termen dan kan dat ook. Ik heb echter gekozen voor een elementaire aanpak die direct aansluit bij het vraagstuk en ben bij mijn uitwerking niet ingegaan op het feit dat de hoekpunten van de driehoek elk een logaritmische spiraal doorlopen. | |
thabit | donderdag 16 september 2010 @ 14:40 |
Goed, we stellen het middelpunt van de driehoek op 0. Dan komen A, B, en C overeen met complexe getallen. Als A = z, dan zit B 120 graden gedraaid tenopzichte van A en is dus B = zeta_3 * z (zeta_3 = e^(2*pi*i/3)). A wil naar B toe bewegen dus gaat in de richting B - A = zeta_3 * z - z = (zeta_3 - 1) * z. Als we ons even niks van de snelheid aantrekken (het gaat uiteindelijk alleen om de lengte van het pad), dan kan de beweging worden beschreven als z'(t) = (zeta_3 -1) * z en dus z(t) = e^((zeta_3 - 1) * t) * z(0), waarbij z(0) het beginpunt is, dus z(0 )is bijvoorbeeld 5 / wortel(3). De lengte van het pad is dan de integraal van ||z'(t)||dt over t van 0 naar oneindig. Probeer dat nu zelf maar eens uit te werken. ![]() | |
minibeer | donderdag 16 september 2010 @ 17:55 |
quote:Mmm. Maar als de straal linear afneemt in de tijd, zou er wel een tijdstip zijn waarop de straal 0 is. En dat zou weer niet moeten kunnen toch? Een logaritmische spiraal belandt toch uiteindelijk ook niet precies op het middelpunt? Wat ik me afvroeg was of je oplossing wel exact was. Je verwaarloost immers wel enkele termen... Sowieso heb ik hier niet zoveel verstand van, dus het is niet bedoeld om jou oplossing te ontkrachten ofzo, ik snap alleen niet alles... | |
Riparius | donderdag 16 september 2010 @ 18:10 |
quote:Dat is precies de paradox waar ik hierboven op doelde. Het lineair afnemen in de tijd van de afstand van A tot het centrum O en het niet bereiken van punt O in een eindig aantal omwentelingen rond O sluiten elkaar niet uit. De totale baanlengte die punt A aflegt op weg naar O is wel degelijk eindig, namelijk 10/3, zodat het bij een constante baansnelheid van 2 eenheden per seconde dus 5/3 seconde duurt om O te bereiken. quote:Ja, mijn oplossing is exact omdat ik beredeneer dat exact geldt dr/dt = -√3. quote:Vertel maar wat je niet snapt. Je kunt natuurlijk ook beginnen met de oplossing van Thabit uit te werken, dan zul je zien dat het antwoord exact hetzelfde is. Thabit gebruikt alleen een andere insteek. Hij berekent niet de afstand van punt A tot het centrum O in functie van de tijd maar berekent de totale baanlengte die punt A aflegt op weg naar O. En aangezien deze baanlengte eindig is kun je dan de tijd die punt A nodig heeft om O te bereiken berekenen door de baanlengte te delen door de vaste baansnelheid van 2 lengte-eenheden per seconde. | |
Itchy.Scratchy | donderdag 16 september 2010 @ 21:08 |
(Latex doet het niet op dit forum?) Ik heb een simpele vraag waar ik niet uitkom. Zij E een subset van X. Bewijs dat: E is open <=> doorsnede E met de rand van E is leeg rand van E is gedefinieerd als doorsnede van de afsluiting van E en de afsluiting van X\E Ik zie het conceptueel wel, alleen het formele bewijs ontbreekt. | |
thabit | donderdag 16 september 2010 @ 21:45 |
=>: Zij E open en zij P een punt in de doorsnede van E met z'n rand. Dan zit P in E en in de afsluiting van X-E. Echter, omdat E open is, is X-E gesloten, dus gelijk aan z'n afsluiding. Dus P zit in E en in X-E. Dat kan niet. <=: Als E niet open is, is er een punt P in E zdd geen enkele open omgeving van P in E bevat is. Dus elke open omgeving van P bevat een punt van X-E. Dit betekent dat P in de afsluiting van X-E zit en dus ook in de rand van E. | |
Itchy.Scratchy | vrijdag 17 september 2010 @ 00:49 |
Duidelijk. Merci! | |
Zwansen | vrijdag 17 september 2010 @ 01:02 |
quote:WTF. Ben ik achterlijk als ik niet eens snap wat je precies bedoelt? Ik zie wel in dat de driehoek verandert (hij wordt kleiner en draait met de klok mee en wordt dan weer groter toch?), maar wanneer komt elk punt dan bij elkaar in het middelpunt? ![]() ![]() | |
Riparius | vrijdag 17 september 2010 @ 01:40 |
quote:Nee, dat is niet zo. Ik heb het hierboven allemaal al uitgelegd, dus als het vraagstuk je interesseert neem dan tenminste de moeite om ook de reacties op de vraag van minibeer door te lezen. | |
Zwansen | vrijdag 17 september 2010 @ 11:08 |
quote:Uhm, dat heb ik natuurlijk gedaan voordat ik die post plaatste. ![]() | |
Siddartha | vrijdag 17 september 2010 @ 11:11 |
quote:Als je het zou proberen te begrijpen, denk je dan niet dat je gerichte vragen hebt? Dus niet 'ik snap het niet, kun je nog eens een compleet ander verhaal ophangen', maar 'ik snap dit niet' of 'hoe kom je van dit naar dat?', etc. Riparius geeft een verhaal waar hij duidelijk van stap naar stap gaat, met overal een korte uitleg. En dan kom jij met 'Ik snap er niks van, kun je het nog eens uitleggen'. | |
Zwansen | vrijdag 17 september 2010 @ 12:04 |
quote:Ik was vrij duidelijk dacht ik. ![]() Ik snap de probleemstelling zelf niet. Dat heb ik proberen weer te geven met dat plaatje. Hoe kunnen de punten ooit in een middelpunt samenkomen als het een gelijkzijdige driehoek is en ze allen even snel gaan? Voor mijn gevoel wordt de driehoek kleiner tot aan de helft van de zijde en daarna weer groter. Als A in punt B is, B in C, etc. dan is de driehoek weer in zijn oorspronkelijk staat (alleen dan gedraaid natuurlijk). En daarna begint deze cyclus weer opnieuw. Ik zie dus niet in hoe de driehoek steeds kleiner wordt en de punten dus dichter op elkaar. [ Bericht 5% gewijzigd door Zwansen op 17-09-2010 12:19:08 ] | |
GlowMouse | vrijdag 17 september 2010 @ 13:09 |
Punt B beweegt, en A gaat altijd naar de actuele positie van B. | |
Zwansen | vrijdag 17 september 2010 @ 13:46 |
quote:Oh, wacht. Nu snap ik het. Dat ik daar zelf niet op kwam. ![]() ![]() Thnx ![]() | |
minibeer | vrijdag 17 september 2010 @ 14:28 |
Ik ben erachter gekomen dat het probleem eigenlijk veel simpeler is dan de vraagstelling doet vermoeden. Door symmetrie beweegt a altijd naar een punt dat ten opzichte van de oorsprong zestig graden verschoven is:![]() In het geval dat deze hoek 90 graden zou zijn, zou de beweging van A een cirkel zijn, en zou de straal niet veranderen. Het lijkt me dat je dit met infinitesimalen zou kunnen uitrekenen, maar zowel de vraag als de bewering die ik net deed, kan ik niet met een of andere berekening aantonen ![]() | |
GlowMouse | vrijdag 17 september 2010 @ 14:38 |
Het is wel duidelijk dat de straal steeds kleiner wordt, maar met jouw redenering zit je hier nog mee:quote: | |
Riparius | vrijdag 17 september 2010 @ 16:31 |
quote:Je observatie is niet helemaal juist geformuleerd, punt A beweegt zich in een richting die een hoek van 30° maakt met OA aangezien ∠OAB = 30°. En aangezien een raaklijn aan een cirkel loodrecht staat op de straal naar het raakpunt, beweegt punt A zich steeds in een richting die een (naar binnen gerichte) hoek maakt van 60° met de baan van een cirkel door A met middelpunt O. Dat is kenmerkend voor een logaritmische spiraal, die om deze reden ook wel een equiangulaire spiraal wordt genoemd. Het is heel eenvoudig om hiermee via infinitesimalen een betrekking te vinden tussen de hoek waarover punt A op een gegeven moment is geroteerd vanaf het beginpunt en de daarbij behorende straal. Laten we weer even een klein tijdsinterval [t, t + ∆t] beschouwen waarin punt A zich verplaatst naar punt A'. Laten we tevens de hoek waarover A is geroteerd om O vanaf het startpunt aanduiden met φ en de hoek waarover A' is geroteerd om O met φ + ∆φ, zodat ∠AOA' = ∆φ. Ik zal hierbij steeds aannemen dat φ in radialen is uitgedrukt. Noem verder de afstand van O tot A weer r en de afstand van O tot A' weer r + ∆r. Nu hebben we gezien dat OA' < OA, zodat punt A' binnen de cirkel ligt met straal OA = r. Verleng nu OA' zodat het verlengde van OA' de cirkel met middelpunt O en straal r snijdt in een punt P. Je kunt nu gemakkelijk inzien dat driehoek AA'P bij benadering een rechte driehoek is met een rechte hoek in P. Ook kun je zien dat vanwege de richting waarin punt A beweegt geldt dat: (1) ∠PAA' ≈ 60°. Voor de zijde A'P van driehoek AA'P geldt A'P = OP - OA' = OA - OA' = r - (r + ∆r), dus: (2) A'P = -∆r De lengte AA' van de hypotenusa van de (nagenoeg) rechthoekige driehoek AA'P hadden we al eerder bekeken, dit lijnstuk is nagenoeg de baan van punt A naar punt A' in het tijdsinterval [t, t + ∆t], zodat: (3) AA' ≈ 2∙∆t Nu is in een rechthoekige driehoek de sinus van een scherpe hoek gelijk aan de verhouding tussen de overstaande zijde en de schuine zijde, zodat we hebben: (4) A'P/AA' ≈ sin ∠PAA' En op grond van (1), (2) en (3) hebben we dus: (5) -∆r/(2∙∆t) ≈ sin 60° = ½∙√3 En dus vinden we weer: (6) ∆r/∆t ≈ -√3 Deze benadering wordt beter naarmate ∆t tot nul nadert, dus hebben we: (7) dr/dt = -√3 Dit is exact wat we eerder vonden, alleen heb ik nu geen hogere-orde termen verwaarloosd, waarmee ik aan je bezwaar tegemoet ben gekomen. We kunnen nu ook een betrekking afleiden tussen de hoek φ waarover A is geroteerd om O vanaf het startpunt en de daarbij behorende afstand r van A tot O, zodat we een vergelijking in poolcoördinaten kunnen opstellen van de baan die punt A beschrijft. Voor zijde AP van driehoek AA'P geldt dat deze vrijwel gelijk is aan de lengte r∙∆φ van de cirkelboog AP, dus: (8) AP ≈ r∙∆φ Verder is in een rechthoekige driehoek de tangens van een scherpe hoek gelijk aan de verhouding tussen de overstaande en de aanliggende rechthoekszijde, zodat we hebben: (9) A'P/AP ≈ tan ∠PAA' Op grond van (1), (2) en (8) hebben we dus: (10) -∆r/(r∙∆φ) ≈ tan 60° = √3 En dus: (11) ∆r/(r∙∆φ) ≈ -√3 Deze benadering wordt weer beter naarmate ∆t en daarmee ook ∆φ tot nul nadert, zodat we hebben: (12) dr/dφ = -√3∙r Dit is een differentiaalvergelijking waarmee we r als functie van φ kunnen bepalen. Aangezien de exponentiële functie zichzelf als afgeleide heeft zal het duidelijk zijn dat uit (12) volgt dat we hebben: (13) r = C∙e-√3∙φ De waarde van de constante C kunnen we bepalen door φ = 0 te nemen. Als we het startpunt van punt A op tijdstip t = 0 als referentiepunt nemen voor de rotatie van A om O dan moet dus gelden r = (5/3)∙√3 voor φ = 0 zodat C = (5/3)∙√3 en krijgen we dus: (14) r = (5/3)∙√3∙e-√3∙φ Dit is de vergelijking in poolcoördinaten van de baan die punt A beschrijft, waarbij je echter moet bedenken dat φ hier - in tegenstelling met wat gebruikelijk is - de rotatie (in radialen) met de wijzers van de klok mee aangeeft, omdat je in je probleem de hoekpunten van je driehoek met de wijzers van de klok mee laat bewegen. Maar dat is verder niet wezenlijk voor je vraagstuk. Nu zul je misschien zeggen: aha, de waarde van die e-macht kan nooit nul worden, en 'dus' kan punt A nooit het centrum O bereiken, maar zo eenvoudig ligt dat niet. De totale lengte van de baan vanaf het startpunt van A tot aan O is wel degelijk eindig, namelijk 10/3, dus als je een vaste baansnelheid van 2 lengte-eenheden per seconde aanneemt dan zal A ook in een eindige tijd, namelijk 5/3 seconde, het centrum O bereiken. Fysisch kan dat niet omdat de hoeksnelheid dφ/dt = 1/r onbeperkt toeneemt naarmate r afneemt, maar wiskundig is het geen probleem. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 17-09-2010 18:42:51 ] | |
Riparius | zaterdag 18 september 2010 @ 07:26 |
quote:Ik neem aan dat je er inmiddels ook achter bent dat er veel meer wiskunde aan vast zit dan je vermoedde. Maar als je het echt simpel wil doe het dan als volgt. Ontbind de snelheidsvector v in punt A in een radiale component vr en een angulaire component va. Aangezien A naar B beweegt met een snelheid van 2 eenheden per seconde en ∠OAB = 30° hebben we dan: | vr | = |v|∙cos 30° = 2∙½√3 = √3 en | va | = |v|∙sin 30° = 2∙½ = 1. Nu zie je meteen dat de afstand van A tot O lineair afneemt met de tijd en dat het 5/3 seconde duurt om O te bereiken aangezien r = (5/3)∙√3 voor t = 0. Makkelijker kan ik het echt niet maken. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 18-09-2010 07:38:01 ] | |
Schuifpui | zaterdag 18 september 2010 @ 12:21 |
Ik heb een vraag, voor de duidelijkheid even een paint erbij:![]() Ik heb een bepaalde vorm, de rode lijnen, de hoekige voorkant moet worden afgerond met een cirkel met straal r, die kies ik. De eisen zijn dat hij zowel onder als boven vloeiend overloopt, de afgeleide van de cirkel moet hetzelfde zijn als die van de rode lijnen. Ik moet het middelpunt van de cirkel vinden. Voor de onderkant is dit makkelijk, het betekent dat de het midden van de cirkel begint op een hoogte gelijk aan de straal. De afgeleide van de cirkel is dy/dx = - (x-a)/(y-b) en die van de rode lijn is 0.1778106*x^-0.5355. Die moeten dus gelijk zijn op het punt waar ze samen komen aan de linkerkant. Hoe doe ik dit? Ben nu al weer een tijdje zelf bezig, maar het lukt maar niet. Ik moet het in een programmaatje in Matlab verwerken, waarbij ik r kan variëren, uiteindelijk moet ik een optimale r vinden. Wie helpt? | |
GlowMouse | zaterdag 18 september 2010 @ 12:24 |
wat is het (x,y)-coordinaat van het hoekpunt? | |
Schuifpui | zaterdag 18 september 2010 @ 12:28 |
quote:Dat is de oorsprong, 0,0 dus. | |
GlowMouse | zaterdag 18 september 2010 @ 12:32 |
Laat (a,r) het middelpunt van de cirkel met straal r. De formule voor de cirkel is (x-a)² + (y-r)² = r. We zijn geïnteresseerd in de bovenste helft van de cirkel; de formule daarvoor is y = r + sqrt(r - (x-a)²). Er geldt dy/dx = (a-x) / sqrt(r-(x-a)²). Nu moet je dus uitzoeken wanneer ze raken. Daarvoor moeten ze een punt gemeenschappelijk hebben en tevens dezelfde afgeleide hebben. r + sqrt(r - (x-a)² = 0.3828 x^0.0.4645 (a-x) / sqrt(r-(x-a)²) = 0.1778106*x^-0.5355. Twee vergelijkingen, twee onbekenden, succes ![]() | |
Schuifpui | zaterdag 18 september 2010 @ 13:13 |
Thanks, ik had een iets ingewikkeldere manier gedaan om 2 vlg en 2 var te krijgen. Het blijkt dat ik gewoon een verkeerde functie in matlab heb gepakt, die kan geen nonlineaire dingen oplossen. Heb je daar toevallig verstand van? ![]() Edit: Ik dacht dat die solve functie het wel zou kunnen in matlab, maar die doet het niet. 'warning explicit solution could not be found' Wat kan ik het beste hiervoor gebruiken? fsolve? die is wel ingewikkelder en trager volgens mij. Edit2: Die fsolver doet het ook niet. Optimization terminated: no further progress can be made. Ik snap het niet. ![]() [ Bericht 21% gewijzigd door Schuifpui op 18-09-2010 13:47:53 ] | |
Schuifpui | zaterdag 18 september 2010 @ 13:54 |
Ik vraag me af of het eigenlijk ook wel een goede manier is. Je hebt natuurlijk maar één echt variable, die cirkel kan naar links en rechts schuiven en moet aan twee boundary conditions voldoen, hem raken en gelijke afgeleides hebben. | |
minibeer | zaterdag 18 september 2010 @ 13:54 |
quote:Ik verwachtte wel dat er zoveel wiskunde aan vast zou zitten ![]() Ik had inderdaad deze manier ook al overwogen, maar ik wist niet of je dat zo mag aantonen (aangezien het mij niet lukte om aan te tonen dat een punt dat alleen een angulaire component heeft dezelfde straal heeft, onafhankelijk van het tijdstip dat beken wordt). Bedankt voor de hulp in ieder geval! (ook riparius en thabit!) | |
Riparius | zaterdag 18 september 2010 @ 17:25 |
quote:Boeiend is je vraagstuk niet echt omdat het meteen duidelijk was dat de punten van je driehoek een equiangulaire spiraal beschrijven, en de eigenschappen daarvan zijn al eeuwen bekend, maar ik vind het wel leuk om zoiets te analyseren. quote:Als punt A zou bewegen in een richting loodrecht op OA, dan zou |vr| = 0 zijn aangezien cos 90° = 0. Dan kan echter de afstand van A tot O niet veranderen, zodat punt A een cirkelbaan beschrijft, waarbij de angulaire snelheid |va| gelijk is aan de baansnelheid. Ik kwam op het idee om de snelheidsvector te ontbinden in een radiale en een angulaire component nadat ik langs analytische weg had afgeleid dat dφ/dt = 1/r. De implicatie daarvan is namelijk dat de angulaire snelheid |va| constant is en wel 1 eenheid per seconde. En aangezien uit dr/dt = -√3 volgt dat ook |vr| constant is moet |v| constant zijn en hebben we volgens Pythagoras |v| = √(3 + 1) = 2, en dat klopt als een bus. quote:Graag gedaan. Mocht je nog belang stellen in een berekening van de baanlengte via poolcoördinaten of via een parametervoorstelling van de curve in het complexe vlak, laat dat dan maar even weten, de kladjes met de uitwerkingen liggen hier nu toch. | |
Hanneke12345 | zaterdag 18 september 2010 @ 21:18 |
Edit [ Bericht 97% gewijzigd door Hanneke12345 op 18-09-2010 21:25:20 ] | |
minibeer | zondag 19 september 2010 @ 17:38 |
quote:Het was ook meer omdat ik zelf niet goed snapte hoe je dit moest oplossen, niet dat het een nieuw terrein voor de wiskunde is ofzo ![]() quote:Ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe je dit gedaan hebt, het lukt me nog steeds niet iets zinnigs te berekenen aan dit geval/de logaritmische spiraal... (ik hoef geen pagina's vol berekeningen te zien hoor, ik vraag me gewoon de manier af waarop je dat hebt gedaan) hartelijk dank iig ![]() | |
Riparius | zondag 19 september 2010 @ 18:37 |
quote:Dat begrijp ik, daarom heb ik ook de moeite genomen om het eens uitvoerig op te schrijven zodat je er zelf verder mee kunt. Maar dat blijkt dus nog steeds moeilijk ... quote:Kijk nog even naar de driehoek AA'P in mijn post hierboven waar ik de vergelijking in poolcoördinaten van je curve afleid. We hadden al gekeken naar de sinus en de tangens van ∠PAA', maar we kunnen ook nog kijken naar de cosinus van deze hoek. In een rechthoekige driehoek is de cosinus van een scherpe hoek gelijk aan de verhouding tussen de aanliggende rechthoekszijde en de schuine zijde, dus hebben we: (1) AP/AA' ≈ cos ∠PAA' Nu is zoals we al hebben gezien AP ≈ r∙∆φ, AA' ≈ 2∙∆t en ∠PAA' ≈ 60°, terwijl cos 60° = ½. Dus krijgen we: (2) r∙∆φ/(2∙∆t) ≈ 1/2 En dus: (3) ∆φ/∆t ≈ 1/r Deze benadering wordt weer beter naarmate ∆t tot nul nadert, zodat we dus vinden: (4) dφ/dt = 1/r Je kunt dit resultaat ook nog op een andere manier krijgen. Volgens de kettingregel geldt namelijk: (5) dr/dt = (dr/dφ)∙(dφ/dt) Maar nu had ik al afgeleid dat dr/dt = -√3 en dr/dφ = -√3∙r. Invullen in (5) geeft -√3 = -√3∙r∙dφ/dt en dus inderdaad dφ/dt = 1/r, waarmee we (4) weer hebben gevonden. | |
Riparius | zondag 19 september 2010 @ 21:57 |
quote:Ik vraag me toch af of je wel precies genoeg weet wat je nu eigenlijk wil. Je spreekt over het vinden van een optimale waarde van r, maar dan moet je ook exact kunnen definiëren wat je in dit verband onder optimaal verstaat. Ik kan betrekkingen afleiden die, uitgaande van een willekeurig punt (x0; f(x0)) op de curve, de coördinaten leveren van het middelpunt van de cirkel die zowel raakt aan de curve als aan de horizontale as uitgedrukt in x0 (resp. f(x0) en f'(x0)), maar dat is precies het omgekeerde van wat je kennelijk wil. Uit de betrekking tussen x0 en r laat x0 zich alleen numeriek bepalen voor een gegeven r, maar dan nog zie ik niet wat je daarmee denkt te bereiken c.q. wat je onder het optimaliseren van r verstaat. | |
Diabox | maandag 20 september 2010 @ 19:14 |
![]() Dus ze willen dat ik die functie uitbeeld in vectoren, maar wtf bedoelen ze met like eq.(24), hoe moet ik het dan neerzetten? Snap geen hol van wat ze nu precies willen. Dit snap ik overigens ook niet; ![]() Eerst heeft u2 nog de waarde 1 en daarna 1/2 sqrt(2)? Waarom? | |
thabit | maandag 20 september 2010 @ 19:17 |
Ze willen dat je de vergelijking y = x + 1 uitdrukt als een inproduct v.u = d, met v = (x, y), u een eenheidsvector en d een getal. | |
Diabox | maandag 20 september 2010 @ 19:26 |
Ik ben hier echt noob in, ik heb dus als vector v (1,2) en als vector u (1,0) kan dit kloppen? | |
Siddartha | maandag 20 september 2010 @ 20:13 |
Ik heb de volgende vectoren: p1, p2, v1 en v2. Dan is L1 := {p1+xv1| x in R} En L2 ![]() Nu moeten we de kleinste afstand tussen die twee lijnen bepalen, dwz het minimum van ||q1-q2|| waar q1 in L1 en q2 in L2. Als tip krijg ik : Het minimum word bereikt als de verbindingsvector q1-q2 loodrecht op beide lijnen staat. Nu heb ik het volgende gedaan: ||L1|| en ||L2|| bepaald, daarna L1-L2 gedaan en dan ||L1-L2|| bepaald. Vervolgens heb ik de kwadraten daarvan aan elkaar gelijkgesteld, en zo uitgerekend wat x en y moeten zijn, en dat weer invullen in L1 en L2 voor de q1 en q2 coordinaten. Klopt dit? | |
thabit | maandag 20 september 2010 @ 20:21 |
quote:Nee. De vector v bestaat uit de onbekende componenten (x, y) waarvoor je juist een vergelijking hebt. Die vergelijking moet je omschrijven tot een inproductvergelijking voor v. | |
Diabox | maandag 20 september 2010 @ 20:27 |
quote:Hier kan ik wat mee, straks even kijken. ![]() | |
thabit | maandag 20 september 2010 @ 20:39 |
quote:L1 en L2 zijn lijnen. Ik snap niet hoe je lijnen van elkaar kunt aftrekken en er een norm van kunt nemen. | |
Riparius | dinsdag 21 september 2010 @ 15:17 |
quote:Ik volg echt niet wat je hier doet. Je definieert L1 en L2 elk als een verzameling vectoren waarvan de eindpunten op een rechte lijn liggen, maar van een verzameling kun je geen modulus nemen. Wat je moet doen is gebruik maken van het feit dat het inproduct van twee vectoren die loodrecht op elkaar staan gelijk is aan nul. Dan kun je twee lineaire vergelijkingen in x en y opstellen waaruit je dus x en y kunt bepalen, tenzij de lijnen evenwijdig lopen of samenvallen. | |
Siddartha | dinsdag 21 september 2010 @ 17:05 |
quote:Ik dacht dat, als het inproduct 0 is, dan geld pythagoras, dus .. Maar ik dacht er niet aan dat L1 en L2 niet loodrecht op elkaar staan, maar juist de verbindingsvector op de lijnen. Ik heb nog een vraag: Ik heb p1=(1 1 2) en v1=(2 0 1), zodat L1= {p1 +x v1) met x in R. Hoe word de lijn L1 dan gevormd? En wat stelt die lijn voor? Wat voor invloed heeft de '+ x v1'? Ik kan het me vrij moeilijk voorstellen. Ik moet dus nu het inproduct van L1 en L2 gaan vormen, en dan gelijkstellen aan 0 ? | |
GlowMouse | dinsdag 21 september 2010 @ 17:10 |
De lijn gaat door (1 1 2) en heeft richtingsvector (2 0 1). De punten (3 1 3) en (2 1 2.5) liggen bijvoorbeeld op de lijn. Er bestaat geen 'inproduct van een lijn'. Maar je zoekt wel een vector die zowel loodrecht op de ene, als loodrecht op de andere lijn staat. | |
Siddartha | dinsdag 21 september 2010 @ 17:15 |
quote:Dus juist v is de richtingsvector in de lijn L1? En dat komt omdat daar de variabele inzit, een beetje als een normale formule y = vx + p ? Maar wel een inproduct van 2 lijnen, L1 en L2. Toch? | |
GlowMouse | dinsdag 21 september 2010 @ 17:18 |
Het inproduct neem je van vectoren, niet van lijnen. | |
Riparius | woensdag 22 september 2010 @ 03:37 |
quote:Je kunt niet spreken van het inproduct van twee lijnen. Om te beginnen zijn je keuzes van de naamgeving van de verschillende vectoriële en scalaire grootheden wel erg ongelukkig, en dat werkt begripsverwarring in de hand, zoals hier wel blijkt. Je moet in ieder geval niet x en y gebruiken voor de parameters in je vectorvoorstellingen van lijn ℓ1 en lijn ℓ2 omdat x, y en z gewoonlijk al worden gebruikt om de coördinaten van een punt in de driedimensionale ruimte aan te geven. Traditiegetrouw wordt de letter λ gebruikt voor de parameter in een vectorvoorstelling van een lijn. Verder zou je v kunnen gebruiken voor een algemene (variabele) vector, r voor een richtingsvector en s voor een steunvector. Een ander woord voor steunvector is plaatsvector, zodat je hiervoor ook p zou kunnen kiezen. Vectoren moeten verder in je notatie altijd goed onderscheiden kunnen worden van scalaire (reële) grootheden. Daarom worden letters die vectoren aanduiden vaak voorzien van een pijltje of streepje. Als dat typografisch lastig is of gewoon niet gaat, dan is het gebruik van vetgedrukte letters (bold) een prima alternatief. Een algemene vectorvoorstelling van een lijn ℓ kunnen we dan bijvoorbeeld noteren als: ℓ: v = p + λ∙r Een vermenigvuldiging van een vector r met een scalaire grootheid λ levert een vector op die langs r ligt, zodat een vectorvoorstelling van het type v = λ∙r altijd een lijn door de oorsprong voorstelt. Het optellen van de vaste vector p bij λ∙r resulteert alleen in een translatie van de eindpunten van alle vectoren λ∙r met λ ∈ ℝ, zodat lijn ℓ gegeven door bovenstaande vectorvoorstelling parallel is aan vector r, hetgeen de naam richtingsvector verklaart. Heb je nu twee lijnen ℓ1 en ℓ2 waarbij het van belang is de parameters in beide vectorvoorstellingen van elkaar te kunnen onderscheiden, dan zou je gebruik kunnen maken van indices om de parameters alsmede de richtings- en steunvectoren van elkaar te onderscheiden, dus: (1) ℓ1: v = p1 + λ1∙r1 (2) ℓ2: v = p2 + λ2∙r2 Maar omdat we voor je vraagstuk een stelsel vergelijkingen in de beide parameters moeten opstellen is het, om verschrijvingen te voorkomen, beter om aparte letters te gebruiken voor de parameters, en dan ligt het gebruik van λ en μ voor de hand, dus: (3) ℓ1: v = p1 + λ∙r1 (4) ℓ2: v = p2 + μ∙r2 Als nu ℓ1 en ℓ2 twee rechte lijnen zijn in de driedimensionale ruimte die elkaar kruisen, dan kunnen we de minimale afstand tussen twee punten die elk op één van beide lijnen liggen als volgt bepalen. Laten we een willekeurig punt Q1 kiezen op ℓ1 en laten we de vector OQ1 aanduiden met q1. Dan voldoet q1 aan (3), zodat er een λ ∈ ℝ is waarvoor geldt: (5) q1 = p1 + λ∙r1 Evenzo kunnen we een willekeurig punt Q2 kiezen op ℓ2. Duiden we de vector OQ2 aan met q2, dan is er dus ook een μ ∈ ℝ zodanig dat: (6) q2 = p2 + μ∙r2 Nu weten we ook dat de afstand tussen punt Q1 op ℓ1 en punt Q2 op ℓ2 minimaal is als beide punten zodanig liggen dat het lijnstuk Q1Q2 loodrecht staat op zowel ℓ1 als ℓ2. Maar nu is het lijnstuk Q1Q2 parallel met de verschilvector q1 - q2, en ook weten we dat ℓ1 parallel is met richtingsvector r1 en dat ℓ2 parallel is met richtingsvector r2. Maar dan moet voor een minimale afstand van Q1 en Q2 dus gelden dat vector q1 - q2 loodrecht staat op zowel r1 als r2. En dat betekent weer dat het inproduct (dot product) van q1 - q2 met zowel r1 als r2 nul moet zijn, dus vinden we als voorwaarden: (7a) (q1 - q2)∙r1 = 0 (7b) (q1 - q2)∙r2 = 0 Door (6) af te trekken van (5) vinden we: (8) q1 - q2 = p1 - p2 + λ∙r1 - μ∙r2 Aangezien de vaste vectoren p1, r1, p2 en r2 bekend zijn, kun je met (8) de coördinaten van het eindpunt van vector q1 - q2 uitdrukken in λ en μ, waarna je met (7a) en (7b) twee lineaire vergelijkingen in λ en μ krijgt. Oplossen van dit stelsel levert de waarden van λ en μ waarna je door substitutie van de gevonden waarden in (5) en (6) de coördinaten van de gezochte punten Q1 en Q2 verkrijgt. De lengte van lijnstuk Q1Q2 en dus de minimale afstand van de lijnen ℓ1 en ℓ2 is dan de lengte ||q1 - q2|| van vector q1 - q2. Om een beter inzicht te krijgen in de manier waarop je met vectorvoorstellingen van rechte lijnen, parameters en inproducten kunt werken kan ik je aanraden om deze uitwerking door te nemen van een opgave waarin wordt gevraagd naar de coördinaten van een punt in een vlak dat een minimale afstand heeft tot een gegeven punt buiten dat vlak. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 22-09-2010 13:06:28 ] | |
GuitarJJ | woensdag 22 september 2010 @ 17:09 |
Pff, ben even een formule vergeten. Schaam ![]() Als je nu 2.300 euro hebt en je wil 10.000 hebben. Het interestpercentage is 5%, hoeveel jaren moet je dan sparen? 2.300 x 1,05x = 10.000 1,05x = 10.000/2.300 1,05x = 4,348 x = ? Ik kan wel een grafiekje plotten en dan het snijpunt traceren, maar dat is niet de bedoeling! | |
-J-D- | woensdag 22 september 2010 @ 17:12 |
x = log (4,348) / log (1,05) | |
GuitarJJ | woensdag 22 september 2010 @ 17:14 |
Dat was snel, thanks ![]() | |
Siddartha | woensdag 22 september 2010 @ 21:41 |
quote: ![]() ![]() ![]() Waarom laat je alles zo helder en simpel uitzien? Maar nog een vraag : 'Nu weten we ook dat de afstand tussen punt Q1 op ℓ1 en punt Q2 op ℓ2 minimaal is als beide punten zodanig liggen dat het lijnstuk Q1Q2 loodrecht staat op zowel ℓ1 als ℓ2. Maar nu is het lijnstuk Q1Q2 parallel met de verschilvector q1 - q2, en ook weten we dat ℓ1 parallel is met richtingsvector r1 en dat ℓ2 parallel is met richtingsvector r2. Maar dan moet voor een minimale afstand van Q1 en Q2 dus gelden dat vector q1 - q2 loodrecht staat op zowel r1 als r2. En dat betekent weer dat het inproduct (dot product) van q1 - q2 met zowel r1 als r2 nul moet zijn, dus vinden we als voorwaarden: ..' Waarom maak je hier nog een Q1 en Q2 ? En wat stelt het precies voor? ( En over notatie: Excuses, ik gebruikte x en y als vervanging voor labda en mu omdat het me makkelijker leek om weer te geven.) | |
Knuck-les | woensdag 22 september 2010 @ 21:50 |
edit: verkeerde topic. | |
Kudtstudent | woensdag 22 september 2010 @ 22:27 |
Hoi, dit is misschien echt een kutvraag, en niet helemaal relevant in dit topic en ik zou het gewoon Googelen, maar ik kom gewoon niet op de correcte term die ik in zou kunnen tikken op Google ![]() Ik vraag me af wat het streepje boven de X betekent in de formules bij A.5 and A.6.. ![]() | |
Siddartha | woensdag 22 september 2010 @ 22:28 |
quote:Streepje boven x betekent dat het niet 'een waarde is' , maar het gemiddelde. | |
Kudtstudent | woensdag 22 september 2010 @ 22:30 |
quote:Danku! Kun je me misschien ook nog vertellen waarom er een driedubbele = staat verderop de pagina? Die zie ik nu pas ![]() | |
Diabox | woensdag 22 september 2010 @ 22:31 |
Ook wel 'x-bar', betekent een rij van getallen. Was dus als antwoord op dat ene streepje ![]() Driedubbele boven een x? Geen idee, maar in de logica betekent het iff (if and only if) | |
GlowMouse | woensdag 22 september 2010 @ 22:32 |
of x-streep en het betekent geen rij maar gemiddelde. | |
Diabox | woensdag 22 september 2010 @ 22:33 |
quote:Thx, wist ik niet ![]() ![]() | |
Kudtstudent | woensdag 22 september 2010 @ 22:36 |
Ah, en deze Wiki pagina beantwoordt de rest van mijn vragen wel na googlen op x-bar. Dank voor de hulp, ik kan weer verder! ik was te laat met intekenen voor een verplichte verbredende module voor mijn studie en kon enkel nog meedoen met de module Introductory Econometrics ![]() | |
Diabox | woensdag 22 september 2010 @ 22:37 |
Ik krijg x-bar theory ![]() Maar ok. | |
Siddartha | woensdag 22 september 2010 @ 22:37 |
quote:Maar snap je wat de tekst zegt? Aangezien je de betekenis vrijwel letterlijk uit de tekst kan halen? | |
Kudtstudent | woensdag 22 september 2010 @ 22:43 |
quote:Ja ik snap het nu. Danku ![]() | |
Siddartha | woensdag 22 september 2010 @ 23:11 |
Ik moet voor een functie aantonen dat die uniform continu is door gebruik te maken van delta en epsilon. Kan iemand me uitleggen hoe delta afhangt van epsilon/andersom en hoe ik dit kan laten zien voor een functie ( Bijvoorbeeld de functie f(x) = x^2 ) | |
thabit | donderdag 23 september 2010 @ 00:09 |
Als je een functie opschrijft, moet je ook het domein en het codomein geven. | |
Siddartha | donderdag 23 september 2010 @ 00:17 |
quote:Excuses, de functie f(x)= x^2 met domein [2,3] bedoelde ik. | |
Riparius | donderdag 23 september 2010 @ 00:30 |
quote:Misschien omdat het dat ook is als je het begrijpt? quote:Ik werk niet met een tweede set punten Q1 en Q2. Ik kies eerst een willekeurig punt op ℓ1 en noem dat Q1, en een willekeurig punt op ℓ2 dat ik Q2 noem. De vectoren OQ1 en OQ2 duid ik aan met q1 resp. q2. Er geldt altijd dat de lengte van het lijnstuk Q1Q2 gelijk is aan de lengte van vector q1 - q2 én dat deze vector evenwijdig is met het lijnstuk Q1Q2. Pas dan formuleer ik aan welke voorwaarden vector q1 - q2 moet voldoen wil lijnstuk Q1Q2 loodrecht staan op zowel lijn ℓ1 als lijn ℓ2. Deze voorwaarden zijn dat de inproducten (q1 - q2)∙r1 en (q1 - q2)∙r2 beide nul zijn, en dat leidt dan tot een stelsel van twee lineaire vergelijkingen in λ en μ. Op deze manier hebben we de vertaalslag gemaakt van een meetkundig geformuleerde voorwaarde naar een algebraïsch geformuleerde voorwaarde. quote:Op FOK kun je met Unicode werken, en alle tekens die in de systeemfonts van de gebruiker aanwezig zijn zullen dan correct worden weergegeven in een moderne browser. Meestal beperk ik me tot de tekens die aanwezig zijn in het (Windows) font Lucida Sans Unicode, omdat ik ervan uit ga dat dit font, of een unicode font met een vergelijkbare tekenset, wel bij iedere gebruiker aanwezig is. Als het een probleem voor je is om bijvoorbeeld Griekse letters te typen, dan begrijp ik dat je hiervoor een alternatief wil gebruiken, maar dan nog moet je geen letters gebruiken die binnen hetzelfde vraagstuk al een andere betekenis hebben. Omdat ik de letters p,q en r (met indices) gebruik om vectoren aan te geven zou ik dan bijvoorbeeld s et t kunnen gebruiken als parameters. | |
Siddartha | donderdag 23 september 2010 @ 00:51 |
quote:Zelf heb ik dit tot nu toe: Bewijs dat x |--> x^2 uniform continu is op het gesloten interval [2,3]. Bewijs: We moeten dus voor een gegeven e een delta kunnen zoeken zodat geld: |f(x) - f(y)| < e en |x-y| < delta Dus: |f(x) -f(y)| = |x^2 - y^2| = |(x+y)(x-y)| =|(x+y)|*|(x-y)| en omdat |f(x)-f(y)|<e geld ; |(x-y)| < e/|(x+y) En omdat |x-y|< delta, is |x+y|*|x-y| < |x+y|*delta = e Dus delta = e/|x+y| Nu moet ik nog bewijzen dat dit inderdaad klopt voor het interval [2,3], toch? | |
Riparius | donderdag 23 september 2010 @ 04:14 |
quote:Dat is niet nauwkeurig genoeg geformuleerd. Gevraagd wordt aan te tonen dat er voor elke ε > 0 een δ > 0 bestaat zodanig dat | f(x) - f(y) | < ε voor elk tweetal getallen x,y ∈ [2,3] waarvoor geldt | x - y | < δ. Je moet dus een existentiebewijs leveren, en dat kun je doen door te laten zien dat je voor elke ε > 0 zo'n δ > 0 kunt construeren. quote:Je kunt inderdaad gebruik maken van: | f(x) - f(y) | = | x + y |∙| x - y | Als je bedenkt dat voor elk tweetal getallen x,y ∈ [2,3] geldt 4 ≤ | x + y | ≤ 6, dan zie je dat voor elke ε > 0 een waarde δ = ε/6 voldoet. Immers, zijn x en y twee getallen op het interval [2,3] zodanig dat | x - y | < δ, dan is | f(x) - f(y) | = | x + y |∙| x - y | < | x + y |∙δ = | x + y |∙(ε/6) ≤ 6∙(ε/6) = ε en dus | f(x) - f(y) | < ε, zoals vereist. | |
Siddartha | donderdag 23 september 2010 @ 16:22 |
quote:Bedankt! | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 17:36 |
Ik moet de afgeleide opstellen van de functie X(y) = y - y ln y Mijn uitwerking: y - y ln y [y]' - [y ln y]' [y]' = 1 [-y ln y]' = - (y/y) namelijk ln y = (1/y) = 1 - (y/y) Maar het antwoord is: 1 - (y/y) - ln y = - ln y | |
GlowMouse | donderdag 23 september 2010 @ 17:41 |
Ken je de productregel? | |
Diabox | donderdag 23 september 2010 @ 17:46 |
![]() | |
GlowMouse | donderdag 23 september 2010 @ 17:49 |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 18:41 |
Ah bedankt, dus de y vooraan even apartpakken, afgeleiden daarvan is 1. Dan: u = -y u' = -1 v = ln y v' = (1 / y) -> -1 * ln y + (1 / y) * -y = - ln y - (y / y) Dan de 1 erbij: 1 - ln y - (y / y) = - ln y | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 20:03 |
Ik had nog een vraag m.b.t. de kettingregel bij exponentiële functies met het getal van Euler. Even om het duidelijk te krijgen voor mezelf hoe dit werkt: (of jullie kunnen beoordelen of de volgende oplossingen goed zijn) vb.1. afgeleide van e^(x² + x) e^y met y = x² + x [e^y]' = e^y [x² + x] = 2x + 1 dus [e^(x² + x)]' = e^(x² + x) * (2x + 1) Goed neem ik aan? _____________________ vb.2. afgeleide van e^(2x - 1) e^y met y = 2x - 1 [e^y]' = e^y [2x - 1]' = 2 dus [e^(2x - 1)]' = e^(2x - 1) * 2 Voorbeeld 2 is fout volgens mijn antwoordenmodel. (antwoord vb2 is namelijk: (2x - 1) * e^(2x - 1) * 2) Ik snap alleen het verschil in techniek niet? ![]() In voorbeeld 1 pak je namelijk gewoon de bestaande functie en vermenigvuldigt die met de afgeleide van de exponent en in voorbeeld 2 doe je hetzelfde maar vermenigvuldig je óók nog eens met de exponent zelf... kan iemand mij dit uitleggen? | |
GlowMouse | donderdag 23 september 2010 @ 20:05 |
jouw antwoorden zijn juist. | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 20:08 |
quote:Antwoord op voorbeeld 2 is dus gewoon 2e^(2x - 1)? Best verwarrend want het antwoordenmodel geeft dus anders aan; nu ken ik wel die fouten in antwoordmodellen van de middelbare school maar dit is universiteitsstof. | |
Diabox | donderdag 23 september 2010 @ 20:09 |
Antwoord is inderdaad 2e(2x-1) | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 20:10 |
Ok bedankt, dat stemt me gerust. Zit namelijk hele tijd uit te vogelen wat het nu precies is (uitgaande van het feit dat het correctiemodel klopt). Ik zie nu dat dit boek dus alles op die andere manier doet; erg vaag. (Wiskunde met toepassingen in de Micro-Economie, B. Kaper & H. Hamers) [ Bericht 17% gewijzigd door Granaatappel op 23-09-2010 20:17:16 ] | |
GlowMouse | donderdag 23 september 2010 @ 20:27 |
Dat laatste boek is geschreven door collega's van mij. | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 20:44 |
quote:Hoe is het dan eigenlijk te verklaren dat 'wij' de kettingregel anders gebruiken dan de schrijvers van het boek? De antwoorden zijn namelijk verschillend. ![]() | |
Siddartha | donderdag 23 september 2010 @ 23:01 |
Zij v := (1, 1, 1),w := (−1, 0, 1) 2 R3. Vind een vector u in R3 zo dat (v,w, u) nog steeds lineair onafhankelijk is. Ik heb dus eerder aangetoond dat (v,w) lineair onafhankelijk is. Nu komt daar dus een willekeurige u bij, waarvoor dus moet gelden dat u lineair onafhankelijk is én (v,w) niet valt te schrijven als een lineaire combinatie van u. Is dit dan voldoende: De (scalaire) vermenigvuldigers van v,w,u zijn respectievelijk a,b,c. Voor een lineaire combinatie geldt: a1-b1 + a2+ a3+b3 + c1*u1+c2*u2 + c3*u3 = 0 Zodat a1=a2=a3=b1=b2=b3=c1=c2=c3=0 de enige oplossing is. Dan moet dus gelden dat: a1 /= - (-b1 + a2+ a3+b3 + c1*u1+c2*u2 + c3*u3) b1 /= (a1 + a2+ a3+b3 + c1*u1+c2*u2 + c3*u3) . . etc. Of is het voldoende een c1*u1 + c2*u2 + c3*u3=0 te vinden die lineair onafhankelijk is (aangezien (v,w) lineair onafhankelijk is). [ Bericht 1% gewijzigd door Siddartha op 23-09-2010 23:48:08 ] | |
GlowMouse | donderdag 23 september 2010 @ 23:19 |
quote:Je zult het boek wel verkeerd lezen. Scan maar in wat je denkt dat fout is. quote:Wat bedoel je met "de vermenigvuldiger van w valt weg"? quote:Ik snap het niet: als a,b,c scalairen zijn, wat zijn a1,a2 en a3 dan? | |
Granaatappel | donderdag 23 september 2010 @ 23:27 |
quote: quote:Uitwerking is trouwens door Daniel Neuhann excuus. | |
Diabox | donderdag 23 september 2010 @ 23:30 |
Dat de uitkomsten verschillend zijn betekent niet dat de auteurs iets anders toepassen. Fouten komen nu eenmaal voor in uitwerkingen ![]() | |
Siddartha | donderdag 23 september 2010 @ 23:47 |
quote:Excuses, die zin was ik vergeten eruit te halen. quote:v := (1,1,1), dus de lineaire combinatie van v is (normaal word labda hiervoor gebruikt) : a1*1 +a2*1+a3*1 | |
Outlined | vrijdag 24 september 2010 @ 01:45 |
Gewoon omdat hij leuk is: vind ∑n > 0n / 2n. Antwoord: SPOILER [ Bericht 0% gewijzigd door Outlined op 24-09-2010 11:12:40 ] | |
Granaatappel | vrijdag 24 september 2010 @ 11:33 |
quote:Het geval is echter dat elke functie op dezelfde foute manier wordt afgeleid, volgens de uitwerkingen van het boek. Ik vroeg me dus af hoe dat kon. | |
Diabox | vrijdag 24 september 2010 @ 11:40 |
quote:Herhalingsfout van de auteur ![]() | |
Granaatappel | vrijdag 24 september 2010 @ 12:27 |
Wel vervelend want ik heb Wiskunde A gehad en dit boek is voornamelijk Wiskunde B en dan mag je er toch vanuit gaan dat de antwoorden kloppen en leer je het dus misschien verkeerd aan. | |
Riparius | vrijdag 24 september 2010 @ 13:42 |
quote:Ik zou het als volgt doen. Vector u is in ieder geval lineair onafhankelijk als deze vector loodrecht staat op zowel vector v als vector w. Dat betekent dat het inproduct van u met zowel v als w nul moet zijn. Dus: (1a) v∙u = 0 (1b) w∙u = 0 Nu houd ik zelf niet zo van het gebruik van indices bij vraagstukken die uitlopen op stelsels lineaire vergelijkingen, dus laten we zeggen dat: (2) u = (p, q, r) Aangezien gegeven is dat v = (1, 1, 1) en w = (-1, 0, 1) volgt dan uit (1a) en (1b) dat: (3a) p + q + r = 0 (3b) -p + r = 0 Uit (3b) volgt p = r, en invullen hiervan in (3a) levert q = -2r. Dus heb ik: (4) u = (r, -2r, r) (r ongelijk aan 0) Kies ik r = 1, dan heb ik bijvoorbeeld u = (1, -2, 1) als mogelijke oplossing. [ Bericht 1% gewijzigd door Riparius op 24-09-2010 14:28:44 ] | |
Martijnnn91 | vrijdag 24 september 2010 @ 16:06 |
Vraagstuk: Een kleine belegger wil over vijf jaar van zijn geld gaan genieten. Op dit moment heeft hij 100.000 euro ter beschikking voor investeringen. Er zijn drie investeringsmogelijkheden. Investering A heeft een looptijd van één jaar en geeft 1,25 euro terug aan het eind van het jaar voor elke euro die aan het begin van het jaar geïnvesteerd is. De investeringsmogelijkheid A kan alleen in het tweede, derde en vijfde jaar gebruikt worden. De investeringen B en C vereisen dat het geïnvesteerde geld een aantal jaren vaststaat en geven voor elke geïnvesteerde euro 1,35 euro respectievelijk 1,50 euro terug na drie jaar respectievelijk vier jaar. Formuleer een LP-model om te berekenen hoe de belegger moet investeren wil zijn kapitaal na vijf jaar zo groot mogelijk zijn. (Aanwijzing: gebruik de voorraadvariabelen v1,...v5, waarbij de variabele vi het aantal euro's aangeeft dat in jaar i in kas gehouden wordt.) LP-model: Beslissingsvariabelen: v1 = het aantal euro's dat in jaar 1 in kas wordt gehouden v2 = het aantal euro's dat in jaar 2 in kas wordt gehouden v3 = het aantal euro's dat in jaar 3 in kas wordt gehouden v4 = het aantal euro's dat in jaar 4 in kas wordt gehouden v5 = het aantal euro's dat in jaar 5 in kas wordt gehouden xa2 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product a in jaar 2 xa3 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product a in jaar 3 xa5 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product a in jaar 5 xb1 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product b in jaar 1 xb2 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product b in jaar 2 xb3 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product b in jaar 3 (xb4/5 zijn niet nodig vanwege looptijd?) xc1 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product c in jaar 1 xc2 = het geïnvesteerde bedrag in euro's in product c in jaar 2 (xc3/4/5 zijn niet nodig vanwege looptijd?) Maximaliseer: xa2*1,25 + xa3*1,25 + xa5*1,25 + xb1*1,35 + xb2*1,35 + xb3*1,35 + xc1*1,50 + xc2*1,50 maar dan kom je de looptijd tegen en snap ik het niet meer. Kan iemand mij hierbij helpen? | |
GlowMouse | vrijdag 24 september 2010 @ 16:23 |
kun je het geld aan het begin van jaar 2 uitdrukken in het geld aan het begin van jaar 1? | |
Outlined | vrijdag 24 september 2010 @ 16:26 |
quote:Zal er dadelijk eens naar kijken maar als ik heel kort zo scan hoef je slechts 3 scenario's door te rekenen en kan je zonder LP model af. Maar goed als dat de vraag is ![]() | |
Martijnnn91 | vrijdag 24 september 2010 @ 16:44 |
quote:Geld begin jaar 1 = 100.000 Geld begin jaar 2 = v1 - xb1 - xc1 Geld begin jaar 3 = v2 - xa2 - xb2 - xc2 Geld begin jaar 4 = v3 + 1,25*xa2 - xa3 - xb3 Geld begin jaar 5 = v4 + 1,25*xa3 + 1,35xb1 - xa4 Geld begin jaar 6 = v5 + 1,25*xa4 + 1,35xb2 + 1,50xc1 Geld begin jaar 6 = Geld eind jaar 5 maar xc2 is dan niet teruggekomen. [ Bericht 30% gewijzigd door Martijnnn91 op 24-09-2010 17:27:08 ] | |
FastFox91 | vrijdag 24 september 2010 @ 19:32 |
In Word 2010 lukt het mij niet om een intersection van een Venndiagram een pattern te geven. Heeft iemand hiervoor een oplossing of desnoods een mooi programma die dat wel kan? | |
Diabox | vrijdag 24 september 2010 @ 19:32 |
Paint ![]() | |
FastFox91 | vrijdag 24 september 2010 @ 19:50 |
Voor als klad kan dat wel, maar het moet wat netter. In Paint kan ik niet eens twee gelijke cirkels tekenen. | |
Diabox | vrijdag 24 september 2010 @ 19:52 |
quote:Teken 'n cirkel, daarna copy paste je die cirkel? Ik kon het prima in paint af ![]() | |
FastFox91 | vrijdag 24 september 2010 @ 20:17 |
quote:Als ik de selecttool gebruik, cirkel kopieer, dan neemt die de background mee en die overlapt dan uiteindelijk de andere cirkel, waardoor hij nog niet goed is. Ik wil gewoon een gemakkelijk programma. Bestaat toch vast wel? Iemand met ervaring? | |
Diabox | vrijdag 24 september 2010 @ 20:18 |
quote:Noobs met paint. ![]() Je kan transparant selection kiezen he. ![]() ![]() | |
thabit | vrijdag 24 september 2010 @ 20:19 |
Als word goed genoeg is, is paint dat ook wel. Anders: [LaTeX #6] TeXnologen voor de zetTeXniek. | |
FastFox91 | vrijdag 24 september 2010 @ 20:24 |
quote:Paint 2.0 ![]() Ik gebruik nog oude. quote:Oh, cool. Wist niet dat zoiets ook in Latex kon, ben een Latex-newbie. Dank. ![]() | |
Diabox | vrijdag 24 september 2010 @ 20:25 |
quote:Ook in de oude paint kan het, zelfs die van Win95 ondersteunt het. ![]() | |
Outlined | vrijdag 24 september 2010 @ 21:31 |
quote: ![]() | |
Outlined | vrijdag 24 september 2010 @ 21:47 |
quote:Goeie vraag. Wat is daar het antwoord op? Zo ja dan kan je het misschien beter in een grafen probleem vertalen. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 14:25 |
NVM | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:04 |
Uit een opgave: Functie f: R^n -> R^p Lineaire afbeelding: L: R^n -> R^p Voor iedere x in R^n is Df(x) = L. ---- Df(x) is de totale afgeleide van f... dit is de matrix van partiële afgeleiden en dat is inderdaad een lineaire afbeelding van R^n naar R^p. Maar er staat L, en niet L(x), dus betekent dit dat de afgeleide niet afhangt van x? | |
GlowMouse | zaterdag 25 september 2010 @ 17:06 |
L zal de matrix bij de lineaire afbeelding zijn. En net als bij een lineaire functie van R naar R hangt de afgeleide niet van x af. Dat kun je ook zelf bewijzen. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:11 |
Volgens mij begrijp je mijn vraag verkeerd, dus ik zal het herformuleren. Is de afgeleide van f in ieder punt x in dit geval hetzelfde? (Dat is met functies van R->R en in het algemeen niet, want als f(x)=x², f'(x)=2x en f'(1)=! f'(2) ) | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 17:19 |
quote:Wel als het een lineaire functie betreft: f(x) = 2x, dan f'(x) = 2 in elk punt x. [ Bericht 1% gewijzigd door thabit op 25-09-2010 17:24:10 ] | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:22 |
quote:Kan je dat uitleggen? Waarom is de afgeleide dan opeens 2 ipv 2x? | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 17:24 |
Typo verbeterd. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:25 |
Ja oke, dan wel. Maar dat is natuurlijk geen antwoord op mijn originele vraag. | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 17:27 |
Het is een voorbeeld in het speciale geval n = p = 1. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:31 |
Goed, er bestaan dus functies f waarvoor de afgeleide onafhankelijk is van x. Maar mijn vraag is, kan ik uit deze notatie afleiden dat het in dit geval zo is? Jullie draaien er een beetje omheen ![]() | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 17:36 |
Een lineaire afbeelding wordt door een matrix gegeven (na basiskeuze, wat de notatie Rn en Rp suggereert). Anderzijds kun je de totale afgeleide in een punt ook zien als zijnde een lineaire afbeelding. Als een afbeelding lineair is, dan is-ie in elk punt z'n eigen totale afgeleide. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:45 |
Maar het is niet gegeven dat f lineair is... | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 17:48 |
Als f niet lineair is, en ook niet affien (dwz van de vorm Lx + b), dan zal de totale afgeleide niet constant zijn. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 17:58 |
Waarom staat er dan Df(x)=L, en niet L(x)? Ik moet namelijk laten zien dat er een c in R^p bestaat met de eigenschap dat f(x)=L(x) + c voor iedere x in R^n. Ik probeer dus te begrijpen waarom daar wel L(x) staat en eerder alleen L, en wat precies het verschil is. | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 18:03 |
Geen idee, misschien moet je even de hele opgave hier intikken. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 18:05 |
Functie f: R^n -> R^p differentieerbaar Lineaire afbeelding: L: R^n -> R^p Bewijs dat a) en b) equivalent zijn: a) Voor iedere x in R^n is Df(x) = L b) Er is een c in R^p met de eigenschap dat f(x) = L(x) +c voor iedere x in R^n. | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 18:08 |
Dus je moet laten zien, dat als Df(x) = L, i.e. als Df(x) constant is en overal gelijk aan L, dat dan geldt dat f(x) = L(x) + c voor zekere c. | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 18:09 |
En omgekeerd ook natuurlijk, maar dat volgt meteen uit de definitie van totale afgeleide. | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 18:45 |
Oke, dan klopt het dus toch dat Df(x)=L constant is. Bedankt! | |
BasementDweller | zaterdag 25 september 2010 @ 19:46 |
quote:Kan iemand me op weg helpen voor a=>b? | |
thabit | zaterdag 25 september 2010 @ 19:54 |
Om te beginnen kun je f(x) door f(x) - L(x) vervangen en zo het probleem reduceren tot het geval L=0. | |
StijnDa | zondag 26 september 2010 @ 14:31 |
Ik kom er niet meer uit ![]() Heb een wiskunde som hier en hoop dat jullie me kunnen helpen. De vraag luidt als volgt: Primitiveer f(x) = 2 + tan2(x) Voor zover ik weet is dat niet zo direct mogelijk, dus moet je de formule gaan ombouwen. Ik kom dan tot: f(x) = 2 + sin2(x) / cos2(x) = 2 + (0,5 - 0,5cos(2x)) / (0,5cos(2x) + 0,5) Dan ben je van de kwadraten af, maar wat dan? Ik weet wel hoe ik bijv. 0,5cos(2x) moet primitiveren, maar ik weet niet hoe het werkt als het in een breuk staat... Kan iemand mij hier mee helpen? VWO 5 vraag trouwens. | |
Diabox | zondag 26 september 2010 @ 14:32 |
@StijnDa Ho foutje ![]() | |
StijnDa | zondag 26 september 2010 @ 14:35 |
quote:Ja ik dacht al, die is voor differentiëren ![]() ![]() | |
StijnDa | zondag 26 september 2010 @ 14:45 |
quote:Ook geen idee verder? | |
Diabox | zondag 26 september 2010 @ 14:49 |
quote:Zo 1,2,3 weet ik dit niet uit m'n hoofd nee haha. Ik heb 5 en 6vwo alle wiskunde overgeslagen ![]() Is de primitieve van tan2x niet gewoon -x + tan(x) ![]() ![]() Edit: Denk dat basementdweller het wat beter doet ![]() Edit2: Oh m'n antwoord klopt wel ![]() Edit3: Oh nee niet ![]() Edit4: Toch wel ![]() [ Bericht 16% gewijzigd door Diabox op 26-09-2010 15:01:38 ] | |
BasementDweller | zondag 26 september 2010 @ 14:49 |
f(x) = 2 + sin²(x) / cos²(x) = 2 + (1 - cos²(x)) / cos²(x) = 2 + (1 / cos²(x)) - 1 = 1 + (1 / cos²(x)) De primitieve van (1/cos²(x)) is tan(x), zoals je waarschijnlijk wel bekend is ![]() | |
BasementDweller | zondag 26 september 2010 @ 14:53 |
quote:Het is wel goed, maar dan moet wel de primitieve van tan²(x) gegeven zijn, wat denk ik niet het geval is ![]() | |
Diabox | zondag 26 september 2010 @ 14:54 |
quote:Ja hallo, die dingen leer je toch uit je hoofd voor je (her)examen ![]() | |
BasementDweller | zondag 26 september 2010 @ 14:56 |
quote:Ik leerde voor mijn examen niks uit mijn hoofd, alles wat ik nodig had stond op mijn formulekaart (die ik overigens eigenlijk ook niet of nauwelijks nodig had). En waarschijnlijk zou je punten krijgen voor het afleiden van zoiets op een examen, omdat ze er vanuitgaan dat niemand dat uit zijn hoofd weet als het niet op de formulekaart staat. Maar goed ![]() edit: en je antwoord klopt gewoon hoor ![]() | |
Diabox | zondag 26 september 2010 @ 15:02 |
quote:Ja ik had sowieso niet zoveel punten voor m'n wiskunde examen....... ![]() | |
StijnDa | zondag 26 september 2010 @ 16:10 |
quote:Jaaaa, natuurlijk. Sterker nog, de primitieve van tan2(x) + 1 is óók tan(x)! Maar dit stond natuurlijk onder het stukje differentiëren ergens weggestopt, en ik had er nog niet aan gedacht ![]() Bedankt voor de hulp BasementDweller en Diabox. Maakt de som een stuk eenvoudiger ![]() | |
Johan_Haas_ | maandag 27 september 2010 @ 16:01 |
al opgelost [ Bericht 35% gewijzigd door Johan_Haas_ op 27-09-2010 16:12:13 ] | |
FedExpress | maandag 27 september 2010 @ 16:08 |
vertel eens wat er geholpen moet worden dan... | |
Jac0bus | maandag 27 september 2010 @ 16:40 |
Find the Laplace transform of the given function: f(t) = 0 voor t<pi (t-pi) voor pi<t<2*pi 0 voor t>2*pi Nu moet je dat dus met die unit step functions doen. Hoe je hem opschrijft als een unit step function denk ik wel te weten: f(t) = upi(t)*(t-pi) - u2pi(t)*(t-pi). Toch? Nu moet ik de Laplace transform van dat f(t) hebben en ik kom zelf uit op e-pi*s/s2 voor het eerste deel. Maar het tweede deel begrijp ik niet hoe je dat transformeert. Dus hoe doe ik die transform van u2pi(t)*(t-pi)? | |
GlowMouse | maandag 27 september 2010 @ 19:16 |
Waarom zou de berekening anders lopen dan die bij het eerste deel? | |
Jac0bus | maandag 27 september 2010 @ 19:28 |
Omdat die eerste voldoet aan een algemene regel: L{uc(t)*f(t-c) = e-cs*L{f(t)}, die tweede niet. Die tweede komt daarbij niet overeen omdat c niet gelijk is in de step function en de gewone function(namelijk pi en 2*pi). Ik snap ook niet hoe ik die wel oplos en kom dus ook niet op het juiste antwoord. Enig idee? ![]() | |
GlowMouse | maandag 27 september 2010 @ 19:38 |
Ah ja ik zie het probleem. Ik had die eerste met de definitie van L gedaan en dan gaat die tweede precies hetzelfde. Met de rekenregels is dat natuurlijk anders. Wat gebeurt er als je f(t-c) = t-c-pi pakt? | |
thabit | maandag 27 september 2010 @ 19:41 |
Deze lijkt me makkelijker uit te rekenen door de integraal in de definitie uit te werken dan door manipulatie met rekenregels. | |
GlowMouse | maandag 27 september 2010 @ 19:44 |
Leek mij ook al ja, is één regel schrijfwerk. | |
Jac0bus | maandag 27 september 2010 @ 21:12 |
Kom er nog steeds niet uit. Het antwoord heeft drie termen. Die eerste had ik dus al door upi(t)*(t-pi) uit te rekenen, wat dus e-pi/s/s2 is. De tweede term, u2pi(t)*(t-pi), wist ik dus niet op te lossen. Wat ik geprobeerd heb is het uitklappen van t-pi en dat je dan dus u2pi(t)*t - pi*u2pi(t) krijgt. Die laatste term kan ik ook oplossen, dat wordt pi*e-2pi*s/s. Maar hoe los ik t*u2pi(t) dan op? Dat is dan nog de enige term waar ik niet uit komt ![]() | |
shopshopa | maandag 27 september 2010 @ 21:28 |
Stel, bedrijf X verkoopt product A, B en C. Winst per product is respectievelijk 7, 8 en 5. Dit zijn de constraints: 0,5A + 0,45B + 0,6C is <= 2400 0,0625A + 0,0625B + 0,0625C <= 343,75 De vraag naar producten is aankomende week echter ontzettend hoog: 2000 voor A, 4000 voor B en 5000 voor C. Omdat bedrijf X zelf niet genoeg capaciteit heeft om al deze producten zelf te maken, kunnen ze deze producten ook inkopen van een Japans bedrijf om ze vervolgens weer door te verkopen. De winst per product daalt dan wel naar respectievelijk 4, 6 en 2. Nu moet ik berekenen hoeveel ze van elk product zelf moeten maken en hoeveel ze van elk product ze beter van de Japanse aanbieder kunnen kopen. Ik ben bekend met de solver-functie in Excel, alleen snap ik nog niet hoe ik deze vraag met de Excel solver kan oplossen omdat er nu twee verschillende winst maximalisatie functies zijn. Kan iemand mij op weg helpen? | |
GlowMouse | maandag 27 september 2010 @ 21:54 |
Introduceer extra variabelen X,Y,Z voor de ingekochte producten. Er geldt A+X=2000, etc. Winst kun je nu ook makkelijk berekenen. | |
shopshopa | maandag 27 september 2010 @ 22:28 |
quote:Dankje, ik denk dat ik hem nu heb! ![]() ![]() | |
GlowMouse | maandag 27 september 2010 @ 22:30 |
Laat je model maar zien, Excel solver ken ik niet. | |
shopshopa | maandag 27 september 2010 @ 22:36 |
quote:Ik heb het model in Excel geschreven en dus ook door Excel op laten lossen. De solver-functie helpt je om heel snel maximalisatie problemen e.d. op te lossen. Maar ik ben nogmaals door m'n model gegaan en ik ben er bijna zeker van dat het correct is, dus hulp is niet meer nodig. Hartstikke bedankt voor je tip in ieder geval! ![]() | |
mafkees01 | dinsdag 28 september 2010 @ 23:42 |
Even een vraag met statistiek m.b.t. de df (degrees of freedom). In het boek staat dat een schaakbord van 64 vlakken (8x8) een df heeft van 49. Logisch, want (N-1)*(N-1) = 7*7 = 49. Echter staat vervolgens dat een dambord van 100 (10x10) vlakken een df heeft van 36. Ze vragen hier om uitleg, maar ik snap dit niet. Bij een dambord is het dan toch df = 9*9 = 81? Hoezo is de df dan 36? ![]() Iemand die mij dit kan uitleggen? | |
thabit | dinsdag 28 september 2010 @ 23:52 |
Zeggen dat een schaakbord 49 vrijheidsgraden heeft, is net zoiets als zeggen dat pindakaas blauw smaakt. Er moet wel aangegeven worden wat voor zaken op het schaakbord je gaat bekijken om tot een aantal vrijheidsgraden te kunnen komen. | |
GlowMouse | dinsdag 28 september 2010 @ 23:53 |
quote:Dat dus. Daarnaast is een dambord niet in elk land even groot. | |
Diabox | dinsdag 28 september 2010 @ 23:54 |
Edit: Domme reactie ![]() [ Bericht 31% gewijzigd door Diabox op 29-09-2010 00:05:25 ] | |
mafkees01 | dinsdag 28 september 2010 @ 23:58 |
quote:Ja, maja dat staat er dus niet. Ik lees het boek ook maar voor. Ik citeer "Een schaakbord heeft 64 velden en 49 vrijheidsgraden. Een dambord met zijn 100 vakken is groter, maar heeft slechts 36 vrijheidsgraden. Hoe kan dat?" Meer staat er niet? ![]() | |
thabit | woensdag 29 september 2010 @ 00:01 |
Misschien omdat je dammen alleen maar op de zwarte vakjes speelt, geen idee, ik was altijd heel slecht in tekstverklaren. | |
mafkees01 | woensdag 29 september 2010 @ 00:06 |
Daar dacht ik ook aan natuurlijk, maar dat is ook megakrom natuurlijk.. Net alsof je nu ineens onderscheid daarin moet gaan maken terwijl ze het bij het schaakbord niet doen ![]() ![]() | |
Martijnnn91 | woensdag 29 september 2010 @ 18:33 |
Bereken P(X>1 | Y = 3)![]() Jongens = X Meisjes = Y Los op: P(X>1 | Y = 3) P(X=2 of X=3 of X=4 gegeven Y=3) P(Y=3) = 10/100 P(X=2) = 21/100 P(X=3) = 7/100 P(X=4) = 7/100 P(X=2 of X=3 of X=4) = (21+7+7)/100 P((21+7+7)/100 | (10/100)) Hier kom ik even niet uit. Wie helpt mij? (Let niet op lijntjes, was van vorige vraag.) [ Bericht 19% gewijzigd door Martijnnn91 op 29-09-2010 21:57:22 ] | |
FedExpress | woensdag 29 september 2010 @ 23:26 |
Heb je al verzamelingen gehad? Je kan het volgens mij met de volgende formule oplossen:![]() Oftewel: de kans dat zowel A als B plaatsvinden, gedeeld door de kans op B. Lukt het dan? | |
Outlined | woensdag 29 september 2010 @ 23:42 |
...... | |
Martijnnn91 | donderdag 30 september 2010 @ 11:10 |
quote:((21+7+7)/100) * (10/100) ------------------------------ = 0,35 (10/100) maar hierbij vermenigvuldig je met 10/100 om er vervolgens weer door te delen. We zijn momenteel hiermee bezig. | |
FedExpress | donderdag 30 september 2010 @ 13:29 |
quote:Je hebt nu de kans op A vermenigvuldigt met de kans op B, maar dat is niet de bedoeling. Het gaat hier om de zogenoemde doorsnede van deze twee. Okee, hier de formule iets verder uitgewerkt: ![]() | |
GlowMouse | donderdag 30 september 2010 @ 13:37 |
De definities van X en Y kloppen niet. Ik neem aan dat (X,Y) het aantal jongens/meisjes is in een populatie die uniform willekeurig gekozen is uit de genoemde populaties. Bij deze opgave is het makkelijker je te beperken tot de rij Y=3. Je ziet dat er van de 10 observaties er 2 zijn met X>1. | |
FedExpress | donderdag 30 september 2010 @ 13:39 |
quote:Dat is inderdaad het makkelijkste. Aangezien hij het volgens mij echt wilde gaan berekenen dacht ik, ik geef hem deze formule ![]() | |
andrew.16 | donderdag 30 september 2010 @ 13:49 |
Ik ben bezig met het herschrijven van sommaties alleen sommige stappen snap ik niet, zoals deze: Nu zag ik in wiki dat geldt: alleen als ik dit toepas: Klopt er niks van. | |
GlowMouse | donderdag 30 september 2010 @ 14:03 |
quote:Als je rechts alleen die sommatie had staan zonder die extra term, dan tel je de term met k=0 teveel, en de term met k=n+1 vergeet je. Je moet dus de term met k=0 er nog vanaf trekken, en de term met k=n+1 bij optellen. | |
simounadi | donderdag 30 september 2010 @ 16:43 |
Ik post het maar hier: Hello, Deze vraag gaat over statistiek: bekijk een model: y1i=ay2i+fxi+ei y2i=By1i+n1i Met: xi ~iid(0, dx2) exogeen en waarbij f != 0. De storingstermen ei~i.i.d(0, de2) en ni~i.i.d(0, dn2) zijn onderling ongecorreleerd. Nu komen de vragen:waarom geeft de OLS (ordinary least Square) schatter b gebaseerd op de tweede vergelijking geen goede schatter van B?. Geef een consistente schatter voor B. De tweede vraag denk ik heeft te maken met instrumenten, ik vraag me af of ik xi kan gebruiken als instrument om B consistent te schatten. Zou iemand mij ermee kunnen helpen? | |
koffiegast | zaterdag 2 oktober 2010 @ 20:11 |
Ik heb ook vraagje over bayes. Nou weet ik p(C1), p(C2), p(x|C1) en p(x|C2) (en daarmee ook p(C1|x) en p(C2|x). Ik kies een decision boundary die de error minimaliseert aka correct maximaliseert. Nou zit ik met het probleem dat ik moeite heb met het aanwijzen van p(error|C1) en p(error|C2) in de grafiek en hoe ik het bereken. Ik heb inmiddels wel 30 sites doorgekeken, maar alle verhaaltjes gaan over p(error|x). Mijn issue is dat ik niet goed weet hoe ik 'error' moet interpreteren met de kansen, want er is natuurlijk nergens p(x|error) bekend of p(error). En hoe ik error moet interpreteren 'gegeven C1/C2'. Iemand die me op weg kan helpen? | |
marleenhoofd- | zaterdag 2 oktober 2010 @ 22:29 |
Hoe bewijs je dat een structuur een axiomatisering is van een andere structuur? | |
BasementDweller | zondag 3 oktober 2010 @ 02:21 |
Is er een systematische methode om het centrum van een groep (zoals Dn) te vinden? | |
thabit | zondag 3 oktober 2010 @ 11:29 |
Dn heeft 2 voortbrengers r en s, plus wat relaties. Elk element is te schrijven als risj met 0 <= i < n, j in {0, 1}. Zo'n element zit in het centrum desda het met zowel r als s commuteert. Lijkt me iets wat je vrij eenvoudig kunt uitwerken in dit geval. | |
Jmsls | zondag 3 oktober 2010 @ 13:15 |
Wat een moeilijke vragen hier ![]() Zou iemand me kunnen uitleggen hoe je een drieterm ontbindt en de top van een parabool vindt ![]() | |
BasementDweller | zondag 3 oktober 2010 @ 13:22 |
Geef eens een voorbeeld van een drieterm die je wil ontbinden? Heb je al afgeleides gehad? (ik gok van niet ![]() | |
BasementDweller | zondag 3 oktober 2010 @ 13:38 |
Ervan uitgaande dat je nog geen afgeleides gehad hebt kan je op de volgende manier de top van een parabool vinden. Een parabool is symmetrisch om een as die parallel is aan de y-as. Waar die as de parabool snijdt, zit precies de top. Neem een lijn y=c (c=constant) die de parabool snijdt. Je vindt twee snijpunten, namelijk x1 = [-b+wortel(b²-4ac)] / [2a] en x2 = [-b-wortel(b²-4ac)] / [2a]. De top zit vanwege symmetrie precies tussen deze twee punten in. Dus als je het gemiddelde neemt van x1 en x2, dan krijg je x = -b/(2a) (check maar!). Je kunt dus iedere keer twee snijpunten met een lijn y=c zoeken, en daar het gemiddelde van nemen, of gewoon altijd x = -b/(2a) gebruiken. Als de vraag is om de coördinaten te vinden, vergeet dan niet nog de y-coördinaat te berekenen. (kwestie van invullen in de formule van je parabool). Als je wel afgeleides hebt gehad is deze afleiding simpeler: f(x)= ax²+bx+x => f'(x)=2ax+b=0 => x=-b/2a. | |
BasementDweller | zondag 3 oktober 2010 @ 14:00 |
quote:Oja, het is inderdaad voldoende om elementen te vinden die zowel met zowel r als s commuteren. Bedankt ![]() | |
Riparius | zondag 3 oktober 2010 @ 14:08 |
quote:Weet je wat kwadraatafsplitsing is en kun je dat zelfstandig gebruiken? | |
Jmsls | zondag 3 oktober 2010 @ 14:18 |
quote:Nop :p @ty voor hulp hierboven M'n vader heeft drietermen al uitgelegd, dus ik heb geen hulp meer nodig ![]() | |
Riparius | zondag 3 oktober 2010 @ 14:25 |
quote:Het antwoord hierboven van BasementDweller klopt in zijn algemeenheid niet, hij geeft de snijpunten (if any) van de parabool y = ax2 + bx met de lijn y = -c. quote:Ik help het je hopen. | |
BasementDweller | zondag 3 oktober 2010 @ 15:51 |
quote:Bij een groep als die van de Quaternionen, is het centrum {-1,1}. Je kan makkelijk nagaan dat -1 en 1 in het centrum zitten door te checken of ze commuteren met de generators, maar hoe laat je makkelijk zien dat er geen andere elementen in het centrum zitten? Het is nogal een werk om alles in een tabel te gaan zetten en na te gaan dat alleen -1 en 1 commuteren. ![]() | |
thabit | zondag 3 oktober 2010 @ 16:08 |
Als i niet in het centrum zit, zit -i er ook niet in, want -i * -1 = i en -1 zit er wel in. Als i niet in het centrum zit, zit j er ook niet in, want i -> j -> k -> i definieert een automorfisme van de group. En dan ook niet k, -j, -k om dezelfde redenen. | |
Kudtstudent | zondag 3 oktober 2010 @ 20:54 |
Ik weet niet of dit de correcte plek is om het te vragen, maar ik moet een opdracht doen in STATA. Heeft iemand daar verstand van? Dit regressie model is gegeven en nu is de opdracht: perform a t-test of null hypothesis Hoe zou ik zoiets in stata doen? Ik dacht misschien een nieuwe variabele maken en die de waarde 0 geven met "gen nieuwevariabele=0" en dan een regressie analyse doen met "reg voteA expendA nieuwevariabele prtystrA", maar dan omit hij die variabele ![]() | |
marleenhoofd- | zondag 3 oktober 2010 @ 20:59 |
quote:Om mijn vraag even toe te spitsen. Ik laat nu zien dat er een lokaal isomorfisme van orde n van de ene naar de andere structuur bestaat, voor alle n. De docent zei echter ook iets van dat de lege verzameling in LI_n zou moeten zitten. (LI_n={f|f is een lokaalisomorfisme van orde n}). Dit laatste kan ik niet plaatsen. Waarom zou dat moeten gelden of wat wordt daarmee bedoeld? Ik ga nu verder met isomorfismes maken, maar t zou mooi zijn als iemand t hier weet. | |
thabit | zondag 3 oktober 2010 @ 21:09 |
Wat is een lokaal isomorfisme van orde n? | |
algebra010 | maandag 4 oktober 2010 @ 18:51 |
Vraag, ik moet de 2e afgeleide van (y``) van y=5eu u= 2x2-3x+1 Volgens mij moet dit zijn: Y`= 5(4x-3)eu Y``= 5eu(16x2-24x+9) Maar volgende het boek is het Y``=5eu(16x2-24x+13) Ik zou bijna zeggen dat het boek het fout heeft.... ![]() | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 18:55 |
Je vergeet de productregel te gebruiken om van Y' naar Y'' te komen. | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 19:17 |
Kan de basis van een lineaire deelruimte een formule/constante zijn? Dus ik heb bijvoorbeeld een lin. deelruimte met voorwaarde f(x) = c. Is de basis dan c en kan ik dat zo zeggen? | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:19 |
quote:Misschien moet je de volledige vraag hier op schrijven, dit is nu half duidelijk. | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 19:26 |
quote:Bepaal de basis van de volgende lineaire deelruimten van C, waar C de verzameling van functies van R naar R is die minstens twee keer differentieerbaar zijn: U= {f uit C | f'+cf = 0} waarbij c=/0 in R Nu dacht ik dat f óf gelijk aan 0 is, óf f= e^(-cx) (want voor beide geld de voorwaarde f'+cf=0). Maar hoe schrijf ik hier dan de basis voor op? | |
thabit | maandag 4 oktober 2010 @ 19:29 |
quote:Dat dacht je dan verkeerd, er zijn meer functies. De twee functies die je noemt vormen bovendien geen lineaire deelruimte van C. | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:30 |
Je hebt gelijk maar 0 kan nooit in de basis zitten want je kan 0 verkrijgen door elk willekeurig element uit de basis met 0 te vermenigvuldigingen, het ging immers over lin. deelr. | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:31 |
quote:hij wilde ze voor U hebben | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 19:42 |
quote:Maar ze zitten wel in C en ook in de lin. deelruimte U, toch? En ik kan op dit moment alleen die twee functies bedenken die voldoen aan U={f in C | f'+cf = 0 } En als e^(-cx) hier een functie van is, moet ik dus een basis hebben die alle waardes van e^(-cx) kan aannemen. Toch? | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 19:46 |
De functies zitten wel in U ja (en daarmee ook in C). Je basis zal uit functies bestaan (de ruimte bestaat immers uit functies), dus wat bedoel je met 'alle waardes van e^(-cx)'? [ Bericht 4% gewijzigd door GlowMouse op 04-10-2010 19:52:20 ] | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:47 |
Hij heeft het antwoord al, de basis is dus e-cx | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 19:49 |
quote:Een basis is een verzameling. Daarnaast zie ik nog niet waarom U een lineaire deelruimte zou zijn als hij uit slechts twee functies bestaat. | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 19:49 |
quote:Nou, dat was dus mijn vraag: Kan een basis een functie zijn? Met 'alle waardes van e^(-cx)' probeer ik dat eigenlijk te vragen hoe ik dat dan moet opschrijven, maar het is dus voldoende als ik zeg dat de basis = e^(-cx) ? | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:49 |
quote:okay, {e-cx} U bestaat uit alle functies die aan de vergelijking voldoet. | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 19:50 |
Een functie kan in een basis zitten.quote:Wat bedoel je met dat laatste? | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:50 |
quote:nog nooit van gehoord dus denk het niet quote:Vergeet de { en } niet. | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 19:53 |
quote:Is het wel goed als ik zeg: Basis = { x | x in e^(-cx) } met c=/0 in R ? Als C de verzameling functies is die (minstens) twee keer differentieerbaar zijn, is de verzameling U met alle functies die minstens 2 keer differentieerbaar zijn én aan een bepaalde voorwaarde doen een lin. deelverzameling van C. Toch? | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 19:54 |
Nee dat is fout. Het gaat al mis bij het begrijpen van de vraag.quote:C zelf is ook een vectorruimte. Kun je dat aantonen? Misschien levert dat meer begrip op. | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:55 |
Een functie is geen verzameling (tenzij je filosofisch wilt gaan doen want je kan het als een verz zien maar daar gaat het hier niet over) Goeie antwoord is dus: de basis is {e-cx} | |
Riparius | maandag 4 oktober 2010 @ 19:56 |
quote:Doe eens iets met de opmerking van Thabit. Je denkt dat je alle oplossingen van de dv y' + cy = 0 hebt gevonden, maar dat is niet zo. | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 19:59 |
want, welke oplossingen zijn er dan nog meer. [ Bericht 2% gewijzigd door Outlined op 04-10-2010 20:06:43 ] | |
Siddartha | maandag 4 oktober 2010 @ 20:29 |
quote:Omdat ik niet zo op een functie kom die aan die voorwaarde voldoet, zal ik even het probleem (voor mezelf) verduidelijken: Zij C = { f : R -> R | f is minstens twee keer differentieerbaar }, f'is de eerste afgeleide, f'' is de tweede afgeleide van de functie f in C. U is een lin. deelruimte van C, met U = { f in c | f' + cf = 0} Vind de basis van U. f = e^(-cx) is in U, dus een basis daarvan is {e^(-cx)} (Moet ik daar trouwens de x uit weglaten, dus de basis is {e^(-c)} ? ) En blijkbaar zijn er nog meer functies in U ? | |
thabit | maandag 4 oktober 2010 @ 22:11 |
Ja, er zitten nog meer functies in U. {e-cx} is namelijk geen vectorruimte. | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 22:14 |
quote:Dat is immers de basis! | |
GlowMouse | maandag 4 oktober 2010 @ 22:22 |
quote: ![]() | |
Outlined | maandag 4 oktober 2010 @ 22:38 |
quote: ![]() | |
algebra010 | dinsdag 5 oktober 2010 @ 10:48 |
Ik moet de afgeleide hebben van y = x3 (Ln x)2 Volgens mij moet ik hier de productregel toepassen dus: a= x3 b= lnx c= b2 Dan krijg je: 3x2.b2+a.1/x2+a.2(b) Als ik dit echter bereken kom ik nooit op het antwoord uit, dit is : x2 ln x (3 ln x + 2) | |
GlowMouse | dinsdag 5 oktober 2010 @ 10:51 |
Je hebt het product van x³ en (lnx)². Ik zie niet hoe je drie plusjes krijgt in je antwoord. | |
Broodmongool | dinsdag 5 oktober 2010 @ 12:31 |
Ik heb een hele eenvoudige vraag over kansrekenen. Ik heb vorig jaar in verband met ziekte een stuk gemist, waar we dit jaar verder op gaan. Ze stellen het voorbeeld op: Bij het 5x gooien met een dobbelsteen is de kans op 2 keer 4 ogen en 3x een oneven aantal ogen gelijk aan: (5boven2).(1/6)².(3/6)³ Ik snap dat 1/6 de kans is om 4 te gooien, en 3/6 de kans is op oneven, maar ik raak bij meerdere opgaven verward door de 5boven2. Wie kan mij dit uitleggen en misschien een extra voorbeeldje er boven op geven? | |
RQPS | dinsdag 5 oktober 2010 @ 12:46 |
@broodmongool Dat gedoe met dat 5 boven 2 geeft aan op hoeveel manieren het kan. In dit geval: 4 4 o o o 4 o 4 o o ... o 4 4 o o .. o o o 4 4 5 boven 2 is het aantal manieren waarop je twee dingen op vijf plekken kunt zetten (of drie dingen op vijf plekken, dat maakt niet uit). Je moet dus met dit getalletje vermenigvuldigen om de totale kans te berekenen. | |
Broodmongool | dinsdag 5 oktober 2010 @ 12:55 |
quote:Moet je het aantal manieren zelf uitrekenen of is hier nog trucje voor? Tot zover alvast bedankt, dit is me in ieder geval duidelijk! (of perhaps een klein voorbeeldje? ![]() | |
RQPS | dinsdag 5 oktober 2010 @ 13:02 |
quote:Je kunt het gewoon op je rekenmachine uitrekenen. Wil je het zelf doen, zonder rekenmachine, dan kun je de driehoek van Pascal (zie Wikipedia) gebruiken. | |
Riparius | dinsdag 5 oktober 2010 @ 16:17 |
quote:Je maakt alleen maar jezelf in de war met die rare substituties, niet doen dus. Je hebt het product van twee factoren, x3 en (ln x)2. De afgeleide van x3 naar x is 3x2, maar bij de bepaling van de afgeleide van (ln x)2 naar x ga je de mist in. Om de afgeleide van (ln x)2 te bepalen kun je de kettingregel gebruiken, of uiteraard (weer) de productregel. Wat krijg je dan? | |
marleenhoofd- | vrijdag 8 oktober 2010 @ 11:49 |
quote:Mijn dictaat zegt: een n-keer heen en weer lokaal isomorfisme. Recursieve defenitie: i)LI_0(U,B):=LI(U,B) ii)Voor elk natuurlijk getal n, LI_{n+1} is de verzameling van alle functies f uit een eindige verzameling A' van A onto een eindige verzamelijk B' van B, zodanig dat: -(heen): voor elke a in A, bestaat er een b in B zodanig dat f verenigd met {(a,b)} in LI_n zit. -(weer): voor elke b in B, bestaat er een a in A zodanig dat f verenigd met {a,b} in LI_n zit. | |
thabit | vrijdag 8 oktober 2010 @ 12:25 |
En wat is LI(U,B)? (Het begrip 'lokaal isomorfisme' heeft in meerdere contexten een betekenis, dus 't is handig als je ook daar een definitie voor geeft. ![]() | |
Pankappen | zaterdag 9 oktober 2010 @ 19:59 |
Kan IEMAND mij in eenvoudige taal uitleggen wat een vectorruimte is? Ik ken de regels, axioma's wel die eraan verbonden zijn, maar ik kan me nog steeds moeilijk voorstellen wat een vectorruimte nou precies inhoud. | |
BasementDweller | zaterdag 9 oktober 2010 @ 20:27 |
Net zoals een getal bijvoorbeeld een element kan zijn uit de reële getallen, zo is een vector een element van een vectorruimte. In andere woorden: een vectorruimte is een verzameling van vectoren (met inderdaad bepaalde axioma's etc). | |
GlowMouse | zaterdag 9 oktober 2010 @ 20:29 |
En de vectorruimte bestaande uit tweemaal differentieerbare functies dan? | |
BasementDweller | zaterdag 9 oktober 2010 @ 20:37 |
quote:Ja, vertel eens... dan heb je een verzameling differentieerbare functies (de 'vectoren'?) die aan de axioma's van een vectorruimte voldoen? | |
GlowMouse | zaterdag 9 oktober 2010 @ 20:43 |
Dat wel uiteraard. Maar vraag aan iemand die net een cursus lineaire algebra heeft gehad of een tweemaal differentieerbare functie in een vectorruimte kan zitten, en je krijgt de discussie van bovenaan deze pagina terug. | |
Pankappen | zaterdag 9 oktober 2010 @ 21:01 |
En hoe moet ik me een vector in de praktijk voorstellen? Ik bedoel, elementen van N zoals 1 of 2 snap ik. Bijvoorbeeld: 1 appel, 2 huizen. Alle elementen van R snap ik, die geven ook een bepaalde waarde, zogezegd. Vectoren van de R² en R³ snap ik ook nog, die kan ik voor me zien als pijlen in 2- danwel 3-dimensionale ruimte, maar wat "zijn" vectoren in andere vectorruimtes nou eigenlijk? Dit wil ik weten zodat ik de bewerkingen die ik met vectoren uitvoer beter kan gebrijpen e.d. Bedankt voor de reacties tot dusver, iig =) | |
BasementDweller | zaterdag 9 oktober 2010 @ 21:29 |
quote:Je moet je er eigenlijk helemaal niks bij voorstellen. Het is gewoon een definitie. ![]() Probeer je maar eens iets voor te stellen bij R^100. Succes. Het is beter om gewoon de definitie te kennen. Dan weet je dat je gewoon 100 geordende reële getallen hebt, that's it. | |
Outlined | zaterdag 9 oktober 2010 @ 21:40 |
quote:Na R3 komt R4 en dan R5, etc. Vectoren kan je bij elkaar optellen. Ook kan je ze met een getal vermenigvuldigen. Voorbeelden voor de vectoren x = (1, 2, 3, 4) en y = (5, 6, 7, -8) in R4. x + y = (6, 8, 10, -4) 2 * x = (2, 4, 6, 8) | |
Pankappen | zaterdag 9 oktober 2010 @ 21:47 |
Ik snap de eigenschappen, maar BasementDweller heeft het dan toch beter duidelijk weten te maken ![]() Bedankt voor de feedback iig, ik kan het denk ik al wel iets beter handlen nu (= | |
BasementDweller | zaterdag 9 oktober 2010 @ 21:56 |
Met geordend bedoelde ik dat de volgorde uitmaakt: (1,2,3) is niet hetzelfde als (1,3,2). Voor de vectorruimte R^n is het inderdaad zo dat een vector ervan niets anders is dan n geordende reële getallen (of: n coördinaten). [ Bericht 8% gewijzigd door BasementDweller op 09-10-2010 22:01:42 ] | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 00:18 |
quote:Prachtig dit soort definities. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 00:22 |
Da's het verschil tussen wiskunde en natuurkunde: natuurkundigen denken in termen van vectoren, wiskundigen in termen van vectorruimten. | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 00:40 |
Ik vind wel dat jullie een beetje slordig zijn met het verschil tussen een vector en de componenten van een vector. (1,3,2) is niet ineens een vector, daar is ook nog een basis voor nodig. Maar hoe noteer je die dan weer? Wat een problemen allemaal, zo 's avonds laat. | |
Outlined | zondag 10 oktober 2010 @ 00:42 |
quote:En die wordt door de vectorruimte gegeven. Een vector is immers een element van een vectorruimte ![]() | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 00:51 |
quote:De notatie Rn impliceert een gegeven basis. | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 00:53 |
quote:Ja, maar ik bedenk me net dat het vrij betekenisloos is als je de basisvectoren noteert/definieert als (1,0,0), (0,1,0) en (0,0,1). | |
Pankappen | zondag 10 oktober 2010 @ 01:04 |
Hebben vectoren in de natuurkunde en Wiskunde dezelfde betekenis? (ja, expres met een hoofdletter) | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 01:04 |
quote:De basis wordt niet door de vectorruimte gegeven. Het is een stelling dat (onder de aanname van het keuze-axioma) elke vectorruimte een basis heeft, maar deze basis is niet uniek. Sommige vectorruimten komen per definitie met een keuze van een basis, maar in het algemeen is dat niet zo. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 01:05 |
quote:Niet helemaal. Natuurkundigen onderscheiden vectoren van 'covectoren'. Wiskundig gezien zijn beide dingen gewoon elementen van vectorruimten. | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 01:22 |
Een covector is toch een duaalvector (een element van de duale vectorruimte)? | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 01:25 |
Juist. | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 01:27 |
Dat zijn toch twee verschillende dingen? In dat hele gedoe met tensoren gebruik je constant covariante en contravariante vectoren. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 01:30 |
Als een vector een element van een vectorruimte is, en een covector een element van de duale ruimte daarvan, dan is een covector toch ook een element van een vectorruimte en dus een vector? | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 01:31 |
Overigens zal een wiskundige niet zo snel zeggen "zij v een vector en zij w een covector", maar "zij V een vectorruimte, zij v een element van V en zij w een element van de duale van V". | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 12:56 |
Hoe kan ik nagaan of (R, +) en (R(positief), * ) isomorf zijn? | |
Outlined | zondag 10 oktober 2010 @ 13:05 |
quote:Door een expliciet isomorfisme te construeren. | |
algebra010 | zondag 10 oktober 2010 @ 13:19 |
Ik heb de volgende som:![]() Het antwoord is dus p + ax. Ik snap alleen niet hoe ze er aan komen. Ik streep de gedeeld door xpeax weg tegen de keer pxp-1eax. Dan hou ik over p + x (xpaeax) Wat doe ik fout? | |
Outlined | zondag 10 oktober 2010 @ 13:43 |
Het antwoord moet volgens mij zijn xp-1/p * (p + ax) kan dat? Is ergens gegeven dat xp-1/p = 1. ? ? | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 13:44 |
x/(x^p e^{ax}) = 1/(x^{p-1} e^{ax}) Dit streep je weg tegen te eerst term, dan hou je p over. Van de tweede term hou je ax over. | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 13:45 |
quote:Oh, gewoon de log ![]() Maar stel dat er geen isomorfisme daartussen bestond, hoe kan je dat dan laten zien? | |
algebra010 | zondag 10 oktober 2010 @ 13:48 |
quote:Dan streep je het dus twee keer weg? Van de tweede term (rechts van de +) moet je dan ook wegstrepen om ax over te houden.. | |
RQPS | zondag 10 oktober 2010 @ 13:50 |
quote:Ja, immers, a(b+c) = ab+ac. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 13:50 |
quote:Laten we daar voor jou een opgave van maken: toon aan dat (R, +) en (R - {0}, * ) niet isomorf zijn. | |
algebra010 | zondag 10 oktober 2010 @ 13:54 |
quote:Ahaa nu zie ik hem, de hele som valt te zien als a(b+c), door al die getallen zie ik vaak het grotere plaatje niet meer. Thanks. | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 14:09 |
quote:Stel dat ze wel isomorf zijn en zij f:R->R\{0} het morfisme. Er geldt f(x+y)=f(x)*f(y), en ihb f(0+0)=f(0)*f(0) = f(0). Dus f(0)=e=1 en dus 1=f(0)-1. Dus f(0)=f(0)-1. Maar f-1 is niet gedefinieerd in 0. Zoiets? | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 14:20 |
Nee. | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 14:26 |
Wat is er dan fout aan? Als ze isomorf zijn is f bijectief, dus moet f(0)-1 bestaan maar dat doet het niet. Dus tegenspraak, dus niet isomorf? | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 14:36 |
f(0)-1 is niet hetzelfde als f-1(0). | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 14:53 |
Hoe dan wel? Ik probeer iets te vinden zodat f(iets)=0... alleen dat lukt niet. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 15:05 |
0 zit niet in de groep R - {0}, dus die aanpak zal niet succesvol zijn. Probeer het eens met een (slim gekozen) element dat wel in R - {0} zit. | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 15:32 |
Ik deed dat juist om een tegenspraak te krijgen. Maar wat jij dus wil is dat ik een element in R\{0} vind zdd er geen element x in R bestaat met f(x) in R\{0} want dan is ie niet surjectief en dus niet isomorf. Ik heb al allerlei elementen geprobeerd, 1, wortel(2), pi, negatieve getallen... maar het gaat altijd goed. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 15:37 |
Probeer het eens met -1. | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 15:57 |
Heb ik dus al gedaan, maar wat voor tegenspraak zou ik dan moeten krijgen? Ik heb f(x+y) = f(x)f(y) = -1 (= -f(0)), dus f(x)=-f(y)-1.... | |
algebra010 | zondag 10 oktober 2010 @ 16:05 |
De som: f(x,y) = 3x2+2xy+y3 Vindt f(a+h,b) - f(a,b) Dus dan heb ik 3(a+h)2+2(a+h)b+b3 - (3a2+2ab+b3) = 3h2+2hb = h(3h+2b) Het antwoord is echter 2(a+b)h+h2 , hoe kan dit? | |
GlowMouse | zondag 10 oktober 2010 @ 16:09 |
(a+h)² + (a+h)(a+h), en niet a²+h². | |
algebra010 | zondag 10 oktober 2010 @ 16:22 |
quote:Dan heb ik dus 3a2+h2+2ah+2(a+h)b+b3 - (3a2+2ab+b3) = h2+2ah+2hb = 2(a+b)h+h2 Begrijp ik het dus goed dat je bij 3(a+h)2, eerst (a+h).(a+h) doet en vervolgens alleen de a keer 3? Want ik dacht in eerste instantie dat je alles keer 3 moest doen. Dan zou je 3a2+3h2+6ah hebben | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 16:31 |
quote:Als f(a) = -1, wat is dan f(2a)? | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 16:35 |
f(2a)=f(a)*f(a) = 1 | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 16:36 |
Wat is 2a dan? | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 16:39 |
f-1 (1) Oh, en vooral ook 0. | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 16:41 |
Juist, dus wat is a? | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 16:43 |
a=0 | |
thabit | zondag 10 oktober 2010 @ 16:45 |
Dus wat is f(a)? | |
BasementDweller | zondag 10 oktober 2010 @ 16:46 |
-onzin- f(a)=f(0)=1 en f(a)=-1, tegenspraak. Bedankt ![]() [ Bericht 45% gewijzigd door BasementDweller op 10-10-2010 16:58:29 ] | |
Elchico___ | maandag 11 oktober 2010 @ 14:03 |
NVM, verkeerde sub. | |
Riparius | maandag 11 oktober 2010 @ 17:03 |
quote:Je moet inderdaad vinden dat f(a+h,b) - f(a,b) = 6ah + 3h2 + 2bh. | |
Lindstrøm. | maandag 11 oktober 2010 @ 23:35 |
Iemand vroeg aan mij deze vraag.. aangezien ik hetzelf helemaal kwijt ben weet ik het niet meer.. een van jullie misschien? ![]() De rechte lijn m die door de punten A (-4, 2) en B (5, 5). Bepaal een vergelijking van de lijn l die door C (3, -2), die parallel loopt aan m. Is toch gewoon L = -1/3x -1 neem ik aan of ben ik nu zo dom geworden ![]() antwoordenblad zegt (kan ook een andere vraagstelling zijn): y+2 = -1/3(x-3) | |
GlowMouse | maandag 11 oktober 2010 @ 23:51 |
ik zou zeggen dat de richtingscoëfficient +1/3 is ![]() Wat krijg je als je bij y+2 = -1/3(x-3) de haakjes wegwerkt en de +2 naar de andere kant haalt? | |
Lindstrøm. | maandag 11 oktober 2010 @ 23:54 |
quote:y = -1/3x -3 ? | |
BasementDweller | maandag 11 oktober 2010 @ 23:58 |
De rico is: 5-2 / 5-(-4) = 3/9 = 1/3. Dus de vergelijking is van de vorm y=ax+b= x/3 + b. Dan vul je in x=3 en y=-2. En dan vind je 1+b=-2, dus b=-3. Dus y=x/3 -3. Lijkt er dus op alsof ze er een minnetje naast zitten. | |
Lindstrøm. | dinsdag 12 oktober 2010 @ 00:14 |
ze hebben y1-y2 etc. gedaan ipv y2-y1, maar ze werken met computers, dus ik dacht dat het in de vraag zat. | |
Riparius | dinsdag 12 oktober 2010 @ 02:05 |
quote:De richtingscoëfficient van de lijn door de gegeven punten A en B is ∆y/∆x = (5-2)/(5-(-4)) = 1/3. Verder is het gemakkelijk te onthouden dat de vergelijking van een rechte lijn door een punt (x0;y0) met richtingscoëfficiënt m is te schrijven als: y - y0 = m(x - x0) De vergelijking van de gevraagde lijn is dus te schrijven als y + 2 = 1/3(x - 3). | |
algebra010 | dinsdag 12 oktober 2010 @ 09:02 |
quote:Maar het antwoord moet zijn 2(a+b)h+h2, iig dat staat in het boek. ![]() | |
Riparius | dinsdag 12 oktober 2010 @ 14:04 |
quote:Nee, dat 'moet' niet. Waarom geloof je mij niet en het antwoordenboekje wel? Dat kun je beter niet doen, mijn antwoord is juist. | |
BasementDweller | dinsdag 12 oktober 2010 @ 21:40 |
Ik probeer te bewijzen dat xa uniform continu is op het domein van alle positieve reële getallen, als a=0 of a=1, en anders niet. De bewijzen voor a=0 en a=1 zijn makkelijk. Stel nu a>1. Kies e=1 en zij d>0 willekeurig. Ik moet nu aantonen dat er een x,y bestaat met |x-y|<d en |f(x)-f(y)|>=e=1. Definieer d1=d/2 en kies x=y+d1. Dan geldt |x-y|<d, en |f(x)-f(y)|=|f(y+d1)-f(y)|=|(y+d1)a-ya|=.... Is er een manier om dit zo af te schatten dat dit groter is dan 1? Of moet ik een uitdrukking vinden voor y zodat het groter is dan 1? Zo ja, hoe? Het is intuïtief duidelijk dat als y maar groot genoeg wordt, dat het verschil vanzelf groter dan 1 wordt... [ Bericht 6% gewijzigd door BasementDweller op 12-10-2010 21:50:54 ] | |
GlowMouse | dinsdag 12 oktober 2010 @ 21:51 |
De functie f is strict convex op IR+ als a>1, dus ligt altijd strict boven zijn raakzijn behalve in het raakpunt. | |
BasementDweller | dinsdag 12 oktober 2010 @ 21:55 |
Ik ben niet bekend met het begrip strikt convex... kan het ook anders? En wat heb je eraan dat de functie boven zijn raaklijn ligt? | |
thabit | dinsdag 12 oktober 2010 @ 21:59 |
quote:Om te beginnen kun je eerst een goede ondergrens voor (y+d1)a-ya proberen te bepalen. Daarna kun je direct een y opschrijven in termen van d1 die laat zien dat het groter is dan 1. | |
GlowMouse | dinsdag 12 oktober 2010 @ 22:00 |
Je kunt een raaklijn rond x=y maken, en daarmee een ondergrens geven voor (y+d1)^a - y^a. | |
BasementDweller | dinsdag 12 oktober 2010 @ 22:04 |
d1 is een ondergrens, maar ik zie niet hoe je dan een y kan opschrijven in termen van d1 | |
GlowMouse | dinsdag 12 oktober 2010 @ 22:06 |
Die ondergrens is te zwak, die krijg je nooit meer groter dan epsilon. | |
thabit | dinsdag 12 oktober 2010 @ 22:11 |
quote:a = 2, y = 1/4, d1 = 1/4 gaat niet d1 als ondergrens geven. | |
BasementDweller | dinsdag 12 oktober 2010 @ 22:14 |
Bedoelen jullie met een ondergrens een waarde die lager is dan (y+d1)^a - y^a voor alle y? @thabit: ik bedoelde eigenlijk ook d1a, want als y naar nul gaat dan is het gelijk aan d1a, en anders is het verschil altijd groter dan d1a |