Amoeba | zaterdag 18 januari 2014 @ 00:31 | |||||||||
Post hier weer al je vragen, passies, trauma's en andere dingen die je uit je slaap houden met betrekking tot de wiskunde. Van MBO tot WO, hier is het topic waar je een antwoord kunt krijgen op je vragen. Vragen over stochastiek in het algemeen en stochastische processen & analyse in het bijzonder worden door sommigen extra op prijs gesteld! Opmaak: • met de [tex]-tag kun je Latexcode in je post opnemen om formules er mooier uit te laten zien (uitleg). Links: • http://integrals.wolfram.com/index.jsp: site van Wolfram, makers van Mathematica, om online symbolische integratie uit te voeren. • http://mathworld.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg korte wiki-achtige artikelen over wiskundige concepten en onderwerpen, incl. search. • http://functions.wolfram.com/: site van Wolfram met een berg identiteiten, gerangschikt per soort functie. • http://scholar.google.com/: Google scholar, zoek naar trefwoorden specifiek in (wetenschappelijke) artikelen. Vaak worden er meerdere versies van hetzelfde artikel gevonden, waarvan één of meer van de website van een journaal en (dus) niet vrij toegankelijk, maar vaak ook een versie die wel vrij van de website van de auteur te halen is. • http://www.wolframalpha.com Meest geavanceerde rekenmachine van het internet. Handig voor het berekenen van integralen, afgeleides, etc... OP Handig: Riparius heeft ooit een PDF geschreven over goniometrische identiteiten. Deze kun je hier downloaden: www.mediafire.com/view/?2b214qltc7m3v0d | ||||||||||
thenxero | zaterdag 18 januari 2014 @ 14:16 | |||||||||
Leuke truc: Stel dat x een geheel positief getal is. Merk op dat Echter, Dus | ||||||||||
Amoeba | zaterdag 18 januari 2014 @ 14:26 | |||||||||
Voorts ben ik van mening dat het termsgewijs differentiëren hier niet is toegestaan. Anders zie ik de fout niet. | ||||||||||
Sarasi | zaterdag 18 januari 2014 @ 14:32 | |||||||||
Eerst haakjes uitwerken. Basisregels. | ||||||||||
Amoeba | zaterdag 18 januari 2014 @ 14:39 | |||||||||
Normaliter kun je d(f(x)+g(x))/dx opvatten als d(f(x))/dx + d(g(x))/dx, ofwel termsgewijs differentiëren. | ||||||||||
MrRiot | zaterdag 18 januari 2014 @ 15:36 | |||||||||
[ Bericht 100% gewijzigd door MrRiot op 18-01-2014 15:37:12 ] | ||||||||||
Fsmxi | zaterdag 18 januari 2014 @ 16:05 | |||||||||
Is differentiëren over een som een commutatief iets? (Of hoe het precies heet, ben geen wiskundige ) Ie, mag dit zomaar? [ Bericht 5% gewijzigd door Fsmxi op 18-01-2014 16:06:31 (Foutje in plaatje gefixed) ] | ||||||||||
Sarasi | zaterdag 18 januari 2014 @ 16:40 | |||||||||
Volgens mij heeft het er iets mee te maken dat je notatie niet eenduidig is ofzo, en 'mag' je alleen de standaardregels toepassen op niet multi-interpretabele notaties. | ||||||||||
freiss | zaterdag 18 januari 2014 @ 16:47 | |||||||||
Alleen in dit geval is het geen som van een constant aantal termen, maar is het een som van een variabel aantal termen. Eigenlijk staat er dat , wat natuurlijk onwaar is. | ||||||||||
Amoeba | zaterdag 18 januari 2014 @ 17:16 | |||||||||
Ah, inderdaad. Daarom is termsgewijs differentiëren hier niet toegestaan. | ||||||||||
t4rt4rus | zaterdag 18 januari 2014 @ 17:16 | |||||||||
Dit kan inderdaad niet | ||||||||||
Riparius | zaterdag 18 januari 2014 @ 17:17 | |||||||||
De fout is dat je identiteit alleen geldt voor een x ∈ N, maar dan kun je dus niet differentiëren naar x. Je zou hooguit een differentiequotiënt kunnen bepalen. | ||||||||||
thenxero | zaterdag 18 januari 2014 @ 17:26 | |||||||||
Het goede antwoord is al voorbij gekomen zie ik. Er zijn meerdere manieren om het uit te leggen. Het komt erop neer dat niet alleen de x'en in de som, maar ook het x aantal termen moet je variabel nemen. Maar je kan natuurlijk niet een niet-natuurlijk aantal termen hebben, dus op die manier differentiëren is complete onzin. Toch moet ik toegeven dat ik zelf even raar zat te kijken . | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 15:35 | |||||||||
Mijn eerste intuïtie is 9, immers zijn er 9 vrijheidsgraden en in het algemeen heb je dan 9 vergelijkingen nodig om dit op te lossen. Maar dan is er nog die foutcorrectie, dus wellicht heb je aan 8 vergelijkingen voldoende. Kan iemand dit nader toelichten? | ||||||||||
#ANONIEM | maandag 20 januari 2014 @ 18:14 | |||||||||
c1 t/m c9 is voor elk biljet hetzelfde dus? Ik ga hier vanavond eens naar kijken. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:35 | |||||||||
't Is lineaire algebra over F11. De vector (c1, ..., c9) is bepaald op een scalaire vermenigvuldiging na. Je moet dus een 1-dimensionale deelruimte van een 9-dimensionale ruimte bepalen. Hiervoor zijn 8 vergelijkingen nodig. | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:37 | |||||||||
Kun je dit iets nader toelichten? Mijn redenatie is als volgt: Je moet 8 c'tjes bepalen, en die andere kun je met behulp van een foutcorrectie vinden. Immers, de 'modular equation' is in staat om één fout te corrigeren. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:39 | |||||||||
Doe eerst maar even of het allemaal reële getallen zijn, in plaats van een modulaire vergelijking. Hoe zou je het dan aanpakken? | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:41 | |||||||||
Volgens mij heb je dan wél 9 vergelijkingen nodig toch? Je zet ze allemaal in een matrix en een beetje vegen doet wonderen. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:43 | |||||||||
Die vergelijkingen eindigen allemaal op "=0". | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:44 | |||||||||
Ah, je stelt ze allemaal aan elkaar gelijk. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:45 | |||||||||
Wut? In de oorspronkelijke opgave staat ook overal "=0 (mod 11)". | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:47 | |||||||||
Ik heb geen idee. Voor een vergelijking met n onbekenden geldt dat er normaliter n condities nodig zijn om dit op te lossen.. Verder ga ik even echt niet komen. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:49 | |||||||||
Ja, maar als al die vergelijkingen op "=0" eindigen, zal de oplossing in zo'n geval ook 0 zijn. En dat is hier natuurlijk niet de bedoeling. | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:52 | |||||||||
Aaah zo. Dit kan alleen als c1 t/m c9 allen gelijk 0 zijn, in een niet-modulaire omgeving. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:53 | |||||||||
Het grappige is dat als je modulo een priemgetal werkt, dat dat soort dingen dan ook gewoon gelden. | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 20:56 | |||||||||
Dus feitelijk is deze opgave een smadelijk harde grap aangezien c1 tm c9 gewoon allemaal nul moeten wezen? | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 20:57 | |||||||||
Nee. Je hebt gewoon geen 9 vergelijkingen nodig. | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 21:00 | |||||||||
Dat had ik bij mezelf voordat ik deze vraag op het forum stelde ook al bedacht. Nu snap ik nog niet waarom mijn antwoord van 8 goed was, maar ongetwijfeld mijn uitleg fout. | ||||||||||
thabit | maandag 20 januari 2014 @ 21:02 | |||||||||
Als je 8 (lineair onafhankelijke) vergelijkingen hebt in 9 onbekenden, dan heb je een 1-dimensionale oplossingsruimte. Dat wil zeggen dat er 1 vector (c1, ..., c9) != 0 is, zodanig dat elke oplossing een veelvoud van die vector is. Dus als (1,2,3,4,5,6,7,8,9) een oplossing is, dan is (2,4,6,8,10,12,14,16,18) dat bijvoorbeeld ook. Meer dan dat kun je ook niet doen, want als alle vergelijkingen op "=0" eindigen, is er altijd sprake van een oplossingsruimte. [ Bericht 19% gewijzigd door thabit op 20-01-2014 21:09:22 ] | ||||||||||
randomo | maandag 20 januari 2014 @ 21:16 | |||||||||
Bedankt voor de uitleg, best verwarrend allemaal. (Het kan natuurlijk ook dat de oorsprong de oplossing is van een stelsel vergelijkingen die eindigen op "= 0" ) | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 21:17 | |||||||||
Maar dat is een triviale oplossing en tevens een veelvoud van iedere oplossing (c1, c2, ... c9). | ||||||||||
randomo | maandag 20 januari 2014 @ 22:26 | |||||||||
Ja, maar geen oplossingsruimte. | ||||||||||
Amoeba | maandag 20 januari 2014 @ 23:20 | |||||||||
Dat is waar. Maar als de oorsprong de oplossing is, dan is ieder bankbiljetnummer geldig. | ||||||||||
Rezania | dinsdag 21 januari 2014 @ 18:48 | |||||||||
Die eerste stappen snap ik wel, maar die laatste stap, hoe heeft hij bepaald dat pi het argument van z3 is? | ||||||||||
Alrac4 | dinsdag 21 januari 2014 @ 18:56 | |||||||||
Je weet dat: En het argument () van een complex getal c voldoet aan: Dan is het snel in te zien dat in jouw geval voor z3 geldt dat het argument pi is. | ||||||||||
Rezania | dinsdag 21 januari 2014 @ 18:59 | |||||||||
Oh ja, want het is e^arg natuurlijk. Stom dat ik dat niet zag. Bedankt. | ||||||||||
Riparius | dinsdag 21 januari 2014 @ 19:24 | |||||||||
Bedenk wel dat je zo niet alle oplossingen vindt, de uitwerking is niet volledig. Het argument van −1 is niet π maar π + 2kπ, k ∈ Z omdat in het complexe vlak het beeldpunt van 1 overgaat in het beeldpunt van −1 bij een rotatie om de oorsprong over een halve slag plus of min een geheel aantal slagen. Je krijgt dus z3 = (1/27)·e(π+2kπ)i, k ∈ Z en dat geeft z = (1/3)·e(⅓π+⅔kπ)i, k ∈ Z Je kunt nu drie opeenvolgende gehele waarden voor k invullen (bijvoorbeeld −1, 0, 1), en dan krijg je drie verschillende oplossingen, die je zelf nog maar even in de vorm a+bi met a,b ∈ R moet herschrijven. De beeldpunten van de oplossingen vormen in het complexe vlak de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek en liggen op een cirkel met het middelpunt in de oorsprong en een straal 1/3. [ Bericht 5% gewijzigd door Riparius op 21-01-2014 21:35:29 ] | ||||||||||
Rezania | dinsdag 21 januari 2014 @ 19:35 | |||||||||
Die screenshot van dat plaatje is dan ook maar een deel van de uitwerking. Volgende stap was inderdaad die 2*k*pi. Maar ik begrijp nu wel wat beter waar ik mee bezig ben. Zoals gewoonlijk erg bedankt. | ||||||||||
Rezania | woensdag 22 januari 2014 @ 18:57 | |||||||||
Ik moet het limiet van bepalen waarbij x naar oneindig gaat. Nu snap ik zijn uitwerking wel, maar waarom zou je zo moeilijk doen? Als je oneindig invult wordt die 1/x nul, sin(0) is nul, dus krijg je oneindig tot 0, waardoor het limiet 1 is? Lijkt me logisch toch? | ||||||||||
Fsmxi | woensdag 22 januari 2014 @ 19:06 | |||||||||
Nee, want je mag niet er zomaar vanuitgaan dat de sin(1/x) "harder naar nul gaat dan x naar oneindig" als ik het me goed herinner, dwz, sin(1/x) wordt voor grotere x steeds kleiner en steeds dichter bij 0, maar x word ook steeds groter, waardoor je niet kunt zeggen dat het zomaar 1 wordt. Om dezelfde reden kun je ook niet zomaar zeggen dat om maar heel simpel en niet supergerelateerd voorbeeld te geven: Oneindig/oneindig is niet altijd 1 lim(x->infinity) x^2/x = oneindig/oneindig maar deze limiet convergeert toch niet naar een getal. | ||||||||||
Rezania | woensdag 22 januari 2014 @ 19:06 | |||||||||
Hmm, blijkbaar snap ik de uitwerking toch niet helemaal. De docent heeft het op een gegeven moment over oneindig gedeeld door oneindig, waardoor je L'Hop mag toepassen. Maar ik snap niet hoe hij aan oneindig in de noemer komt. Er staat 1/sin(1/x) in de noemer, vul je dan oneindig in krijg je toch 1/0? En iets delen door nul kan gewoon niet, dus dat kan dan ook geen oneindig als antwoord opleveren. | ||||||||||
Fsmxi | woensdag 22 januari 2014 @ 19:08 | |||||||||
In de noemer staat 1/sin(1/x), niet sin(1/x), en het tweede gaat dusdanig naar nul dat het eerste naar oneindig gaat. | ||||||||||
thenxero | woensdag 22 januari 2014 @ 21:02 | |||||||||
zou dan ook moeten zijn | ||||||||||
Riparius | woensdag 22 januari 2014 @ 21:33 | |||||||||
Als mensen zonder al te veel nadenken beweren dat iets 'logisch' is, dan is dat doorgaans een indicatie dat het beweerde nu juist niet logisch is, en dat is hier ook het geval. Je doet me denken aan (beginnende) studenten die nogal eens schijnen te veronderstellen dat de limiet van voor n → ∞ gelijk is aan 1, immers (1 + 1/n) gaat naar 1, en elke macht van 1 is 1 toch? Maar je weet - hopelijk - wel dat dit niet klopt, de bedoelde limiet is namelijk e en ligt tussen 2 en 3. Voor de limiet die je moet bepalen heb je de regel van l'Hôpital helemaal niet nodig, en wellicht is het beter voor je inzicht om eens te laten zien hoe je deze limiet langs elementaire weg aan kunt tonen. Voor 0 < θ < π/2 hebben we 0 < sin(θ) < θ < tan(θ) zodat we in ieder geval voor x > 1 hebben en aangezien ln x > 0 voor x > 1 hebben we dan ook Maar nu weet je ook dat ln x voor x > 1 de oppervlakte is onder de curve y = 1/x over het interval [1,x], zodat voor x > 1 geldt 0 < ln x < x−1 < x. Daarmee is voor x > 1 ook ln(x)/x = ln((√x)2)/x = 2∙ln(√x)/x < 2∙(√x)/x en dus Combineren van deze ongelijkheden geeft voor x > 1 en aangezien 2/√x naar 0 gaat voor x → ∞ en ln(x)·sin(1/x) zit ingeklemd tussen 0 en 2/√x is het evident dat ln(x)·sin(1/x) ook naar 0 moet gaan voor x → ∞, ergo De e-macht van ln(x)·sin(1/x) gaat dus naar e0 = 1 voor x → ∞, oftewel we hebben QED [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 25-01-2014 17:17:44 ] | ||||||||||
Aarch | woensdag 22 januari 2014 @ 21:58 | |||||||||
Ik zit vast voor een toets, dus ik hoop dat ik hier geholpen kan worden. We zijn bezig met bewijzen van stellingen, maar het verwoorden is erg lastig. Bijvoorbeeld hier: Bewijs dat de diagonalen van een ruit ook bissectrices zijn. Dat is iets wat ik allang wist en ook snap, maar hoe je zoiets verwoord tot een bewijs begrijp ik niet. Alvast dank. | ||||||||||
t4rt4rus | woensdag 22 januari 2014 @ 22:11 | |||||||||
Als je het snapt probeer het ons eens uit te leggen. Kom je vanzelf op een bewijs. | ||||||||||
Rezania | woensdag 22 januari 2014 @ 22:30 | |||||||||
Bedankt voor de antwoorden. Voortaan gewoon niet te simpel denken dus. | ||||||||||
Riparius | woensdag 22 januari 2014 @ 22:33 | |||||||||
Een klassiek meetkundig bewijs verloopt volgens een vast stramien: Gegeven: ..., Te bewijzen: ..., Bewijs: ..., en eindigt natuurlijk met QED (Quod Erat Demonstrandum 'hetgeen te bewijzen was'). Je moet dus eerst bedenken wat je precies als gegeven wil veronderstellen (ja, een ruit natuurlijk) en wat je dan precies wil aantonen. Begin met te bedenken wat de definitie is van een ruit. Dat is niet evident, want er worden verschillende definities gehanteerd voor een ruit. In oudere meetkundeboeken (en bijvoorbeeld ook nog in de Franse Wikipedia) definieert men een ruit als een parallellogram waarvan twee aanliggende zijden gelijk zijn, maar een ruit wordt tegenwoordig meestal gedefinieerd als een vierhoek met vier gelijke zijden (zo bijvoorbeeld in de Nederlandse en de Engelse Wikipedia). De gekozen definitie heeft uiteraard consequenties, want als je de oude definitie hanteert, dan is de eigenschap dat een ruit vier gelijke zijden heeft een stelling, evenals het omgekeerde, namelijk dat een vierhoek met vier gelijke zijden een ruit is. En, vice versa, met de nieuwe definitie van een ruit is de bewering dat een ruit een parallellogram is weer een stelling. Maar goed, teken een plaatje van een ruit en duid daarbij de hoekpunten aan met de letters A t/m D: Teken ook de beide diagonalen AC en BD van de ruit. Het is niet voldoende om alleen een plaatje te tekenen, je moet hier ook in woorden bij aangeven wat je precies als zijnde gegeven veronderstelt: Gegeven: een ruit ABCD met diagonalen AC en BD. Vervolgens moet je precies formuleren wát je nu eigenlijk wil bewijzen, waarbij je uiteraard kunt (en moet) refereren aan hetgeen je als gegeven hebt verondersteld. In dit geval zou je dus kunnen zeggen: Te bewijzen: ∠BAC = ∠CAD. Nu komt het echte werk. Bedenk dat je bij een bewijs een beroep mag doen op eerder bewezen stellingen. Bewijs: Op grond van de definitie van een ruit is AB = BC, zodat driehoek ABC gelijkbenig is. In een gelijkbenige driehoek zijn de basishoeken gelijk, zodat ∠BAC = ∠BCA. Aangezien een ruit een parallellogram is en in een parallellogram overstaande zijden evenwijdig zijn, is zijde BC evenwijdig aan zijde AD. Dus zijn ∠BCA en ∠CAD verwisselende binnenhoeken (Z-hoeken) en deze zijn ook gelijk, dus ∠BCA = ∠CAD. Ergo ∠BAC = ∠CAD, QED Het bewijs voor elk van de drie andere hoekpunten verloopt uiteraard geheel analoog. [ Bericht 4% gewijzigd door Riparius op 23-01-2014 06:38:17 ] | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 21:07 | |||||||||
Als je moet bewijzen dat een bepaalde set compact is met de (Finite) Open Cover definitie, hoe doe je dit? Ik snap wel hoe ik een tegenvoorbeeld moet bedenken en dit te noteren als een set niet compact is, maar het omgekeerde bewijzen lukt nog niet. Een zoektocht op Google heeft ook weinig opgeleverd, veelal hebben ze het over allerlei topologisch ruimtes en dat is nog boven mijn niveau. Concreet: Hoe bewijs je bijvoorbeeld compact is? | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 21:27 | |||||||||
Als topologische ruimtes boven je niveau zijn, dan heb je wel een behoorlijk pittig voorbeeld gekozen. Bewijs eerst maar dat [0,1] compact is. | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 21:36 | |||||||||
Dat bewijs staat in mijn boek en kan ik goed volgen. Is er misschien enig leesvoer dat relatief snel te begrijpen is zodat ik mijn voorbeeld kan oplossen? Of kan ik het beter laten zitten en maar Heine-Borel misbruiken? | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 21:38 | |||||||||
O, maar als je dat eenmaal weet, dan hoef je alleen nog maar te bewijzen dat het product van twee compacte ruimten compact is. | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 21:41 | |||||||||
Verklaar je nader en leg uit! Ik geniet echt van dit soort wiskunde. Hopelijk ga ik het nog vaker tegenkomen tijdens Ectrie, maar ik vrees het ergste... | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 21:42 | |||||||||
Die verzameling W van jou is het product van twee intervallen: [-1,1] x [-1,1]. | ||||||||||
Drolflap | donderdag 23 januari 2014 @ 21:43 | |||||||||
OPGAVE II Zeno de schildpaddenkweker Zeno is een beroemd kweker van schildpadden; door Zeno gekweekte schildpadden worden door liefhebbers in heel Nederland gekocht. Om gezonde schildpadden te kweken, doet Zeno veel onderzoek. Zo heeft hij een recursieve formule bedacht om uit te rekenen hoe snel een populatie schildpadden zich uitbreidt: un = un–1*2 + 4 hierin is u¬n het aantal schildpadden na n maanden. Van een populatie is bekend dat in het begin (na 0 maanden dus) 4 schildpadden zijn 4 (3p) Gebruik de formule om te berekenen hoeveel schildpadden er zijn na 8 maanden. Beschrijf nauwkeurig hoe je te werk gaat. Ik als wiskunde leek snap hier niets van. Hoe moet ik hier te werk gaan ? | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 21:50 | |||||||||
Je bedoelt ? @Thabit Zou je het misschien kunnen uitwerken? En misschien nog wel handiger, als je bijvoorbeeld een set hebt, hoe zou je het dan doen? Eerst bewijzen dat en compact zijn? Of nog exotischer, . [ Bericht 14% gewijzigd door Novermars op 23-01-2014 21:56:14 ] | ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 21:51 | |||||||||
De un-1 is de populatie van de vorige maand waarmee je de huidige populatie kan berekenen. Om het aantal schildpadden na acht maanden te berekenen begin je met het invullen van de startpopulatie (dat zijn die vier schildpadden dus). Het antwoord wat daar uitkomt vul je in waar je eerst die 4 invulde, waardoor je het aantal schildpadden na 2 maanden weet. En dat tot je de populatie na 8 maanden weet. | ||||||||||
Drolflap | donderdag 23 januari 2014 @ 21:53 | |||||||||
Bedankt ik snap het, was gewoon totaal niet logisch aan het nadenken. Antwoordenmodel gaf het ook een beetje raar weer:
| ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 21:55 | |||||||||
Ik snap dat antwoordenmodel ook niet. Je kan het wel via de GR berekenen, maar dan moet je met ans werken. | ||||||||||
Riparius | donderdag 23 januari 2014 @ 21:56 | |||||||||
Het wordt natuurlijk pas echt een leuke opgave als je het aantal schildpadden na 100 maanden of zo moet berekenen. En nee, geen rekenmachines. Dan moet je dus een gesloten uitdrukking afleiden voor un. | ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 21:57 | |||||||||
Ja, maar denk niet dat hij daar al aan toe is. Is trouwens best wel makkelijk vergeleken met de stof die hier normaal gesproken langs komt, je krijgt het zelfs bij wiskunde A. | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 21:58 | |||||||||
Of algemeen bewijzen dat elk gesloten interval [a,b] compact is. Het bewijs dat een product van twee compacte ruimten compact is, is ongetwijfeld met Google wel te vinden, dus ik weet niet in hoeverre het iets toevoegt om dat hier helemaal te gaan lopen uitspellen. Als je er zelf over na wilt denken, dan kan ik wel af en toe een hint geven. | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 22:01 | |||||||||
Als je eenmaal weet dat producten van gesloten intervallen [a,b] compact zijn, dan is het tijd voor de volgende stelling: een gesloten deel van een compacte ruimte is compact. Bewijs die eerst maar; die is namelijk wat eenvoudiger. | ||||||||||
Riparius | donderdag 23 januari 2014 @ 22:08 | |||||||||
Inhomogene lineaire recursies bij wiskunde A? Leg jij iemand met alleen wiskunde A dan maar even uit hoe je hier op un = 2n+3 − 4 komt. | ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 22:14 | |||||||||
Tot op een bepaald niveau, het moet natuurlijk niet de algebrakennis van A'ers overstijgen. Ik kan me herinneren dat ik heb geleerd hoe van je een recursieve formule een directe formule kan maken, kan dat kloppen? Ik weet eigenlijk niet meer zoveel van A. | ||||||||||
Amoeba | donderdag 23 januari 2014 @ 22:15 | |||||||||
Gaat 'm niet lukken. Volgens mij krijg je de inhomogene varianten niet eens bij wiskunde D. | ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 22:15 | |||||||||
Ik haal dan termen door elkaar waarschijnlijk. | ||||||||||
Amoeba | donderdag 23 januari 2014 @ 22:15 | |||||||||
Dat is juist, maar bij mijn weten geen inhomogene variant. | ||||||||||
Rezania | donderdag 23 januari 2014 @ 22:16 | |||||||||
Waar had ik het over inhomogeen? | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 22:30 | |||||||||
Mag ik gebruiken dat een set compact is iff gesloten en begrensd (aka Heine-Borel)? Of krijg ik dan een cirkelredenering omdat Heine-Borel leunt op het bewijs dat een gesloten subset compact is? | ||||||||||
thabit | donderdag 23 januari 2014 @ 22:32 | |||||||||
Dan krijg je een cirkelredenering. Je wilt Heine-Borel immers bewijzen vanuit het basisgeval dat [a,b] compact is. | ||||||||||
Novermars | donderdag 23 januari 2014 @ 22:42 | |||||||||
Ik heb het bewijs maar opgezocht. Ik was wel goed op weg met hetgeen ik zelf bedacht had, maar ik blijf dit soort dingen moeilijk vinden om zelf te verzinnen zonder hints etc. En als deze al eenvoudiger is, dan heb ik nog veel werk te verrichten :p | ||||||||||
randomo | donderdag 23 januari 2014 @ 23:12 | |||||||||
Het zou kunnen dat je dat geleerd hebt bij wiskunde A (maar het zal waarschijnlijk alleen om lineaire recurrentievergelijkingen gaan, of nog simpelere gevallen). Voor wat ingewikkeldere recurrenties worden vaak voortbrengende functies (bekender onder de Engelse term generating functions) gebruikt, een techniek waarbij je een polynoom met u0, u1, u2, ... als coëfficiënten gebruikt. Best een aparte techniek, maar vaak wel handig. Voor de geinteresseerden: generatingfunctionology is een gratis pdf'je met een hele zooi informatie over voortbrengende functies (ik moet bekennen dat ik hem zelf nooit uitgelezen heb, maar zelfs alleen het eerste hoofdstuk bevat al erg veel informatie). Als je de formule x0+x1+x2+...+xn=xn-1/(x+1) kent, kan je gewoon u1, u2, u3, u4, ... etc. uitschrijven (uitdrukken in u0) en kijken of je een patroon ziet. Een beproefde techniek, toegepast door vele beroemde wiskundigen [ Bericht 13% gewijzigd door randomo op 23-01-2014 23:21:03 ] | ||||||||||
Miraculously | donderdag 23 januari 2014 @ 23:31 | |||||||||
Ik heb de volgende opdracht: Onderzoek bij de volgende functies voor welke x ze wel gedefinieerd, maar niet differentieerbaar zijn. f(x) = |x-1|. Ik weet dat geldt voor f(x) = |x-1| { -(x-1) voor x<1 en x-1 voor x>1 (iemand die weet hoe ik deze stuksgewijs krijg, lukte me niet met LaTex). Verder weet ik dat het minimum, en dus de knik, zit op het punt (1,0) waar de functie niet differentieerbaar is. Is het nu voldoende (en klopt het ook) als ik zeg dat: f'(x) = |x-1|' { -1 voor x<1 en 1 voor x>1 Waardoor we krijgen dat Waardoor dus f(x)=|x-1| niet differentieerbaar is in het punt x=1. | ||||||||||
Riparius | donderdag 23 januari 2014 @ 23:31 | |||||||||
Ik vind die voortbrengende functies helemaal niet handig om een eenvoudige lineaire recursie op te lossen. Met de methode van de zogeheten karakteristieke vergelijking gaat het veel eenvoudiger. | ||||||||||
thabit | vrijdag 24 januari 2014 @ 00:11 | |||||||||
Ik weet niet in hoeveel detail het bewezen dient te worden, maar je hebt op dit punt enkel bewezen dat de functie niet continu differentieerbaar is. Okee, als je wat stellingen gebruikt heb je ook bewezen dat f niet differentieerbaar is, maar het is wel belangrijk om te beseffen dat de afgeleide van een differentieerbare functie niet continu hoeft te zijn. Ik zou in elk geval direct de definitie van afgeleide toepassen hier. | ||||||||||
thabit | vrijdag 24 januari 2014 @ 00:15 | |||||||||
PS: | ||||||||||
randomo | vrijdag 24 januari 2014 @ 03:25 | |||||||||
Voor lineare recursievergelijkingen is inderdaad wat eenvoudiger (er is niet voor niets een heel boek over geschreven), maar volgens mij zijn voortbrengende functies ook nuttig voor ingewikkeldere functies, en hebben ze meer functies dan alleen het oplossen van de recursievergelijking. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 24 januari 2014 @ 07:13 | |||||||||
Die karakteristieke vergelijking staat me nog iets van bij. Misschien komt dat dus wel bij wiskunde D aan de orde. | ||||||||||
Riparius | vrijdag 24 januari 2014 @ 07:43 | |||||||||
Als dat alles is wat er van mijn uitleg destijds is blijven hangen, dan is dat niet veel ... Wil je weten hoe je de gesloten uitdrukking voor de termen van de rij van Fibonacci afleidt met behulp van de voortbrengende functie F(x) = x/(1 − x − x²) dan moet je Stillwell, Mathematics and Its History, ³2010, p. 192-194 maar eens raadplegen. Die schrijft het helemaal uit (wat ik hier niet ga doen) en dan zie je dat het niet handig is. Neemt natuurlijk niet weg dat je met voortbrengende functies nog heel wat andere interessante dingen kunt doen. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 24-01-2014 07:51:28 ] | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 24 januari 2014 @ 08:41 | |||||||||
Oh… Mooie post wel. Nog eens oprakelen dan maar. | ||||||||||
Miraculously | vrijdag 24 januari 2014 @ 19:46 | |||||||||
Bedankt voor je antwoord. Met de definitie van de afgeleide bedoel je f'(a) = limx→a (f(x) - f(a)) / (x - a) neem ik aan? | ||||||||||
Riparius | vrijdag 24 januari 2014 @ 19:59 | |||||||||
Gebruik de ε,δ definitie van de limiet om te laten zien dat limh→0 (f(1+h) − f(1))/h niet bestaat, dan heb je bewezen dat f niet differentieerbaar is in het punt x = 1. Verder wijst Thabit er terecht op dat je niet zomaar (impliciet of expliciet) aan mag nemen dat de afgeleide continu is in die punten waar je functie wel differentieerbaar is. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 25-01-2014 02:35:13 ] | ||||||||||
randomo | vrijdag 24 januari 2014 @ 20:31 | |||||||||
Dat voorbeeld (een gesloten uitdrukking voor de termen van de rij van Fibonacci) staat overigens ook in de link die ik gaf. Ze gaan er daar wel redelijk snel doorheen (in ongeveer een bladzijde). Waarmee ik overigens niet bedoel dat het een handige manier is. Ik moet bekennen dat ik zelf ook weer even moest nadenken hoe die methode van de karakteristieke vergelijking ook al weer werkte. Maar eigenlijk is het heel simpel: je neemt aan dat xn een oplossing is, daaruit vindt je een kwadratische vergelijking met (hopelijk) twee oplossingen. Door een lineaire combinatie van deze twee oplossingen te maken kan je een nieuwe oplossing maken, die voldoet aan een randvoorwaarde. Als je alleen de eerste stap onthoudt (het aannemen dat er een oplossing van de vorm xn is), volgt de rest vrij natuurlijk. | ||||||||||
Riparius | vrijdag 24 januari 2014 @ 20:42 | |||||||||
De vierkantsvergelijking die je krijgt bij een homogene tweede orde lineaire recursie met constante coëfficiënten heeft altijd twee oplossingen. Het wordt alleen iets lastiger als de twee oplossingen samenvallen. Wat je dan moet doen is niet helemaal triviaal, en dat heb ik destijds met opzet ook niet uitgelegd. Ik had gehoopt dat Amoeba daar wel een kritische vraag over zou stellen, maar dat gebeurde niet ... | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 24 januari 2014 @ 21:37 | |||||||||
Ik bespeur kritiek. | ||||||||||
randomo | zaterdag 25 januari 2014 @ 10:17 | |||||||||
Met voortbrengende functies kan je laten zien dat als de karakteristieke vergelijking kwadratisch is en een dubbel nulpunt heeft (dus van de vorm (x - c)2 = 0 is), een gesloten uitdrukking voor de recursie ak = kck-1a1 - (k - 1)cka0 is. Maar ik verwacht stiekem wel dat Riparius nog met een andere manier op de proppen komt Ik bedenk me nu pas dat je natuurlijk ook een kwadratische vergelijking kan hebben met alleen complexe nulpunten, dat is denk ik ook een moeilijkheid als je de methode van de karakteristieke vergelijking gebruikt (of niet? Ik denk er morgen misschien nog maar eens over na, het is inmiddels al half twee hier...) Ik meen me ook een dergelijke uitdrukking te herinneren voor het oplossen van lineaire homogene differentiaalvergelijkingen met constante coëfficiënten. Als je een differentiaalvergelijking hebt van de vorm: x'' = ax' + bx kan je oplossingen van de vorm eλx veronderstellen, zodat je een karakteristiek polynoom krijgt: λ2eλx = ac eλx + beλx delen door eλx en alles naar de linkerkant brengen geeft: λ2 - aλ - b = 0 Het idee is nu hetzelfde: vindt de twee oplossingen, door ze te combineren kan je een oplossing met de gewenste randvoorwaarde vinden. Ik meen me te herinneren (verbeter me als ik ernaast zit) dat als je een oplossing λ vindt met multipliciteit 2, je ipv van eλx, je xeλx en eλx als oplossingen vindt. Ik blijf het allemaal een beetje mysterieus vinden... Kan iemand me iets meer inzicht bijbrengen? [ Bericht 1% gewijzigd door randomo op 25-01-2014 10:31:31 ] | ||||||||||
Aarch | zaterdag 25 januari 2014 @ 14:36 | |||||||||
Zeer veel dank!! Het is me een stuk duidelijker geworden door deze uitleg. | ||||||||||
randomo | zondag 26 januari 2014 @ 09:49 | |||||||||
Wordt met meestal of bedoeld? | ||||||||||
Riparius | zondag 26 januari 2014 @ 09:57 | |||||||||
Laten we eens uitgaan van een rij {un}, n∈ N0 met louter reële termen die aan een homogene lineaire tweede orde recursie met constante en reële coëfficiënten voldoet, en wel (1) a·un + b·un−1 + c·un−2 = 0 Hierbij moeten we a ≠ 0 en tevens c ≠ 0 veronderstellen, aangezien we anders geen tweede orde recursie hebben. Zoals bekend kunnen we in beginsel gesloten uitdrukkingen vinden voor de algemene term un van rijen die aan het recursievoorschrift (1) voldoen door op zoek te gaan naar meetkundige rijen die aan dit voorschrift voldoen. Hebben we een meetkundige rij {un} met als eerste term u0 en reden λ, dan is (2) un = u0·λn Substitutie van (2) in geeft voor n > 1 (3) u0·λn−2(aλ2 + bλ + c) = 0 Nu is het duidelijk dat un = 0, i.e. een rij die uit louter nullen bestaat, een triviale oplossing is van het recursievoorschrift (1) en dat we daarom op grond van (2) zowel u0 ≠ 0 als λ ≠ 0 moeten veronderstellen om andere oplossingen naast deze triviale oplossing te vinden. Maar dan kan uitsluitend aan (3) worden voldaan als de uitdrukking tussen haakjes gelijk is aan nul, dus (4) aλ2 + bλ + c = 0 Dit is de zogeheten karakteristieke vergelijking van het recursievoorschrift (1). We noemen het polynoom (5) P(λ) = aλ2 + bλ + c ook het karakteristieke polynoom van het recursievoorschrift (1). Nu is (4) een vierkantsvergelijking in λ, en zoals bekend wordt de aard van de nulpunten van P(λ) en daarmee van de oplossingen van (4) bepaald door de discriminant (6) D = b2 − 4ac van dit polynoom. We onderscheiden nu drie mogelijkheden. 1. D > 0. Nu heeft P(λ) twee verschillende reële nulpunten λ1 en λ2 en zijn de meetkundige rijen gedefinieerd door un = u0·λ1n en un = u0·λ2n twee (lineair onafhankelijke) oplossingen van (1). En omdat elke lineaire combinatie {cn} met cn = α·an + β·bn van twee rijen {an} en {bn} die voldoen aan (1) ook weer voldoet aan (1) krijgen we als algemene oplossing van het recursievoorschrift (7) un = α·λ1n+ β·λ2n waarin α en β willekeurige (reële) constanten zijn. Het is eenvoudig na te gaan dat (7) ook inderdaad de volledige oplossing geeft van het recursievoorschrift (1). Een rij die voldoet aan een tweede orde recursie ligt volledig vast als twee opeenvolgende termen van de rij zijn gegeven. Welnu, substitutie in (7) van twee opeenvolgende termen van een specifieke rij die aan (1) voldoet levert een stelsel van twee lineaire vergelijkingen in α en β en dit stelsel bezit een unieke oplossing aangezien uit c ≠ 0 in (1) volgt dat λ1 ≠ 0 en tevens λ2 ≠ 0, terwijl uit D ≠ 0 volgt dat λ1 ≠ λ2, zodat de determinant van het stelsel ongelijk is aan nul. 2. D < 0. Nu heeft P(λ) twee toegevoegd complexe nulpunten λ1 en λ2 maar de situatie verschilt niet wezenlijk van die voor D > 0. Ook nu geldt dat (7) de algemene oplossing geeft van het recursievoorschrift (1), en ook nu levert substitutie in (7) van twee opeenvolgende termen van een specifieke rij een stelsel van twee lineaire vergelijkingen in α en β met een unieke oplossing. Echter, niet alleen λ1 en λ2 maar ook α en β zijn nu in het algemeen (toegevoegd) complex, zodat het niet mogelijk is een gesloten algebraïsche uitdrukking voor de algemene term van de recursieve rij te geven zonder gebruik van complexe getallen, en dat terwijl alle termen van de rij zelf wel degelijk reëel zijn. Maar, zoals ik wel eens heb laten zien, is het in dit geval altijd mogelijk een goniometrische uitdrukking te geven voor algemene term van de rij zonder gebruik van complexe getallen. 3. D = 0. Nu heeft P(λ) één reëel nulpunt met multipliciteit 2, dat ik aan zal geven met λ0. Aangezien λ0 voldoet aan (4) is het duidelijk dat (8) un = α·λ0n met een willekeurige α in ieder geval een oplossing is van het recursievoorschrift (1). Maar het is evenzeer duidelijk dat (8) nu niet de volledige oplossing kan zijn van (1) omdat we bij het recursievoorschrift (1) de waarden van u0 en u1 steeds vrij kunnen kiezen, terwijl (8) alleen een oplossing biedt als u1 = λ0u0. Een elegante methode om toch de volledige oplossing van (1) te verkrijgen als D = 0 berust op het gebruik van differentiaalrekening. Daarvoor hebben we de volgende stelling nodig: Als een niet-constant polynoom P(x) een nulpunt x = x0 heeft met een multipliciteit m > 1, dan is P(i)(x0) = 0 voor i = 1 .. (m − 1) terwijl P(m)(x0) ≠ 0. Het bewijs van deze stelling gaat het eenvoudigst als we eerst even twee lemmata bewijzen. Lemma 1. Als een niet-constant polynoom P(x) een enkelvoudig nulpunt x = x0 heeft, dan is P'(x0) ≠ 0. Bewijs: volgens de factorstelling volgt uit P(x0) = 0 dat P(x) een factor (x − x0) bevat zodat P(x) = (x −x0)·Q(x). Aangezien x = x0 een enkelvoudig nulpunt is van P(x) kan het polynoom Q(x) geen verdere factoren (x − x0) bevatten zodat, wederom volgens de factorstelling, Q(x0) ≠ 0. De afgeleide van P(x) = (x −x0)·Q(x) is P'(x) = Q(x) + (x − x0)·Q'(x) zodat P'(x0) = Q(x0) + 0·Q'(x0) = Q(x0) ≠ 0, QED. Lemma 2. Als een niet-constant polynoom P(x) een nulpunt x = x0 heeft met een multipliciteit m > 1 dan heeft de afgeleide P'(x) een nulpunt x = x0 met een multipliciteit (m − 1). Bewijs: aangezien P(x) een nulpunt x = x0 heeft met multipliciteit m > 1 is P(x) = (x − x0)m·Q(x) waarbij het polynoom Q(x) geen verdere factoren (x − x0) bevat zodat volgens de factorstelling Q(x0) ≠ 0. De afgeleide van P(x) = (x − x0)m·Q(x) is P'(x) = m·(x − x0)m−1·Q(x) + (x − x0)m·Q'(x) waarvoor we kunnen schrijven P'(x) = (x − x0)m−1·(m·Q(x) + (x − x0)·Q'(x)). Voor x = x0 is de factor (m·Q(x) + (x − x0)·Q'(x)) gelijk aan m·Q(x0) ≠ 0 zodat (m·Q(x) + (x − x0)·Q'(x)) volgens de factorstelling geen factor (x − x0) bevat en de multipliciteit van het nulpunt x = x0 van P'(x) dus gelijk is aan (m − 1), QED. Het bewijs van bovenstaande stelling is nu uiteraard eenvoudig: heeft een niet-constant polynoom P(x) een nulpunt x = x0 met multipliciteit m > 1, dan geeft (herhaalde) toepassing van lemma 2 dat P(i)(x) voor i = 1 .. (m − 1) een nulpunt x = x0 heeft met een multipliciteit (m − i), zodat P(m−1)(x) een enkelvoudig nulpunt x = x0 heeft. En volgens lemma 1 is dan P(m)(x0) ≠ 0, QED. Goed, nu de volledige oplossing van (1) als D = 0. Vermenigvuldigen we beide leden van (5) met λn−2, dan hebben we voor n > 1 (9) a·λn + b·λn−1 + c·λn−2 = λn−2·P(λ) Differentiëren naar λ geeft nu (10) a·n·λn−1 + b·(n−1)·λn−2 + c·(n−2)·λn−3 = (n−2)·λn−3·P(λ) + λn−2·P'(λ) En beide leden vermenigvuldigen met λ geeft dan (11) a·n·λn + b·(n−1)·λn−1 + c·(n−2)·λn−2 = (n−2)·λn−2·P(λ) + λn−1·P'(λ) Nu is λ = λ0 een nulpunt van P(λ) met multipliciteit 2, zodat niet alleen P(λ0) = 0 maar tevens P'(λ0) = 0. Substutie van λ = λ0 in (11) geeft dus (12) a·n·λ0n + b·(n−1)·λ0n−1 + c·(n−2)·λ0n−2 = 0 zodat we kunnen concluderen dat un = n·λ0n aan het recursievoorschrift (1) voldoet. Eerder vonden we al dat un = λ0n voldoet, zodat ook elke lineaire combinatie van deze oplossingen aan het recursievoorschrift voldoet en we dus krijgen (13) un = (α + β·n)·λ0n Het is weer gemakkelijk na te gaan dat deze oplossing inderdaad volledig is. Substitutie in (13) van twee opeenvolgende termen van een specifieke rij die aan (1) voldoet levert een stelsel van twee lineaire vergelijkingen in α en β en dit stelsel bezit een unieke oplossing aangezien uit c ≠ 0 in (1) volgt dat λ0 ≠ 0 zodat de determinant van het stelsel ongelijk is aan nul. Het aardige van deze methode is dat deze eenvoudig is te generaliseren naar homogene lineaire recursies met constante coëfficiënten van hogere ordes. Heeft het karakteristieke polynoom P(λ) van zo'n hogere orde recursie van orde N namelijk een meervoudig nulpunt λ = λ0 met multipliciteit m, dan kun je door P(λ) te vermenigvuldigen met λn−N en daarna telkens om beurten te differentiëren en weer te vermenigvuldigen met λ gemakkelijk laten zien dat naast un = λ0n ook un = ni·λ0n voor i = 1 .. (m − 1) een oplossing geeft van de recursie. Zo geeft elk meervoudig nulpunt met een multipliciteit m dus precies m lineair onafhankelijke oplossingen. Wil je niet gebruik maken van differentiaalrekening, dan is er in ieder geval voor tweede orde recursies waarbij de discriminant van de karakteristieke vergelijking gelijk is aan nul ook een goed bruikbare elementaire methode die bekend staat als de variatie van de constante. Het idee hierbij is dat je uitgaat van (8) maar dat je veronderstelt dat α niet constant is maar een functie van n. Dat wil dus zeggen dat je een rij {αn} zoekt zodanig dat (14) un = αn·λ0n een oplossing is van de recursie (1). Welnu, invullen van (14) in (1) geeft voor n > 1 (15) λ0n−2(a·αn·λ02 + b·αn−1·λ0 + c·αn−2) = 0 en aangezien λ0 ≠ 0 geeft dit (16) a·αn·λ02 + b·αn−1·λ0 + c·αn−2 = 0 Nu weten we echter ook dat λ0 = −b/2a (en dus b ≠ 0 aangezien λ0 ≠ 0). Substitutie hiervan in (16) en gebruik maken van D = b2 − 4ac = 0 (en dus 4ac = b2) levert dan na wat herleiding (17) αn − αn−1 = αn−1 − αn−2 In woorden: het verschil tussen elk tweetal opeenvolgende termen van de rij {αn} is constant. De rij {αn} is dus een willekeurige rekenkundige rij, en de algemene gedaante van αn is dus (18) αn = α + n·β waarbij α en β willekeurige constanten zijn. Substitutie van (18) in (14) geeft nu (19) un = (α + n·β)·λ0n en dit stemt geheel overeen met de eerder gevonden algemene oplossing (13). That's all. | ||||||||||
Amoeba | zondag 26 januari 2014 @ 10:42 | |||||||||
Beverwijker | zondag 26 januari 2014 @ 12:17 | |||||||||
http://tinypic.com/r/11snpc2/5 Iemand die mij vraag 12 kan uitleggen. | ||||||||||
Aardappeltaart | zondag 26 januari 2014 @ 12:23 | |||||||||
Wat snap je er niet aan? Wat snap je al wel? Het gaat hier om een driehoek met een rechte hoek. Gegeven is de lengte van één van de zijdes die aan deze rechte hoek grenst (10). De andere zijde die aan de rechte hoek grenst wordt lengte a gesteld. Het gevraagde is de lengte van de langste zijde, dat is (op grond van de driehoeksongelijkheid) de schuine zijde van deze driehoek. Kun je hier iets mee? Hint: Pythagoras. Als je dat doorhebt weet je waar de formule vandaan komt. De opdracht is simpeler: je moet drie keer een waarde voor a invullen in de formule. | ||||||||||
Novermars | zondag 26 januari 2014 @ 22:03 | |||||||||
Stel je hebt twee open sets, zeg maar . Is het Cartesian Product dan ook open? En zoja, hoe kan ik het beste hiervan een bewijs leveren? Edit: Zie hier het antwoord + bewijs: http://math.stackexchange.com/q/653106/96700 [ Bericht 17% gewijzigd door Novermars op 27-01-2014 16:06:44 ] | ||||||||||
randomo | maandag 27 januari 2014 @ 06:53 | |||||||||
Top! Zoals gewoonlijk weer een uitstekende uitleg Die stelling was inderdaad uiteindelijk de missing link Veel dank en hulde! | ||||||||||
thabit | maandag 27 januari 2014 @ 20:17 | |||||||||
Dit is metawiskundig gezien wel een interessante vraag, want hoe definieer je de topologie op RxR? Enerzijds kun je de Euclidische metriek nemen en van daar uit werken. Anderzijds bestaat er ook een categorie-theoretische definitie van producten en kun je bewijzen dat producten bestaan in de categorie van topologische ruimten. De twee topologieën die je zo krijgt blijken hetzelfde te zijn, iets wat niet vanzelfsprekend is! | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:40 | |||||||||
Ik krijg koppijn van dit vraagstuk Nu moet ik dit oplossen mbv machtreeksen, vervolgens de convergentiestraal van de gevonden machtreeks bepalen en daarna een gesloten uitdrukking voor die machtreeks geven. Tot nu toe was ik zo ver: Waarbij ik zeker weet dat die onderste vergelijking niet klopt, immers gaat delen door k+3 na de eerste stap al fout.. Wat doe ik fout / wat mis ik? [ Bericht 0% gewijzigd door Amoeba op 28-01-2014 21:48:45 ] | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:48 | |||||||||
Je mist een accentje. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:48 | |||||||||
Excuus, ik heb er eentje te veel gezet. http://www.win.tue.nl/~gprokert/opcoll14.pdf Opgave 3 | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:50 | |||||||||
Ik snap niet hoe je bij die laatste formule komt. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:52 | |||||||||
Ja die is gegarandeerd fout. Ik weet niet hoe ik de coëfficiënten van mijn expansie terugkrijg. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:54 | |||||||||
Dus... ak = 1, 3, 6*3, 9*6*3, 12*9*6*3... | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:55 | |||||||||
Er staat ck = -ck-3/k, dus er zal iets met faculteiten in de noemers moeten komen. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:57 | |||||||||
Ja, dat wil zeggen: met
| ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 21:58 | |||||||||
Maar ik weet niet hoe ik dat rijtje bouw met faculteiten. | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:00 | |||||||||
Nou, in elk van die factoren zit telkens een factor 3. Haal die er eerst maar eens uit. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:02 | |||||||||
Maar niet in de eerste, die is namelijk 1. | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:02 | |||||||||
1 is het lege product, dus die heeft geen factoren. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:05 | |||||||||
Okay. Maar mijn berekening tot dusverre, met is juist? Mijn vraag komt er echt op neer wat (ak) in gesloten vorm is.. | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:11 | |||||||||
a4 is bijvoorbeeld 12 * 9 * 6 * 3. Nu is 12=3*4, 9=3*3, 6=3*2, en 3=3*1. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:14 | |||||||||
1 3 1 3 3 2 1 4 3 3 3 3 2 1 dus uhm ? [ Bericht 2% gewijzigd door Amoeba op 28-01-2014 22:20:29 ] | ||||||||||
thabit | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:16 | |||||||||
Waarom (k+1)! ? | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:16 | |||||||||
Meh, dit gaat mis. Even kijken. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:21 | |||||||||
Eerste correctie bleek goed denk ik. => Volgens Cauchy's Ratio Test convergeert y(x) op heel R, en dan nu die gesloten uitdrukking nog. Left for tomorrow I suppose. Thabit, mijn dank. Ik ben natuurlijk vergeten dat c0 ongelijk 0 is, anders is alles flauw. [ Bericht 33% gewijzigd door Amoeba op 28-01-2014 22:37:57 ] | ||||||||||
Riparius | dinsdag 28 januari 2014 @ 22:38 | |||||||||
Jij bedoelt met ak iets anders dan in de oorspronkelijke opgave, en dat moet je natuurlijk niet doen. De oplossing van je DV is uiteraard y(x) = e−x³/3, dus het is gemakkelijk na te gaan wat de coëfficiënten van je machtreeks zouden moeten zijn. | ||||||||||
spacer730 | woensdag 29 januari 2014 @ 15:43 | |||||||||
http://imgur.com/CS9i9Y4 Hoe bewijs ik dat de functierij niet uniform convergeert bij b)? De puntsgewijze functie is 0 voor alle x in R, dus ik kan niet het argument gebruiken dat de limiet functie niet continu is... Ik zat zelf verder nog te denken aan de supremum norm, maar dan lukt de maximale waarde bepalen niet... | ||||||||||
thenxero | woensdag 29 januari 2014 @ 18:28 | |||||||||
Het gaat mis rond het punt 0. Kijk eens wat er gebeurt als je bijvoorbeeld x=1/n neemt. | ||||||||||
spacer730 | woensdag 29 januari 2014 @ 19:05 | |||||||||
Als x=1/n, dan gaat de functierij voor n->oneindig dus naar sin(1)/e, dus niet continu dus geen uniforme convergentie? Dan zou de puntsgewijze limietfunctie dus ook niet 0 zijn voor alle x | ||||||||||
Riparius | woensdag 29 januari 2014 @ 19:51 | |||||||||
Je moet gewoon netjes de definities toepassen van puntsgewijze convergentie en uniforme convergentie. Puntsgewijze convergentie van je functierij {fn} naar een functie f* op R betekent dat je voor elke x ∈ R hebt limn→∞ fn(x) = f*(x) Bij a) word je gevraagd na te gaan dat dit inderdaad het geval is en f* te bepalen. Uniforme convergentie van je functierij {fn} naar de bij a) bepaalde functie f* op R zou inhouden dat er voor elke ε > 0 een N ∈ N bestaat zodanig dat voor elke n > N en elke x ∈ R geldt | fn(x) − f*(x) | < ε Bij b) word je gevraagd aan te tonen dat dit niet het geval is voor jouw functierij {fn} en de bij a) bepaalde functie f*. | ||||||||||
Novermars | woensdag 29 januari 2014 @ 20:04 | |||||||||
Voor de liefhebbers, op Coursera is een course 'Functional Analysis' begonnen. https://class.coursera.org/functionalanalysis-001 Het begint nog redelijk simpel, zeker de filmpjes. Maar de supplementaire PDF is toch wel redelijk pittig. | ||||||||||
Riparius | woensdag 29 januari 2014 @ 20:54 | |||||||||
Fijne site, maar niet heus. Ik zie niet in waarom zoiets weggestopt moet worden achter een login, en mijn browser loopt ook nog eens vast op een script op de site wanneer ik een lijst probeer op te vragen van het cursusaanbod. | ||||||||||
Novermars | woensdag 29 januari 2014 @ 22:14 | |||||||||
https://www.dropbox.com/s(...)alysis-week01-V2.pdf Syllabus: Week 1: Topology; continuity and convergence of a sequence in a topological space. Week 2: Metric and normed spaces; completeness Week 3: Banach spaces; linear continuous functions; weak topology Week 4: Hilbert spaces; The Riesz representation theorem Week 5: The Lax-Milgram Lemma Week 6: Lp spaces; Fischer-Riesz Week 7: Sobolev spaces Week 8: Use of functional analysis for Partial Differential Equations | ||||||||||
randomo | donderdag 30 januari 2014 @ 17:19 | |||||||||
Haha, ik droomde vannacht dat Riparius weer een uitlegpost had gemaakt (of twee eigenlijk, want het paste niet in een post). Ik heb zo tentamen, zal daar wel door komen denk ik | ||||||||||
thenxero | donderdag 30 januari 2014 @ 17:45 | |||||||||
Zoiets, maar dit is nog wat te vaag (en ook twijfelachtig, de puntsgewijze limiet is overal 0 dus je hebt wel continuïteit). Mijn punt was eigenlijk: voordat je een bewijs gaat opstellen wil je eerst kijken naar wat er (in dit geval) misgaat. Als je eenmaal geïdentificeerd hebt dat het rond x=0 misgaat (wat je dus kan inzien door x=1/n in te vullen), kan je een rigoureus bewijs geven. Neem epsilon = sin(1)/e. Laat N in N willekeurig zijn. Neem n=N en x=1/n, dan |f_n(x)-0|>= epsilon. Klaar. | ||||||||||
spacer730 | vrijdag 31 januari 2014 @ 01:19 | |||||||||
Ah natuurlijk je moet gewoon de logische ontkenning van de definitie bewijzen, bedankt beiden! | ||||||||||
Dale. | zaterdag 1 februari 2014 @ 14:18 | |||||||||
Ik heb 2 matrices van 2x2, E1 and E2. Nu heb ik de regio's E1*x >= 0 en E2*x >= 0 is het mogelijk, zo ja hoe, om de intersectie te bepalen hiervan? Dus een nieuwe matrix F die de intersectie beschrijft F*x >= 0? | ||||||||||
thabit | zondag 2 februari 2014 @ 15:00 | |||||||||
Wat dacht je van E1 en E2 boven op elkaar zetten? | ||||||||||
GoodnightNeverland | maandag 3 februari 2014 @ 14:18 | |||||||||
In een deel van de uitwerking van een som staat dit: 10^(2*logD) (10^logD)2 Ik snap niet hoe het kan dat het eerst keer 2 is en vervolgens tot de macht 2. Is er misschien een tussenstap gedaan? | ||||||||||
Fsmxi | maandag 3 februari 2014 @ 14:24 | |||||||||
Weet je zeker dat de tweede regel niet 10log(D^2) moet zijn? xlog(y) is immers log(y^x) | ||||||||||
Maarten9191 | zaterdag 8 februari 2014 @ 13:34 | |||||||||
Ik ga in mei een staatsexamen wiskunde B VWO doen waarin ik mij voorbereid d.m.v. de Getal en Ruimte reeks. Dit is mijn eerste post hier, en ik heb zo'n 10 minuten geprobeerd mijn functie op te stellen met behulp van de Equation Editor maar krijg het helaas niet voor elkaar. Nu loop ik vast op het volgende vraagstuk: Gegeven zijn de functies [formule]Fp(x) = px^2 + (p+2)x + 3[/formule] Bereken exact de waarden van p waarvoor a)Fp een negatief minimum heeft b)Fp een positief maximum heeft Ik hoop dat de vraagstelling duidelijk is. Zover kom ik: a) Negatief minimum voor p>0 (want dan dalparabool) en D>0
Invullen van bovenstaande toegepaste ABC formule geeft:
Maarfijn, nu loop ik vast. Ik zou zeggen dat het antwoord onderstaand zou zijn:
Ik hoop dat het enigszins duidelijk en overzichtelijk was, en dat iemand mij zou kunnen helpen. Tips over hoe de volgende keer beter een vraag te stellen natuurlijk ook altijd welkom! | ||||||||||
Riparius | zaterdag 8 februari 2014 @ 14:11 | |||||||||
Wat je hier doet klopt niet, en de rest van je uitwerking dus ook niet. De discriminant is afhankelijk van p, en daarmee een functie van p. Maar hier doe jij opeens alsof de discriminant een constante waarde heeft, maar dit is de discriminant van de vierkantsvergelijking in p, en dat is wat anders. Je kunt een index p gebruiken om aan te geven dat de discriminant van je oorspronkelijke kwadratische veelterm afhangt van p, dus Dp = p2 − 8p + 4 Je bepaalt nu eerst de waarden van p waarvoor geldt Dp = 0, zodat je vervolgens een tekenschema kunt maken van Dp als functie van p. Je vindt dan dat Dp > 0 voor p < 4 − 2√3 ∨ p > 4 + 2√3. Voor de eerste opgave zijn de voorwaarden p > 0 ∧ Dp > 0 en dat is het geval voor 0 < p < 4 − 2√3 ∨ p > 4 + 2√3. Verder: gebruik geen code tags als je daar toch niets zinnigs mee doet, dit maakt het quoten van specifieke passages namelijk onnodig lastig. Gebruik Unicode of HTML entities of TeX. | ||||||||||
t4rt4rus | zaterdag 8 februari 2014 @ 15:18 | |||||||||
Die tweede discriminant heb je helemaal niet nodig. (als in apart definiëren) Daarnaast als je alleen D opschrijft is het natuurlijk niet duidelijk. Je mag echter ook Nederlands gebruiken. En zoals Riparius zei een subscript gebruiken, of een totaal ander symbool. Als je maar duidelijk maakt wat het symbool is. En dat antwoordenboek klopt volgens mij niet, tenzij 64/2 opeens gelijk is aan 4. | ||||||||||
Maarten9191 | zaterdag 8 februari 2014 @ 17:41 | |||||||||
Riparius en t4rt4rus enorm bedankt voor jullie inbreng, het is me een stuk duidelijker geworden! Als ik nog ergens een keer mee zit weet ik waar ik moet zijn. Dat 64/2 zal mijn fout zijn, geen idee hoe ik er bij kom, aangezien er in het boek gewoon 8 staat. Zal het om wat voor reden dan ook gekwadrateerd hebben. Afijn, erg bedankt | ||||||||||
Riparius | zaterdag 8 februari 2014 @ 17:49 | |||||||||
Ik denk eerder dat je nog met die 64 in je hoofd zat van je berekening van de discriminant van je vierkantsvergelijking in p. Maar, als ik je een tip mag geven: gebruik niet de abc-formule als dat niet echt nodig is. Je kunt die vierkantsvergelijking in p ook gemakkelijk oplossen via kwadraatafsplitsing, zodat je hier geen discriminant op had hoeven schrijven: p2 − 8p + 4 = 0 (p − 4)2 − 16 + 4 = 0 (p − 4)2 = 12 p − 4 = 2√3 ∨ p − 4 = −2√3 p = 4 + 2√3 ∨ p = 4 − 2√3 | ||||||||||
Maarten9191 | zaterdag 8 februari 2014 @ 18:13 | |||||||||
Ik zie wat je doet ja, oogt een stuk sneller, eenvoudiger, en minder overzichtelijk. Ik zal er op letten, bedankt! | ||||||||||
Riparius | zaterdag 8 februari 2014 @ 18:17 | |||||||||
Ik hoop dat je bedoelt dat het juist overzichtelijker is ... | ||||||||||
Maarten9191 | zondag 9 februari 2014 @ 12:36 | |||||||||
Hah oeps, natuurlijk! | ||||||||||
jelle321 | maandag 10 februari 2014 @ 18:47 | |||||||||
Hallo allemaal. Ik moet over een week een verslag voor natuurkunde inleven over twee vragen die zij heeft gesteld, Maar ik weet niet hoe ik dat allemaal moet berekenen. Dit zijn de twee vragen die ik heb uitgevoerd: 1. Bepaling van de soortelijke warmte van een metaal. Die 200 Ml water in de joulemeter (C = 60 J/ 'C). Roer 1 Min en meet daarna de begin- temperatuur. Breng een blokje metaal van 200 gram en 100 'C in de joulemeter. Roer totdat de temperatuur niet meer veranderd. Meet de eind- temperatuur. Bereken de soortelijke warmte van het metaal. Zoek in de BINAS op welk metaal het is. Water zonder metaal: 19 'C Water met Metaal: 25 'C 2. Bepaling van de massa van een blokje ijzer. Deo 200 Ml water in de joulemeter (C = 60 J/ 'C). Roer 1 Min en meet daarna de begin- temperatuur. Breng een blokje ijzen van 100 'C in de joulemeter. Roer totdat de temperatuur niet meer verandert. Meet de eind- temperatuur. Bereken de massa van het blokje ijzer. Water zonder ijzer: 19 'C Water met ijzer: 29'C Formules die we hebben gekregen: (met * bedoel ik "keer") Q = M * c * delta T Q = C * delta T Q op = Q af Kan iemand met helpen met die berekening? | ||||||||||
Riparius | maandag 10 februari 2014 @ 19:59 | |||||||||
Ja, maar ik doe het niet. Maak eerst maar eens een fatsoenlijke post en plaats die in het juiste topic, dus niet hier. Als je zoveel belachelijke typo's in je post laat staan, dan geef je impliciet al aan dat je er geen enkele moeite voor wenst te doen. Geef in je herziene post duidelijk aan wat je zelf al hebt geprobeerd en waarom je niet verder komt of waarom je denkt dat de verkregen uitkomsten niet kunnen kloppen. | ||||||||||
t4rt4rus | maandag 10 februari 2014 @ 20:27 | |||||||||
Hij stond ook al in het beta overige topic, alleen had meneer geen geduld. | ||||||||||
Amoeba | woensdag 12 februari 2014 @ 23:51 | |||||||||
Analyse vraagje. Opgave 4 Even wat notatie, die A met een streep is de kleinst mogelijke verzameling van A die gesloten is, d.w.z. de afsluiting van A. - A met een open rondje erboven is het inwendige van A. dA staat voor de rand van A. Ik heb een 'bewijs' geschreven. In het kort laat ik zien dat z in 3 mogelijke deelverzamelingen van Rd kan zitten, en dat voor 2 deelverzamelingen geldt dat dist(z,A) = 0 en voor die andere laat ik zien dat die afstand altijd groter is dan 0. Op basis van die 3 zaken volgt dan de bewering. Vooral bij de tweede deelverzameling dA weet ik niet zeker of dit bewijs wiskundig juist is. M.a.w. ik weet niet zeker hoe ik dat mathematisch juist opschrijf.. Iemand die daar iets over kan zeggen? Hier mijn bewijs: Misschien moet ik het anders verwoorden: dist(z2, x~) < epsilon => dist(z2, x~) -> 0 moet ik opschrijven | z2 - x~ | < epsilon En omdat dist(z2, x~) het infimum van die verzameling is geldt: dist(z2, x~) = 0? [ Bericht 4% gewijzigd door Amoeba op 13-02-2014 00:13:53 ] | ||||||||||
Amoeba | donderdag 13 februari 2014 @ 01:12 | |||||||||
Dit kan echt veel simpeler door in plaats van dA de verzameling A' (verdichtingspunten van A) te beschouwen. Dat alles morgen. | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 10:51 | |||||||||
Hey kan iemand me met bijvoorbeeld vraag 2c helpen : Het antwoord op 2c is: -3 http://i57.tinypic.com/8wh24l.png | ||||||||||
FedExpress | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:00 | |||||||||
Tip: kijk eens goed naar de grenzen van de integralen in de opdracht en dan naar die bij de vraag zelf. | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:23 | |||||||||
nee sorry ik kom er niet uit.. misschien iets met 4-7 = -3 ? | ||||||||||
Viezze | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:24 | |||||||||
Weet je wel wat een integraal voorstelt? Wat je daarmee uitrekent? | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:29 | |||||||||
De oppervlakte onder een grafiek, de grenzen geven de grenzen van de x-as waarbinnen de oppervlakte wordt uitgerekend.. de rest van de sommen vind ik verder prima te doen hoor.. alleen voor opgave 2 staat nergens echt duidelijk uitgelegd in t boek .. | ||||||||||
Viezze | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:31 | |||||||||
Als je dat begrijpt is de som heel simpel. Je wil de oppervlakte weten op het interval 4,6 en je weet de oppervlaktes op de intervallen 1,4 en 1,6. De rest is heel simpel (en heb je hierboven ook al goed gegokt ) | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:38 | |||||||||
Aha dankjewel ! dan snap ik ze nu allemaal behalve 2e.. ik gok weer iets op 5*4 + 9 = 29 .. alleen t zou mij logisch lijken om dit te doen: 5+4 = 9 | ||||||||||
Alrac4 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:43 | |||||||||
Hint: | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:48 | |||||||||
ja daar liep ik vast.. doe iets fout : (integraal op interval 1 tot 6) 5 dx + (integraal op interval 1 tot 6) f(x) dx | ||||||||||
Alrac4 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:50 | |||||||||
Dat klopt gewoon. Dat eerste deel kun je dan volgens de normale integratieregels oplossen, dat tweede deel is gegeven, dus dat weet je ook. | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:53 | |||||||||
Aha, wordt dus dan: (6 * 5) - 5 = 25. | ||||||||||
Alrac4 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:54 | |||||||||
Dat eerste deel wel ja. En dan nog +4 van het tweede deel en je bent er | ||||||||||
ronaldoo12 | dinsdag 18 februari 2014 @ 11:55 | |||||||||
Ja, thankss ! | ||||||||||
JAM | woensdag 19 februari 2014 @ 16:44 | |||||||||
Ik ben een debieltje, dat wil ik best erkennen, maar ik heb nood aan hulp bij het maken van een formule. Dat is niet voor school of huiswerk (die leeftijd ben ik gelukkig al gepasseerd), maar wel van een vergelijkbaar niveau. Het gaat om het volgende; ik moet groei van 16% uitsmeren over vier periodes. Iets zegt mij dat een groei van 16% over een jaar niet hetzelfde is als een groei van 4% per kwartaal. Want: 1.16 is niet hetzelfde als 1 x 1.044 is niet hetzelfde. Of wel? In ieder geval, hoe doe ik dat dan? | ||||||||||
JAM | woensdag 19 februari 2014 @ 16:45 | |||||||||
Om kort te gaan, ik wil weten om uit te komen op een totale groei van 16% per jaar, welke groeifactor ik dan per kwartaal moet gebruiken. | ||||||||||
t4rt4rus | woensdag 19 februari 2014 @ 16:50 | |||||||||
Die laatste zin klopt inderdaad, kan je uit die laatste vergelijking halen wat het wel zou moeten zijn? | ||||||||||
JAM | woensdag 19 februari 2014 @ 16:54 | |||||||||
Als ik dat zou kunnen, dan had ik het niet gevraagd. . | ||||||||||
t4rt4rus | woensdag 19 februari 2014 @ 16:57 | |||||||||
Dus 16% per jaar is 3.78% per kwartaal | ||||||||||
JAM | woensdag 19 februari 2014 @ 17:18 | |||||||||
. 3. Dank. . | ||||||||||
t4rt4rus | woensdag 19 februari 2014 @ 18:30 | |||||||||
3? | ||||||||||
JAM | donderdag 20 februari 2014 @ 11:03 | |||||||||
Ja, daar stond eerst. <3. Da bleek geen hartje te zijn. | ||||||||||
Riparius | donderdag 20 februari 2014 @ 13:19 | |||||||||
Typ dan gewoon ♥ Hint: HTML Entities. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 21 februari 2014 @ 21:33 | |||||||||
Ik snap er eventjes vrij weinig meer van. Ik heb een lineaire afbeelding A: R5 → R5 met a = (1,2,1,1,2) en b = (1,2,2,2,1). A(a) = (2,4,3,3,3) = c en A(b) = (5,10,6,6,9) = d a) Laat zien W = <a,b> is een invariante deelruimte voor A: W → W Goed, simpel c = a+b en d = 4a+b, toppie. Dus iedere lineaire combinatie van c en d zit weer in W, zo invariant als maar wezen kan. b) Bepaal de eigenwaarden en eigenruimten van W. De matrix Aw wordt dan gegeven door Eigenwaarden: λ1 = 3, λ2 = -1 zijn de nulpunten van het karakteristiek polynoom. De bijbehorende eigenruimten zijn dan Eλ1 = < (2,1) > Eλ2 = < (-2,1) > De hoeveelheid rekenwerk is hiervoor niet zo belangrijk, Mathematica geeft mijn resultaat groen licht, dus beland ik bij opgave c. Mocht ik toch fouten maken, vandaar mijn toelichting tot dit alles. c) Laat zien dat W een basis heeft bestaande uit eigenvectoren. Geef ook de bijbehorende matrix. Maar hier loopt het spaak.. Ik heb een basis voor W die een vlak in R5 omvat, met de reeds berekende eigenruimten gaat het dan mis. Ik moet dus 2 eigenvectoren hebben met 5 componenten, anders is het geen basis voor W. Toch? [ Bericht 1% gewijzigd door Amoeba op 21-02-2014 22:44:28 ] | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 februari 2014 @ 14:34 | |||||||||
Niemand? | ||||||||||
thabit | zondag 23 februari 2014 @ 14:46 | |||||||||
Heb je (c) niet eigenlijk al bij (b) opgelost? Wat wordt er met "bijbehorende matrix" bedoeld? De definitie daarvan is mij niet duidelijk. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 februari 2014 @ 16:43 | |||||||||
A is een lineaire afbeelding en daar hoort een matrix bij. Ik moet dus een basis van eigenvectoren verzinnen voor die invariante deelruimte W en vervolgens de diagonaalmatrix opstellen. [ Bericht 6% gewijzigd door Amoeba op 23-02-2014 16:50:52 ] | ||||||||||
thabit | zondag 23 februari 2014 @ 16:50 | |||||||||
Maar je hebt de eigenwaarden en eigenvectoren al bij (b) uitgerekend, dus wat valt er hier dan verder nog te doen? | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 februari 2014 @ 16:52 | |||||||||
Ik denk trouwens niet dat het om de diagonaalmatrix gaat. Maar die eigenvectoren hebben ieder 2 componenten, terwijl W een vlak is in de R^5 (dus 5 componenten). Ik snap dat niet. Of moet ik A: W -> W zien als R^2 -> R^2? | ||||||||||
thabit | zondag 23 februari 2014 @ 16:54 | |||||||||
Ja. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 februari 2014 @ 16:55 | |||||||||
Ah okay, dan snap ik het. Dank. | ||||||||||
Kandijfijn | zondag 23 februari 2014 @ 19:09 | |||||||||
Tis vast een makkelijk vraag voor de wiskundehelden maar ik kom er zelf niet uit . Vriendin heeft besloten Facebook te onderzoeken voor der studie en komt op de volgende 2 vragen uit. 1) Hoe reken ik het maximaal aantal connecties uit bij X aantal vrienden? Wat we zelf gevonden hebben is het volgende http://www.wisfaq.nl/showfaq3.asp?Id=18443. Maar hoe dit nu exact moet ? 2) Hoe reken ik het aantal realistische connecties uit? Bijvoorbeeld aantal vrienden is X en gemiddeld aantal gemeenschappelijke vrienden is Y. De laatste keer dat ik rekenwerk als dit had was ik 16 dus het is allemaal diep diep weggezakt . Een kip en klaar antwoord is niet direct nodig (zal wel handig zijn). Verwijzing naar een goede bron zou ook tof zijn. We zien door de bomen het bos niet meer echt | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 februari 2014 @ 19:53 | |||||||||
Wat bedoel je met connecties? Bedoel je daarmee dat als je een collectie van X mensen hebt, en iedereen is met elkaar bevriend, hoeveel relaties dit dan zijn? | ||||||||||
Kandijfijn | zondag 23 februari 2014 @ 19:55 | |||||||||
Ja, dat bedoel ik exact. 2 mensen is maximaal 1 connectie. 3 mensen is maximaal 3 connecties. 4 connecties is maximaal 6 connecties. En dan zie ik een A-B connectie hetzelfde als een B-A connectie. | ||||||||||
OllieWilliams | zondag 23 februari 2014 @ 20:03 | |||||||||
aantal connecties = [N*(N-1)]/2 waar N is het aantal vrienden Voor 3 is het dus: 3*2/2 = 3 Voor 4 is het dus: 4*3/2 = 6 Voor 239 is het dus: 239*238/2 = 28441 | ||||||||||
Kandijfijn | zondag 23 februari 2014 @ 20:09 | |||||||||
Baas, nu ik hem lees is die ook direct volstrekt logisch . Heb je ook nog antwoord op mijn volgende vraag? Stel je voor dat het gemiddeld aantal gemeenschappelijk vrienden 25 is. Hoeveel connecties zijn er dan? Bij bij bijvoorbeeld 200 vrienden? | ||||||||||
thenxero | zondag 23 februari 2014 @ 22:35 | |||||||||
Je zult je vraag wat beter moeten formuleren. Je bekijkt een groep met 200 mensen die alleen connecties binnen die groep hebben? En je geeft alleen het gemiddelde aantal gemeenschappelijke vrienden, maar dat is wellicht niet genoeg informatie om tot een eenduidig antwoord te komen. Wat je ook precies bedoelt, het zal waarschijnlijk een lastige vraag zijn. Maar het is altijd goed om eerst het probleem helder te formuleren. Bullshit in = bullshit out. | ||||||||||
Kandijfijn | maandag 24 februari 2014 @ 00:48 | |||||||||
Ik zal morgen ff aan der vragen, nu ik het zo lees besef ik mezelf ook dat het op meerder manieren geïnterpreteerd kan worden. . Formuleren van de vraagstelling zal sowieso nog een hel van een karwei worden. Ik heb hotelschool gedaan , ik ben te oud voor deze shizzle. Sowieso alvast bedankt voor de feedback tot nu toe , zeer waarschijnlijk gaan we nog wel 1-3 pogingen nodig hebben voordat de vraag helder genoeg geformuleerd zal zijn . | ||||||||||
bezemsteeltaart | maandag 24 februari 2014 @ 21:53 | |||||||||
dit is obv. vrij easy maar geen idee..: 6x - x^2/100 = 0 Deze moet ik afleiden, ik krijg dan: 6 - 2x/100, maar dat is niet goed. Wat vergeet ik? | ||||||||||
OllieWilliams | maandag 24 februari 2014 @ 21:55 | |||||||||
Is het antwoord 6 - x/50? | ||||||||||
bezemsteeltaart | maandag 24 februari 2014 @ 21:56 | |||||||||
ja | ||||||||||
OllieWilliams | maandag 24 februari 2014 @ 21:58 | |||||||||
2/100 = 1/50 Die 1*x schrijven we voor het gemak als x, de 1 laten we weg. Die breuk zoals hierboven omschrijven doe je gewoon door boven en onder de streep te delen door 2. | ||||||||||
bezemsteeltaart | maandag 24 februari 2014 @ 21:59 | |||||||||
vergeten te vereenvoudigen dus | ||||||||||
OllieWilliams | maandag 24 februari 2014 @ 22:00 | |||||||||
2/100 is overigens niet fout, maar het kan "mooier" en daardoor is het ook beter te begrijpen; 1/2 is bijv duidelijker dan 32/64. | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 25 februari 2014 @ 20:57 | |||||||||
Je moet hier de nulpunten van een polynoom van graad 2 oplossen. Dus, p(x) = -x2/100 + 6x Nu ben je zo te zien geïnteresseerd in de nulpunten van p(x), dus -x2/100 + 6x = 0 dan en slechts dan als 6x = x2/100 Dus x = 0 v 6 = -x/100 => x = -600 Dus je oplossingen zijn x = 0 en x = -600 | ||||||||||
LogiteX | dinsdag 25 februari 2014 @ 21:24 | |||||||||
Heeft me eens een keer een 10 gekost op de middelbare. Schreef op 4/6 ipv 2/3 | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 25 februari 2014 @ 21:33 | |||||||||
Ik heb een keer laten staan. | ||||||||||
Ron.Jeremy | dinsdag 25 februari 2014 @ 21:35 | |||||||||
Baas! | ||||||||||
Aardappeltaart | woensdag 26 februari 2014 @ 17:51 | |||||||||
Tekening met pen (0,1 aftrek) en soms een rekenfoutje zoals 2*3=5. Zonde dat soort fouten... Ik let nu gelukkig al meer op slordigheidsfouten, maar het blijft lastig. 'k Zal nooit een 10 halen denk ik. | ||||||||||
Amoeba | woensdag 26 februari 2014 @ 18:45 | |||||||||
Ik zag vandaag een studente dit doen. Ik herhaal, wiskunde studente. (x-3)(x-2)(x-1) = 3 dus x-3 = 3 v x-2 = 3 v x-1 = 3 Ik lachte me rot. | ||||||||||
-J-D- | woensdag 26 februari 2014 @ 18:47 | |||||||||
Hehehehe, vandaag nog in de klas uitgelegd. Blijft voorspelbaar. Gewoon truukje nadoen en verder niet nadenken. | ||||||||||
Riparius | woensdag 26 februari 2014 @ 19:24 | |||||||||
Jaja. En galant als je bent loste jij die kubische vergelijking toen natuurlijk even vlot voor haar op. | ||||||||||
Amoeba | woensdag 26 februari 2014 @ 19:28 | |||||||||
Ik zag de noodzaak daar niet van in. Wat ik wel nodig vond was om de determinant van haar matrix juist te bepalen, dat leverde uiteraard ook een kubische vergelijking op, die ik galant als ik ben vlot oploste. En daarvoor had ik 0 rekenwerk voor nodig aangezien die in de vorm (x-2)(x^2-1) - 3(x-2) = 0 eruit kwam rollen. | ||||||||||
Amoeba | woensdag 26 februari 2014 @ 19:31 | |||||||||
Je bent docent wiskunde? Dat bewijs mbv resttermen is op het middelbare wel te doen toch? | ||||||||||
Riparius | woensdag 26 februari 2014 @ 19:55 | |||||||||
Vroeger leerde je netjes (mét bewijs) dat een polynoom P(x) bij deling door (x − a) een rest P(a) oplevert, en dat de deling dus opgaat dan en slechts dan als P(a) = 0, maar ik betwijfel of -J-D- dat nog mag uitleggen, want stel je voor dat ze echt iets zouden leren ... | ||||||||||
-J-D- | donderdag 27 februari 2014 @ 08:44 | |||||||||
Er zijn amper belemmeringen vanuit school wat ik mag of niet mag uitleggen. Zou ook te ridicuul voor woorden zijn. Helaas is het zo dat we de leerlingen dienen voor te bereiden op een eindexamen en dus wel wat zaken vastliggen. Maar er is nog genoeg ruimte over om tot degelijke bewijsvoering te komen. Gelukkig mogen ze in het onderwijs nog steeds echt iets leren. | ||||||||||
Amoeba | donderdag 27 februari 2014 @ 10:31 | |||||||||
Begin eens met een lesje continuïteit van functies op R naar R. Zeker mensen met wiskunde B moeten eigenlijk eens begrijpen dat zaken als differentieerbaarheid niet vanzelfsprekend zijn. | ||||||||||
-J-D- | donderdag 27 februari 2014 @ 11:43 | |||||||||
Zeker. Dat moet zeker onderdeel zijn van de lessen. Buigpunten berekenen en dergelijke kunnen ze op een gegeven moment wel, maar dat onderdeel smeekt er haast om om wat dieper uitgespit te worden. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 28 februari 2014 @ 07:30 | |||||||||
En in het verlengde kun je dan de middelwaardestelling en de maximum/minimum stelling bewijzen. | ||||||||||
woop_woop_woop | dinsdag 4 maart 2014 @ 08:01 | |||||||||
Heeft iemand een idee van wie de definitie van de determinant van nxn matrices is? Ik weet dat Cauchy in 1812 een verhandeling over determinanten heeft geschreven en het woord "determinant" in zijn huidige betekenis heeft ingevoerd. Ik weet alleen niet of hij ook de definitie heeft ingevoerd. Ook verwijzingen naar bronnen waar ik misschien het antwoord kan vinden zijn welkom | ||||||||||
Riparius | dinsdag 4 maart 2014 @ 16:20 | |||||||||
De formule die je geeft wordt wel toegeschreven aan Leibniz (echter niet in deze notatie) en is dus ouder dan Cauchy. Er is een artikel van Binet geschreven in 1812 maar gepubliceerd in 1813 (lees online) waarin hij de vermenigvuldiging van determinanten bespreekt, maar niet in de thans gebruikelijke notatie. In de daarop volgende jaargang van hetzelfde tijdschrift staat de verhandeling van Cauchy die je kennelijk bedoelt (lees online), eveneens geschreven in 1812 en voorgedragen op dezelfde dag als die van Binet, maar pas gepubliceerd in 1815. In dit artikel introduceert Cauchy de moderne rangschikking van de elementen van een determinant in een vierkant en de dubbele subscript notatie. Hij gebruikt alleen nog niet de verticale strepen, die werden in 1841 geïntroduceerd door Cayley. De scan van het artikel van Cauchy is helaas slecht te lezen, maar de passage waarin hij het woord determinant in de huidige betekenis introduceert staat op p. 51: M. Gauss s'en est servi avec avantage dans ses Recherches analytiques, pour découvrir les propriétés générales des formes du second degré, c'est-à-dire, des polynomes du second degré à deux ou à plusieurs variables; et il a désigné ces mêmes fonctions sous le nom de déterminans. Je conserverai cette dénomination qui fournit un moyen facile d'énoncer les résultats; j'observerai seulement qu'on donne aussi quelquefois aux fonctions dont il s'agit le nom de résultantes à deux ou à plusieurs lettres. Ainsi les deux expressions suivantes, déterminant et résultante, devront être regardées comme synonymes. Cauchy verwijst dus naar Gauss (om precies te zijn, naar diens Disquisitiones arithmeticae, § 154, lees online). Er zijn erg veel mensen die bijdragen hebben geleverd aan de theorie van de determinanten, te veel om hier de revue te laten passeren. Het standaardwerk op dit gebied is Thomas Muir, The Theory of Determinants in the Historical Order of Development, 1906-1923, 4 vols. Samen meer dan duizend bladzijden(!) en ook beschikbaar als Dover reprint (1960). Aangezien er geen copyright meer op dit werk rust, is het ook legaal beschikbaar via archive.org (lees online of download als PDF of als DjVu). Een overzicht vind je verder in Morris Kline, Mathematical Thought from Ancient to Modern Times, 1972, vol. 2, hoofdstuk 33: Determinants and Matrices. Beslist raadplegen, hier vind je veel verwijzingen naar primaire bronnen die je in de meeste gevallen ook weer online kunt vinden. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 06-03-2014 06:04:24 ] | ||||||||||
komrad | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:34 | |||||||||
@riparius, compleet off topic ( of tenminste een beetje ) een vraag uit nieuwsgierigheid: wat voor soort onderzoek, werk of studie houd je je mee bezig? Je weet wel heel erg veel van een brede range aan beta onderwerpen | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:37 | |||||||||
Daar ga je geen antwoord op krijgen. | ||||||||||
komrad | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:40 | |||||||||
waarom niet dan? Mis ik iets ? | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:45 | |||||||||
Ik ben zijn secretaresse niet, maar hij beantwoordt geen privé vragen (tot op heden). Lees zijn PoHi maar eens door, dan kun je je antwoord zelf verzinnen. | ||||||||||
komrad | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:50 | |||||||||
dan zal hij dat wel niet willen vertellen, en dat betekent ook dat ik er geen vraag meer over stel. Duidelijk is voor mij wel dat we het niet over de gemiddelde wiskunde student hebben en meer richting gepromoveerde wiskundige met geschiedkundige interesses moeten denken. | ||||||||||
komrad | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:51 | |||||||||
Maar bovenal voor de kwaliteitsreacties | ||||||||||
Amoeba | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:52 | |||||||||
En juist daar trek je te snel conclusies. | ||||||||||
komrad | dinsdag 4 maart 2014 @ 18:58 | |||||||||
prima, ik neem dat van je aan maar laten we het daar bij houden. Ter voorkoming van verdere topicvervuiling en ivm mogelijke privacywens. | ||||||||||
JWF | dinsdag 4 maart 2014 @ 19:43 | |||||||||
Hallo allemaal, Zij en gegeven door . Mijn opdracht is om het beeld van S onder phi te vinden. Omdat hoef ik (1/2,1) niet te bekijken, en verder vond ik dat , wat ellipsen zijn als je |z| vast neemt en theta laat lopen. Als |z| = 1 krijgen we als beeld het interval [2,-2] en als |z| = 2 krijgen we een ellips waar alle andere ellipsen binnen liggen. Het is nu intuitief wel duidelijk uit de continuiteit van phi dat alle punten binnen die grote ellips in phi(S) liggen, maar is er een elegante manier om dit hard te maken? Een stelling uit de topologie misschien? Ik heb nog nauwelijks topologie gehad, en ik heb het gevoel dat dit er mee te maken heeft. Ik vind het vrij vervelend om voor elk punt een ellips in het beeld waar dat punt op ligt te construeren... [ Bericht 0% gewijzigd door JWF op 04-03-2014 20:31:36 ] | ||||||||||
thabit | dinsdag 4 maart 2014 @ 20:04 | |||||||||
Daar moeten cirkels uit komen, geen 'algemene' ellipsen. | ||||||||||
JWF | dinsdag 4 maart 2014 @ 20:33 | |||||||||
Hoe dat zo? Je hebt toch (met theta natuurlijk het argument en |z| de modulus). Er gaat dan hierboven iets fout, want dat zijn echt geen cirkels. | ||||||||||
Riparius | dinsdag 4 maart 2014 @ 22:47 | |||||||||
Als je hebt w = z + 1/z dan is w = (r + 1/r)·cos φ + i·(r − 1/r)·sin φ voor z = r·eiφ Als je r constant houdt, dan krijg je voor r ≠ 1 en tevens r ≠ 0 inderdaad een ellips in het w-vlak als beeld van z = r·eiφ, als je φ het interval [0, 2π] laat doorlopen, terwijl de eenheidscirkel in het w-vlak wordt afgebeeld op het reële interval [−2, 2]. Houd je daarentegen φ constant dan geeft z = r·eiφ in het w-vlak een hyperbool als je r het interval (0, ∞) laat doorlopen mits φ ≠ k·½π, k ∈ Z. Zo geeft je polaire grid in het z-vlak dus een set ellipsen en een set hyperbolen in het w-vlak die elkaar allemaal loodrecht snijden en die ook allemaal dezelfde brandpunten hebben, namelijk de beeldpunten van −2 en 2. | ||||||||||
thabit | dinsdag 4 maart 2014 @ 23:52 | |||||||||
Laat maar, ik had de vraag verkeerd gelezen. | ||||||||||
woop_woop_woop | woensdag 5 maart 2014 @ 08:10 | |||||||||
Top, fantastische post! In de laatste referentie die je noemt staat inderdaad een Franse brief + vertaling van Leibniz waarin hij inderdaad een determinant lijkt te berekenen. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat hij ook de eerste is die die formule bedacht heeft (of dat hij überhaupt die formule bedacht heeft), maar maakt het wel aannemelijk dat hij er een aandeel in heeft gehad. Dat is inderdaad het artikel waar ik het over had In het boek wat ik voor het vak "History of Mathematics" gebruik ("A History of Mathematics" van Uta Merzbach en Carl Boyer), werden deze artikelen genoemd. Voor de rest staat er helaas niet zoveel in over determinanten. Ik zal vooral de laatste bron gebruiken, mijn Frans is helaas onder middelbare-school niveau | ||||||||||
rareziekte | donderdag 6 maart 2014 @ 21:57 | |||||||||
1/(2√u)*6=3/√u huh hoe dan? | ||||||||||
Riparius | donderdag 6 maart 2014 @ 22:02 | |||||||||
6 / 2 = 3 | ||||||||||
Amoeba | donderdag 6 maart 2014 @ 22:19 | |||||||||
Echt!? | ||||||||||
rareziekte | vrijdag 7 maart 2014 @ 17:44 | |||||||||
Dat snap ik, maar de rekenkundige bewerking vind ik lastig. Hoe maak ik dit stap voor stap kleiner? 1/ 3 ^3sqrtu^2 * (3x^2+3) | ||||||||||
Fsmxi | vrijdag 7 maart 2014 @ 17:59 | |||||||||
Om te beginnen kun je die wortel wegewerken tot of |u|, en dan gewoon haakjes wegwerken? | ||||||||||
rareziekte | vrijdag 7 maart 2014 @ 19:21 | |||||||||
Gevonden. Dank jullie wel! | ||||||||||
Riparius | vrijdag 7 maart 2014 @ 20:05 | |||||||||
Je bedoelde kennelijk dit, maar je herleiding klopt niet. Ga eerst maar eens deze cursus doorwerken. | ||||||||||
2thmx | vrijdag 7 maart 2014 @ 20:54 | |||||||||
Volgens mij hoort die drie in de noemer bij de wortel. Dan klopt 't toch wel? | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 7 maart 2014 @ 20:56 | |||||||||
Kijk zelf even. Iets met delen door 3 enzo | ||||||||||
2thmx | vrijdag 7 maart 2014 @ 20:57 | |||||||||
Had m'n bericht al aangepast. Denk dat 'rareziekte' de derdemachtswortel bedoelt, in de noemer. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 7 maart 2014 @ 20:59 | |||||||||
Dat staat er niet. Zet dan haken, maak zorg dat de gebruikte notatie voor geen enkele verwarring kan zorgen. | ||||||||||
2thmx | vrijdag 7 maart 2014 @ 21:01 | |||||||||
Da's waar. Maar omdat'ie "Gevonden" typte, neem ik aan dat'ie bedoelt dat'ie het juiste antwoord (het antwoord uit het antwoordenboek o.i.d.) heeft "gevonden". Dan hoort de drie kennelijk bij de wortel . | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 7 maart 2014 @ 21:04 | |||||||||
Dan is de volgende les dat hij ook op het internet eenduidige notatie gebruikt. | ||||||||||
Riparius | vrijdag 7 maart 2014 @ 21:13 | |||||||||
Zo blijft het raden wat de vragensteller bedoelt, en kennelijk ziet hij zelf ook niet in dat zijn notatie ambigu of domweg fout is. In ieder geval mag je niet sqrt(u) schrijven als je cbrt(u) bedoelt. Dan wil hij dus dit aangeven in plaats van dit. | ||||||||||
maaktniksuit | donderdag 13 maart 2014 @ 16:11 | |||||||||
Beste mensen, Kan iemand mij helpen met de volgende opgave: -Waar ik dus niet uitkom is het volgende; ik weet niet waar "b" voor staat -Steeds probeer ik met her Cartesisch product van A te werken A²= 49 elementen {[1,1], [1,2], .....[7,7] -De kardinaliteit is eveneens [49] -R is een deelverzameling van A² Verder kom ik echt niet.. Hopelijk is er iemand die mij wat wegwijs kan maken. De uitleg die ik hier heb behelst maar 5 regels, verder kom ik geen stap vooruit. Frustrerend! Bij voorbaat dank!! | ||||||||||
Riparius | donderdag 13 maart 2014 @ 17:54 | |||||||||
Misschien moet je je leerboek eens beter bestuderen, of zelf even op het net op zoek gaan naar wat een binaire relatie nu eigenlijk is. De binaire relatie R is hier een deelverzameling van A × A en a en b stellen elementen voor van A. Gegeven is dat aRb oftewel (a,b) ∈ R dan en slechts dan als b − a = 1. Dan is het toch niet moeilijk alle elementen van R te geven? | ||||||||||
maaktniksuit | donderdag 13 maart 2014 @ 18:02 | |||||||||
Ik heb het allemaal even op een rijtje gezet, ik kom hier uit: {[2,1], [3,2], [4,3], [5,4], [6,5], [7,6]} In de veronderstelling dat b - a steeds 1 moet zijn? | ||||||||||
Riparius | donderdag 13 maart 2014 @ 18:09 | |||||||||
Nee, je hebt a en b omgewisseld, oftewel je doet nu net of aRb dan en slechts dan als b − a = −1. Gebruik verder ronde haakjes om geordende paren aan te geven. | ||||||||||
maaktniksuit | donderdag 13 maart 2014 @ 18:21 | |||||||||
Mijn docent stuurt me net ter ondersteuning: "A^2 bevat 49 tweetallen. R is een relatie op A^2, en bevat juist die tweetallen (a,b) zodanig dat b - a = 1. Voor welke tweetallen uit A^2 geldt dat laatste?" Ik houd voor a, b telkens verzameling A aan. Aangezien ik in mijn votige post a en heb heb omgewisseld, {{1,2}, (2,3), (4,5), (6,7)} Sorry van de rechte haakjes, dit is de manier waarop ik het online moet invoeren, vandaar. Ik voel me echt een uilskuiken op dit moment, dit jaar ga ik na 4 jaar weer een opleiding volgen | ||||||||||
Riparius | donderdag 13 maart 2014 @ 18:27 | |||||||||
Je vergeet nu ook nog twee elementen van R op te schrijven. | ||||||||||
maaktniksuit | donderdag 13 maart 2014 @ 19:18 | |||||||||
Ik heb nu volgens mij het juiste antwoord: {(1,2, (2,3), (3,4), (4,5), (5,6), (6,7)} Ik moet nog wennen aan de manier waarop je bij wiskunde dient te denken, pfff | ||||||||||
Riparius | donderdag 13 maart 2014 @ 19:24 | |||||||||
Ja, dat is het, afgezien van een vergeten haakje. Maar dit was toch doodsimpel? Voor welke opleiding is dit als ik vragen mag? | ||||||||||
maaktniksuit | donderdag 13 maart 2014 @ 19:45 | |||||||||
Dit is voor de opleiding Bedrijfskundige Informatica. Ik ben voornemens in september te starten, ik volg nu een cursus waarbij ik de wiskundestof uit de propedeuse behandel. Indien ik voor alle tentamens een voldoende haal, heb ik tijdens de propedeuse vrijstelling voor het vak wiskunde. | ||||||||||
rick949 | donderdag 20 maart 2014 @ 23:36 | |||||||||
Grapje ik weet het al. Ik had een tabel met z-scores nodig. #delete [ Bericht 31% gewijzigd door rick949 op 22-03-2014 19:58:41 ] | ||||||||||
Amoeba | zaterdag 22 maart 2014 @ 18:19 | |||||||||
Vraagje. Zij f: [a,b] -> R Riemann integreerbaar op [a.b], waar [a,b] een gesloten interval op R is. Verder zij a∫bf(x)dx > 0. Bewijs de volgende bewering: Er is een interval I binnen [a,b] met lengte groter dan 0, er is een eps z.d.d. f(x) > eps voor alle x in I. Nu heb ik dit: Maar ik vrees dat mijn keuze voor een partitie Q om deze als een oneindige vereniging te definiëren misschien niet helemaal juist is.. | ||||||||||
Mathemaat | zaterdag 22 maart 2014 @ 23:23 | |||||||||
Je mag je partitie inderdaad niet oneindig kiezen. In Riemann integratie is een partitie eindig. Je kiest het eindig en kan het eventueel later in het bewijs willekeurig groot (wel aftelbaar!) maken. [ Bericht 2% gewijzigd door Mathemaat op 22-03-2014 23:29:45 ] | ||||||||||
thabit | zondag 23 maart 2014 @ 00:37 | |||||||||
Het supremum van alle ondersommen genomen over alle eindige partities is gelijk aan de integraal, die groter dan 0 is. Er is dus een partitie waarvoor de ondersom groter dan 0 is. Die partitie moet minstens 1 interval hebben waarvoor de onderwaarde (infimum) groter dan 0 is. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 maart 2014 @ 07:46 | |||||||||
Ohja, even supremum noemen. Foutje. Ik denk dat ik het wel weet dan. Even een kwestie van iets anders opschrijven. Dank. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 maart 2014 @ 07:47 | |||||||||
Maar dan mag ik niet meer spreken van L(Q,f) = sup(L(P,f) | P een partitie) Nee dit moet anders en ik zie al hoe. | ||||||||||
thenxero | zondag 23 maart 2014 @ 10:57 | |||||||||
Thabit's antwoord is toch al volledig? | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 maart 2014 @ 12:06 | |||||||||
Ze willen dat je dat even netjes uitwerkt. | ||||||||||
Mathemaat | zondag 23 maart 2014 @ 12:11 | |||||||||
Inderdaad je Q is geen partitie. Maar je hoeft geen specifieke partitie te kiezen, gebruik het antwoord van Thabit. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 maart 2014 @ 12:18 | |||||||||
Ga ik doen. | ||||||||||
thenxero | zondag 23 maart 2014 @ 12:23 | |||||||||
Eerste zin heb je vast als stelling in je dictaat, en de rest volgt direct uit tegenspraak. | ||||||||||
Amoeba | zondag 23 maart 2014 @ 12:44 | |||||||||
Ja inderdaad. Toen ik Thabits post las had ik het bewijs voor mezelf al rond. | ||||||||||
MouzurX | donderdag 27 maart 2014 @ 16:34 | |||||||||
Ik heb de volgende formule: g(τ)=ECC/ECL= (-750τ)/((1/8 τ^2-2τ+2) ) Deze geeft voor de waardes tussen 2 en 8: 1000 782,6086957 750 769,2307692 818,1818182 893,6170213 1000 Voor de tweede afgeleide kom ik handmatig én met wolfram op: (12000(τ^3-48τ+256))/(τ^2-16τ+16)^3 Voor de convexity check moet dit altijd positief zijn (of iig in het gedeelte 2-8) Maar dat is het niet, de waardes zijn namelijk: -1305,555556 -166,6803649 -61,5234375 -38,63854751 -34,37265214 -38,48858153 -50,34722222 Wat doe ik hier fout? Klopt de hele convexity check an sich misschien niet? | ||||||||||
t4rt4rus | donderdag 27 maart 2014 @ 17:44 | |||||||||
Volgens mij ben je een minnetje vergeten. [ Bericht 16% gewijzigd door t4rt4rus op 27-03-2014 18:23:01 ] | ||||||||||
MouzurX | donderdag 27 maart 2014 @ 18:33 | |||||||||
Nog 3 keer gechecked en jahoor een min moest er nog voor. Bedankt. | ||||||||||
Martin-Ssempa | donderdag 27 maart 2014 @ 18:35 | |||||||||
Heb wat zitten leren voor die parameters (x=cosx & y=sinx enzo). Ik vroeg me af, kun je uit een gegeven parameter ook die x en y functies uithalen? | ||||||||||
Novermars | donderdag 27 maart 2014 @ 19:34 | |||||||||
Soms, maar meestal niet. In het geval van kan je deze parametrische voorstelling omschrijven naar een vergelijking (geen functie): Als eerste kwadrateer je beiden: . Dan tel je ze bij elkaar op en maak je gebruik van de goniometrische idententiteit : . En zoals verwacht is dit de eenheidscirkel! Maar bijvoorbeeld loop je meteen vast. Deze kan niet naar ofwel een functie dan wel een vergelijking geschreven worden. | ||||||||||
Riparius | donderdag 27 maart 2014 @ 21:29 | |||||||||
Je vraag is niet echt duidelijk, beter formuleren dus. Je moet om te beginnen niet dezelfde letter x gebruiken voor de (rotatie)hoek, uitgedrukt in radialen, waarvan je de cosinus neemt, en de waarde van die cosinus. Je vraagt kennelijk naar een methode om voor een gegeven parameter θ de waarde van cos θ en sin θ te berekenen, en dat kan, althans in een willekeurig goede benadering, via reeksontwikkelingen. Het is omgekeerd ook mogelijk om voor een gegeven waarde op het interval [−1, 1] te bepalen voor welke (rotatie)hoeken cos θ of sin θ dan gelijk is aan de gegeven waarde. Maar omdat de sinus en de cosinus periodieke functies zijn met een periode 2π, zijn de gevonden waarden van θ dan niet eenduidig, maar slechts tot op een geheel veelvoud van 2π bepaald. Ik zou je aanraden om dit eens door te nemen. [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 27-03-2014 21:44:34 ] | ||||||||||
Martin-Ssempa | donderdag 27 maart 2014 @ 22:57 | |||||||||
Sorry dat het wat vaag is, maar bedankt voor je bazenpost . Wat ik me precies afvroeg was of het mogelijk was om van een gegeven grafiek dat een parameter is, de x- en y-functies 'eruithalen'. Bijvoorbeeld: "De onderstaande parameter is gegeven. Bereken exact wat de x- en y-functies zijn die deze parameter vormen" Is dit mogelijk om te doen? Dat is wat ik mij afvraag. | ||||||||||
Riparius | donderdag 27 maart 2014 @ 23:07 | |||||||||
Je vraag is zo niet goed te beantwoorden. Je zult in ieder geval de parametervoorstellingen moeten geven die bovenstaande grafiek opleveren. Verder is niet geheel duidelijk wat je met x- en y-functies bedoelt. Uiteraard zijn x en y beide functies van een parameter (zeg t) wanneer deze parametervoorstellingen zijn gegeven. Maar je ziet ook dat de grafiek niet de grafiek van een functie kan zijn, want dan zou er bij elke x-waarde ten hoogste één y-waarde horen voor een punt dat op de grafiek ligt, en dat is niet zo: je hebt verticale lijnen die de grafiek in twee punten snijden. Maar goed, je bent kennelijk bezig met het onderwerp Lissajousfiguren, en de bedoeling is klaarblijkelijk dat je uit de figuur afleest dat je hier hebt: x = 2·sin t y = sin 2t Je kunt in WolframAlpha controleren dat deze parametervoorstelling inderdaad jouw grafiek oplevert. De volgende vraag is dan wellicht wat de cartesische vergelijking is van deze kromme, dus de vergelijking in x en y die je krijgt als je t uit bovenstaande parametervoorstelling elimineert. Welnu, dat mag je zelf even proberen. Als je het goed doet vind je dan als cartesische vergelijking van je kromme: x4 − 4x2 + 4y2 = 0 Ook dit kun je weer controleren met WolframAlpha. [ Bericht 5% gewijzigd door Riparius op 27-03-2014 23:50:38 ] | ||||||||||
Mathemaat | vrijdag 28 maart 2014 @ 10:51 | |||||||||
Nee, dat kan niet. Dit heeft te maken in jouw voorbeeld met het feit dat de grafiek rond twee variabelen nodig heeft. Als de grafiek overal één variabele nodig had, dan kon je bijvoorbeeld de y functie afhankelijk van x bepalen, dus y(x) bepalen. [ Bericht 1% gewijzigd door Mathemaat op 28-03-2014 10:59:48 ] | ||||||||||
Maarten9191 | vrijdag 28 maart 2014 @ 15:12 | |||||||||
Ik ga in mei een staatsexamen wiskunde B doen met als voorbereiding een zelfstudie. Alles gaat gelukkig vrij soepel, alleen nu zit ik met wat (ogenschijnlijk simpels) wat ik niet helemaal begrijp. Als ik de functie f(x) = 1/x wil primitiveren, waarom is dan de primitieve F(x) = ln(|x|) +c? Waarom is ln absoluut? Ik begrijp dat variabele x in ln(x) niet negatief kan zijn, maar waarom wordt er bijvoorbeeld niet gesproken over F(x) = ln (x) +c met x>0? Alvast super bedankt! [ Bericht 0% gewijzigd door Maarten9191 op 28-03-2014 15:21:50 ] | ||||||||||
Riparius | vrijdag 28 maart 2014 @ 15:39 | |||||||||
Ze willen een primitieve geven van f(x) = 1/x die zowel geldt voor x > 0 als voor x < 0. Welnu, als x < 0, dan is ln x niet gedefinieerd (in R) en kan dit dus ook geen primitieve zijn. Maar, als x < 0, dan is −x > 0, zodat ln(−x) dan wel is gedefineerd. Als je nu (voor x < 0) de afgeleide bepaalt van F(x) = ln(−x) + C, dan krijg je met behulp van de kettingregel F'(x) = (−x)−1·(−1) = 1/x en dat is precies wat we zochten. Nu is verder |x| = x voor x > 0 en |x| = −x voor x < 0, dus kun je de twee gevallen x > 0 en x < 0 mooi samenvoegen door te schrijven F(x) = ln(|x|) + C | ||||||||||
Maarten9191 | vrijdag 28 maart 2014 @ 23:30 | |||||||||
Duidelijk zo Riparius, enorm bedankt voor de moeite! | ||||||||||
Aardappeltaart | maandag 31 maart 2014 @ 14:24 | |||||||||
Volgende week vrijdag matching voor de studie wiskunde, hoera! Krijg ik van de Universiteit Utrecht een documentje om door te werken, over volledige inductie. Handig, dat heb ik bij het boekje over grondslagen en bewijzen voor mijn mondeling wiskunde al gehad. Begint me ondertussen op te vallen dat bewijzen en verzamelingen wel erg populair zijn voor open dagen en meeloopdagen. Leuk als introductie, maar als je de basis al 'n keer gehoord hebt... Gisteren trouwens de film 'A Beautiful Mind' gezien, over wiskundige (en econoom) John Nash. Aanrader! | ||||||||||
OllieWilliams | maandag 31 maart 2014 @ 14:25 | |||||||||
Schitterende film inderdaad. | ||||||||||
OhGodHelpMeAub | maandag 31 maart 2014 @ 21:45 | |||||||||
Zou iemand me hierbij kunnen helpen? Ik weet niet of ik het goed doe en ik heb geen uitwerking hiervan. Een aannemer vervaardigt hardhouten kozijnen. De kostprijs van een ongekeurd kozijn bedraagt 195. Normaliter valt 10% van de kozijnen bij de kwaliteitscontrole uit. De afgekeurde kozijnen worden voor 80 per stuk aan derden verkocht. Bereken de kostprijs van een goedgekeurd kozijn Ik zet de vraag dan om naar 100% en ga uit van 100 producten, dus 195 * 90 = 17550 = 90% 80 * 10 = 800 = 10% Totaal = 18350 voor 100% 18350 / 90 = 203,89 Echter weet ik niet of dit juist is omdat er normaal gezien een "rond" getal uitkomt. Zou iemand dit na willen berekenen? | ||||||||||
lyolyrc | maandag 31 maart 2014 @ 21:59 | |||||||||
Volgens mij klopt je antwoord niet. Stel de aannemer produceert 100 kozijnen, dan maakt hij 100*195 = 19500 aan kosten. 10% wordt afgekeurd en daarvoor wordt slechts 80 euro per stuk gevangen: 10*80 = 800. Dan blijft er aan kosten over: 19500 - 800 - 18700 euro. Dit moet worden terugverdiend op 90 kozijnen: 18700/90 = 207,78 per goedgekeurd kozijn. | ||||||||||
OhGodHelpMeAub | dinsdag 1 april 2014 @ 15:21 | |||||||||
Bedankt, klinkt een stuk beter... | ||||||||||
Riparius | dinsdag 1 april 2014 @ 15:37 | |||||||||
Tja, als je de productiekosten van je afgekeurde kozijnen verdoezelt en de opbrengst van de verkoop daarvan dan als kosten opvoert ... | ||||||||||
alveane | dinsdag 1 april 2014 @ 20:52 | |||||||||
ff een klein vraagje tussendoor: wat is de temperatuur van de blauwe vlam bij scheikunde (niet ruisend). heb al even op internet opgezocht en de antwoorden variëren enorm. ik snap dat het ook aan de gaskraan etc. ligt maar weet iemand dat ongeveer? (zag ook dat het eerst in de binas stond maar heb dit niet kunnen vinden) | ||||||||||
2thmx | dinsdag 1 april 2014 @ 22:26 | |||||||||
nvm, verkeerd gelezen. [ Bericht 96% gewijzigd door 2thmx op 01-04-2014 22:27:29 (ik ben blind.) ] | ||||||||||
Mathemaat | woensdag 2 april 2014 @ 13:18 | |||||||||
200 graden Celsius? | ||||||||||
-J-D- | woensdag 2 april 2014 @ 13:43 | |||||||||
SES / [Bèta overig] Huiswerk- en vragentopic | ||||||||||
OllieWilliams | woensdag 2 april 2014 @ 13:58 | |||||||||
Ik dacht rond de 500C | ||||||||||
Lysanne87 | donderdag 3 april 2014 @ 04:55 | |||||||||
Weet iemand hoe je intikt op wolframalpha? | ||||||||||
thenxero | donderdag 3 april 2014 @ 13:02 | |||||||||
Hangt een beetje ervan af wat er tussen de haakjes staat, maar vaak werkt iets als "with x from -1 to 1" wel. | ||||||||||
Lysanne87 | donderdag 3 april 2014 @ 19:49 | |||||||||
geprobeerd, lukt niet helaas herschrijven van de formule/stap terug naar de integraal lukt wel. | ||||||||||
Anoonumos | donderdag 3 april 2014 @ 20:08 | |||||||||
bedoel je? Dat F(b) - F(a) kan je toch zelf intypen? | ||||||||||
Riparius | donderdag 3 april 2014 @ 20:34 | |||||||||
Als je een bepaalde (definiete) integraal wil laten berekenen door WolframAlpha, dan hoef je niet zelf een primitieve van de integrand in te voeren, maar kun je bijvoorbeeld zoiets doen. Maar het is helaas niet erg duidelijk wat je precies probeert te doen. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 10:30 | |||||||||
Even verder over integralen: Ik moet voor mijn tentamen a.s. donderdag de beschikking hebben over skills in het uitrekenen van meervoudige integralen mbv coördinatentransformaties, en dan met name cilindrische, sferische en poolcoördinaten. Opgave 13: Zij T de driehoek in het cartesisch vlak ingesloten door de punten (0,0), (1,0) en (1,1). Bereken de dubbelintegraal: ∫∫T (x2 + y2)dA Nu wil ik dit graag met poolcoördinaten doen (er zullen vast betere alternatieven zijn ~ lineaire transformaties, maar ik maak het mezelf graag onnodig lastig) Dus x = rcos(φ), y = rsin(φ) De absolute waarde van de Jacobiaan is dan zoals bekend r, maar ik zie niet helemaal hoe de grenzen na mijn transformatie eruit zien. Het is duidelijk dat φ van 0 tot π/4 loopt en r van 0 tot √2, maar r is overduidelijk afhankelijk van φ en ik zie die relatie niet. Help? Want als r > 1, dan is er helemaal geen cirkelschijf meer.. [ Bericht 2% gewijzigd door Amoeba op 04-04-2014 10:40:18 ] | ||||||||||
MrStalin | vrijdag 4 april 2014 @ 10:41 | |||||||||
is r niet van 0 tot 1? Je krijgt toch een pizzapuntje met 0<r<1 en 0<φ<π/4 | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 10:43 | |||||||||
Ik was je voor met mijn ninjaedit. Nee, want je wilt integreren over een driehoek. Ik zat te denken om die integraal op te splitsen in de som van 2 integralen. 0 < r < 1 en 1 < r(φ) < √2 Die eerste is niet afhankelijk van φ, dus die mag ik erbuiten halen, maar die tweede weet ik nog steeds niet. ( r loopt van 1 tot sec(φ))? En dit klopt inderdaad. Antwoord geeft me 1/3, maar zo te zien is poolcoordinaten niet the way to go. Het integreren van een vierdemachtssecans is niet zo handig. [ Bericht 8% gewijzigd door Amoeba op 04-04-2014 11:00:13 ] | ||||||||||
Anoonumos | vrijdag 4 april 2014 @ 12:29 | |||||||||
Helemaal geen transformatie nodig toch? Gewoon x van y tot 1 en dan y van 0 tot 1. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 13:24 | |||||||||
Dan integreer je een vierkant. Zou een factor ½ dat oplossen? Edit: dat werkt omdat x en y in deze symmetrisch zijn. Dus f(x,y) = f(y,x) top | ||||||||||
Anoonumos | vrijdag 4 april 2014 @ 13:47 | |||||||||
Dan integreer je over je driehoek | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 15:35 | |||||||||
Waarom dacht ik zo lastig. | ||||||||||
Mathemaat | vrijdag 4 april 2014 @ 16:31 | |||||||||
Je kunt het met poolcoördinaten doen, maar de vergelijking van de straal afhankelijk van de hoek is flink ingewikkelder. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 16:34 | |||||||||
Niet als je 'm opsplitst zoals ik deed. Dan r = sec(φ) | ||||||||||
Mathemaat | vrijdag 4 april 2014 @ 17:54 | |||||||||
Aha, ik keek naar het verkeerde integratiegebied. Sry, . Het antwoord is dan . Je hoeft overigens niets op te splitsen. | ||||||||||
Amoeba | vrijdag 4 april 2014 @ 23:21 | |||||||||
Ja ik snap waarom (algebraïsch), intuïtief is een splitsing net even dat stapje wat ik nodig had. | ||||||||||
ronaldoo12 | zaterdag 5 april 2014 @ 15:57 | |||||||||
Heey, Weet iemand wat ik hier fout doe ? : http://i57.tinypic.com/vp7qtz.jpg | ||||||||||
Anoonumos | zaterdag 5 april 2014 @ 16:05 | |||||||||
Als dan is de primitieve daarvan | ||||||||||
ronaldoo12 | zaterdag 5 april 2014 @ 16:29 | |||||||||
Thanks! kom goed uit (Y) | ||||||||||
Rezania | zondag 6 april 2014 @ 15:09 | |||||||||
Kan iemand hier mij de eerste stap uitleggen? Hoe kan je van keer naar plus gaan? | ||||||||||
Alrac4 | zondag 6 april 2014 @ 15:20 | |||||||||
Dit kun je doen met breuksplitsen: http://www.purplemath.com/modules/partfrac.htm | ||||||||||
OllieWilliams | zondag 6 april 2014 @ 15:20 | |||||||||
Ik kan de filmpjes van PatrickJMT ook erg aanraden: https://www.youtube.com/r(...)action+decomposition | ||||||||||
Rezania | zondag 6 april 2014 @ 15:31 | |||||||||
Ah, dat eerste kon ik al, maar de andere kant op had ik nog nooit gehad. Het is nu gelukt, bedankt. | ||||||||||
ronaldoo12 | maandag 7 april 2014 @ 15:18 | |||||||||
Heey, weet iemand wat ik hier fout doe : http://nl.tinypic.com/r/kb52mt/8 Het goede antwoord moet 59 (3/5) zijn. | ||||||||||
Novermars | maandag 7 april 2014 @ 15:27 | |||||||||
Wolfram|Alpha is hiervoor perfect. | ||||||||||
ronaldoo12 | maandag 7 april 2014 @ 15:35 | |||||||||
Hoe tik je daar integralen in ? :p |