quote:
Op dinsdag 3 januari 2006 15:16 schreef Monidique het volgende:[..]
Volgens, ik geloof, freako wil de CU dat zorg en dergelijke wat meer in handen van de burgers komt, het middenkader-idee van het CDA. Dit botst niet echt met de VVD en het CDA. CU zou dan ook een rechtse partij zijn - ik weet het niet, het kan -, maar kan tegelijkertijd ook de meest linkse zijn. Echter, dat is D66 ook en hoewel er af en toe weer eens relletje is, is dit kabinet niet echt onstabiel. Ik vermoed alleen dat de CU een sterkere morele ruggengraat hebben en niet macht boven alles kiezen.
Bedoel je
2.3 Dichtbij de burger
Dan hebben we het over toegankelijkheid, herkenbaarheid, zichtbaarheid en een gezamenlijk gevoel van verantwoordelijkheid voor het algemeen belang. Niet alleen de overheid, maar ook burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen hebben de taak zich in te zetten voor het welzijn van de samenleving.
Politiek beleid moet zo worden vormgegeven dat het verantwoordelijkheidsbesef van de individuele burger en van groepen burgers wordt gestimuleerd. Dit vraagt om een juist evenwicht tussen collectieve voorzieningen, individuele zelfredzaamheid en publieke betrokkenheid. De overheid is bij uitstek de instelling die hiervoor de voorwaarden kan en moet scheppen.
De overheid kan dit bereiken door de burger en zijn leefomgeving meer centraal te stellen in het beleid. Burgers zijn zelf medeverantwoordelijk voor de veiligheid in de buurt, voor de inrichting en vormgeving van het onderwijs, voor de hulpverlening aan familie, vrienden en bekenden, voor de koers van het gemeentelijk of provinciaal beleid. Het is goed als die medeverantwoordelijkheid wordt gestimuleerd. Maar dan moet politieke besluitvorming niet over de hoofden van de mensen heen gaan, maar zijn ingebed in de maatschappelijke situatie van alledag.
Daarnaast is een open verhouding gewenst tussen volksvertegenwoordigers, bestuurders en ambtenaren aan de ene kant en burgers en maatschappelijke organisaties aan de andere kant. Een dienende overheid is een toegankelijke, bereikbare overheid. Dat doel wordt met alleen maar de invoering van de door de staatscommissie Elzinga bepleite dualistische verhoudingen binnen het gemeentebestuur niet binnen bereik gebracht. Met alleen structuurveranderingen schieten we niet veel op. Het kernpunt is dat er een mentaliteitsverandering bij de overheid noodzakelijk is.
De burger centraal betekent ook dat de overheid bijdraagt aan een leefsituatie waarin de burger de gelegenheid krijgt zijn verantwoordelijkheidsbesef in daden om te zetten. Als politie en justitie wijk- en gebiedsgericht te werk gaan en als wijkteams of buurtagenten worden ingezet, kan de betrokkenheid van de burger bij de openbare veiligheid enorm worden vergroot. Wijkagenten zijn bij uitstek de schakel tussen de burger, die de knelpunten in de wijk kent, en de politie-organisatie. Particuliere initiatieven zullen meer dan voorheen door politie en justitie serieus genomen moeten worden. Buurtpreventie, het aanbrengen van inbraakremmende voorzieningen, het organiseren van sociaal toezicht en andere particuliere initiatieven kunnen, mits ingebed in een veiligheidsbeleid waarvoor de overheid de eindverantwoordelijkheid draagt, een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van de veiligheid in de eigen wijk.
Overleg met wijkraden en buurtbewoners dient het karakter te hebben van werkelijke inspraak. Interactieve en innovatieve beleidsvorming kunnen daaraan eveneens een bijdrage geven.
Een ander belangrijk instrument om de burger bij de veiligheid van de eigen leefomgeving te betrekken, vormt het woonbeleid. Het is van groot belang dat de overheid voor een woonomgeving zorgt waarin de burger zich veilig en ‘thuis’ voelt. Betrokkenheid met de buurt veronderstelt respect voor de eigen karaktertrekken van het betreffende gebied. Dit betekent dat de overheid recht moet doen aan de culturele en natuurlijke verscheidenheid van buurten, wijken, dorpen of streken. Projecten die aansluiten bij de historische, culturele en natuurlijke karaktertrekken van een omgeving zullen een grotere verbondenheid en betrokkenheid met de woonomgeving opleveren dan uniforme, grootschalige projecten die elke eigenheid negeren.
2.21 Buurten waar buurtbewoners, in samenwerking met de overheid, actief werken aan verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, ontvangen het keurmerk ‘veilige buurt’ en ontvangen extra middelen die kunnen worden gebruikt ter vergroting van de leefbaarheid.
2.22 Gemeenten stimuleren de totstandkoming van zogenaamde dienstenknooppunten waar verschillende soorten wijk- en buurtgerichte dienstverlening kunnen samenkomen.
2.23 In het kader van gebiedsgebonden politiezorg wordt er naar gestreefd de politie zoveel mogelijk wijks? of dorpsgericht te laten werken. De politie komt daardoor dichter bij de burger te staan, terwijl ook een betere samenwerking met andere organisaties bereikt kan worden. Wensen en klachten kunnen op dat niveau beter geïnventariseerd worden. De politie is het aanspreekpunt voor de burger, maar moet ook middelen hebben om iets voor die burger te doen. Om dat voor elkaar te krijgen, kan meer gebruik gemaakt worden van vrijwillige politie voor eenvoudig en ondersteunend politiewerk.
2.24 Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging geeft de stem van minderheden in een democratie de ruimte. Voorstellen tot vernieuwing van het kiesstelsel worden aan dit criterium getoetst.
2.25 Bij decentralisatie van rijkstaken wordt de rechtsgelijkheid voor de burgers nadrukkelijk meegewogen. Decentralisatie van rijkstaken naar provincie of gemeente behoort, mede ter versterking van het decentrale bestuur, gepaard te gaan met beschikbaarstelling van voldoende financiële middelen, dan wel uitbreiding van het gemeentelijk of provinciaal belastinggebied.
2.26 Vanwege het belang van helderheid en doorzichtigheid van de bestuurlijke organisatie verdient een bestuurslaag tussen provincie en gemeente (‘vierde bestuurslaag’) geen aanbeveling. Gezien de aard en omvang van de regionale problematiek in stedelijke gebieden zal er na afloop van de Kaderwet (2003) een nieuwe wettelijke regeling moeten komen om samenwerking als regionaal bestuur te versterken. Het huidige takenpakket kan daarbij als uitgangspunt worden genomen.
2.27 Het grote steden beleid (GSB) dient na beëindiging van de 2e convenantperiode een vervolg te krijgen. De huidige in het GSB participerende steden moeten daarin meegenomen worden. Op basis van inhoudelijke criteria (aanwezige achterstanden en kansen) zal bekeken moeten worden of meer steden in staat gesteld kunnen worden deel uit te maken van het GSB. Differentiatie per pijler (fysiek, economisch, sociaal) behoort tot de mogelijkheden.
2.28 Versterking van de coördinerende rol van de provincie is nodig, met name voor een integrale aanpak van het economisch ontwikkelingsbeleid, omgevingsbeleid (milieu, ruimtelijke ordening) en infrastructureel beleid (verkeer en vervoer).
2.29 Gemeentelijke herindeling is alleen gewenst als is aangetoond dat dit voor een goede uitvoering van taken nodig is. Hierbij worden de betrokkenheid, de opvattingen en de belangen van de burgers als zwaarwegende factoren meegenomen.
2.30 Benoeming van burgemeesters en Commissarissen van de Koningin door de Kroon verdient altijd de voorkeur boven enigerlei vorm van (verkapte) verkiezing.
(Ik kan helaas geen link verzorgen.)