quote:
Ik zie meer in:
quote:
Atheïstisch Manifest
Herman Philipse
Bestaat God? Is er in redelijkheid iets te zeggen over het bestaan van een god of behoort godsdienst tot het domein van het irrationele? Kunnen morele normen gerechtvaardigd worden door een beroep op Gods wil? Wat is de bewijskracht van wonderen of van een openbaring? Is een religieuze overtuiging te verenigen met elementair intellectueel fatsoen? Op deze vragen schreef filosoof en hoogleraar Herman Philipse al in 1995 het Athe�stisch manifest. Een boek dat toen reeds commotie maakte omwille van de uitdagende standpunten die erin verdedigd werden maar sinds de aanslagen van 11 september nog aan belang heeft gewonnen. De nieuwe uitgave bevat naast het Athe�stisch manifest een voorwoord van Tweede kamerlid Ayaan Hirsi Ali en vier essays onder de titel De onredelijkheid van religie, waarin de verhouding van godsdienst en wetenschap centraal staat.
Dat godsdienstige stellingen en dogma�s steeds moeilijker te handhaven zijn tegenover wetenschappelijke bevindingen is sinds de Renaissance steeds meer gebleken. De bevindingen van Copernicus, Galilei en later Newton betekenden het einde van het geocentrische wereldbeeld van de mens. De ontdekkingen van Vesalius, Malpighi en Linnaeus ondermijnden de anatomische stellingen van Galenus. De finale klap werd evenwel toegebracht door Charles Darwin. De mens bleek niet geschapen door een god maar is het toevallig product van een onvoorstelbaar lange evolutie. In de loop van de geschiedenis hebben beroemde filosofen als Descartes, Spinoza en Kant nog geprobeerd om religie en wetenschap met elkaar te verzoenen maar dat lukte niet. Vandaag baseren onderwijzers en professoren in scholen en universiteiten zich op wetenschappelijke feiten en kennis, niet meer op godsdienstige dogma�s.
Dat betekent niet dat de religie heeft afgedaan. Zeker in maatschappelijk onzekere tijden grijpen mensen massaal naar irrationele verklaringen. In enkele Amerikaanse staten wordt het creationisme opnieuw serieus genomen en in orthodox-islamitische landen wordt de tekst van de koran als uitgangspunt van alle kennis beschouwd. Juist daarom is het boek van Herman Philipse zo actueel en belangrijk. In tegenstelling tot heel wat andere godsdienstcritici zoekt hij zijn gelijk niet in de vele afschuwelijke gebeurtenissen die in naam van religies gebeurden want, zo stelt hij, die zijn niet groter dan de monstruositeiten die op grond van athe�stische heilsdoctrines zoals het communisme zijn verricht. Wel wijst hij op ongerijmdheden en foute conclusies die onvermijdelijk volgen uit een logische gedachtegang over religies en godsdienstige stellingen. Zo zal wie gelooft in de god van ��n religie het bestaan van een of meerdere goden bij andere religies moeten verwerpen. En wie stelt dat joden, christenen en moslims eigenlijk dezelfde god aanbidden raakt in de knoei door de vraag waarom die ene god zich tegenover verschillende mensen dan zo verschillend geopenbaard heeft.
Een ander moeilijk punt is de vraag wat god, in de diverse religies, nu juist gezegd heeft. De geopenbaarde godsdiensten verleenden aan bepaalde personen en instituties het monopolie van het vastleggen van Gods wil. Hier ligt de achillespees van elke religie. In de loop van de geschiedenis werd het woord van god steeds opnieuw ge�nterpreteerd, vaak ten behoeve van wereldse belangen. Binnen het christendom heeft dit tijdens het Eerste Vaticaans Concilie zelfs geleid tot de acceptatie in 1870 van de zogenaamde pauselijke onfeilbaarheid. Opvallend is dat het in elk van de geopenbaarde godsdiensten mannen waren (en zijn) die zorgden voor de interpretaties, vrouwen kwamen (en komen) er niet bij te pas. Dat wordt ook goed beschreven in het boek De vrouwen van de profeet van de Egyptische schrijfster Nahed Selim. Zij is een gelovige moslim maar vraagt zich af hoe correct de openbaringen van de profeet zijn neergeschreven, in de wetenschap dat deze teksten pas meer dan 130 jaar na zijn dood, of vier tot vijf generaties later, werden opgetekend. Voor haar staat het vast dat de uitsluitend mannelijke geleerden de teksten zodanig hebben neergeschreven en ge�nterpreteerd dat ze voordelig uitkwamen voor de mannen. Waarmee ze in feite de juistheid van de teksten in de koran zelf in twijfel trekt.
Religie kan moreel besef bij mensen ondersteunen en zelfs versterken maar tegelijk draagt het in zich de kiemen van intolerantie omdat men zich juist baseert op de �absolute waarheid� die onvermijdelijk samengaat met �geloven�. Zo ontstaat een ruimte waarbinnen meningen niet meer gezegd kunnen worden omdat ze haaks staan op het geloof. Met kan immers niet uitleggen waarom men gelooft. Philipse verwijst naar Wittgenstein die in zijn Tractatus logoci-philosophicus concludeerde: �waarover niet gesproken kan worden, moet men zwijgen�. Vanuit die �begrenzing van gedachten� oordeelde hij dat er geen filosofische problemen bestonden. Karl Popper ging hier frontaal tegen in. Volgens hem waren er juist enorm veel filosofische vraagstukken. En hij wierp ze op, een na een. Zo ontwikkelde Popper zijn falsificatiemethode en zijn instelling om elke theorie of instelling te onderwerpen aan de kritiek. Niets is zeker, alles kan worden betwist, maar dan wel volgens een systeem van kritisch rationalisme. Waarbij men nagaat of een stelling stand houdt onder een batterij van kritiek.
Het vermogen om eigen stellingen te onderwerpen aan de toets van de kritiek is juist voor een gelovige zo problematisch. Als hij vasthoudt aan de openbaring dan maakt hij elk gesprek met andersdenkenden onmogelijk of aanvaardt hij de these van de buitenrationaliteit van religie, aldus de auteur. En als hij het dogmatische aspect van de religie verwerpt, geeft hij zijn religie op. Zo houdt de gelovige op een gelovige te zijn, aldus Philipse, die hiermee een ijzeren logica volgt. Een dergelijke logica volgen heel wat mensen in de praktijk niet. Ze geloven wel niet alles klakkeloos wat kerkvaders of imams voorschrijven maar grijpen naar het geloof als een soort houvast bij emotioneel gevoelige momenten. De kracht van het geloof is juist de troost of de verwondering voor zaken die men niet begrijpt of wil begrijpen. Het is deze �kracht� van het geloof die de auteur vanuit zijn kritisch rationalisme en logisch denken allicht onderschat.
Maar daar is het Philipse ook niet om te doen. Het gaat hem om het in vraag stellen van religies en ze te onderwerpen aan wetenschappelijke kritiek, een uitermate Popperiaanse houding. Zo gaat hij ervan uit dat verschijnselen die met de grootste nauwkeurigheid worden omschreven kans maken om alsnog te overleven. Dit vloeit voort uit een soort evolutionaire rechtvaardigingstheorie. Deze werkwijze past hij ook toe op het normensysteem. Zo worden normen niet afgeleid uit absoluut zekere morele principes maar uit normatieve keuzen. Dogmatisch denken leidt altijd tot een of andere vorm van onverdraagzaamheid en dat spoort steeds moeilijker met de veranderende wereld waarin morele opvattingen niet langer bepaald worden door godsdienstige opvattingen.
Tijdens de voorbije jaren leken de diverse religies dichter tot elkaar te komen. Zowel de paus, als leiders van de orthodoxe kerk, de islam als het jodendom spraken over vormen van dialoog. Maar tussen de lijnen van de gepredikte eensgezindheid bleek nog steeds een grote verdeeldheid. In september 2000 toonde kardinaal Ratzinger zich namens de katholieke kerk als een bruggenbouwer naar de andere godsdiensten. In feite stelde hij in zijn verklaring Dominus Iesus dat de openbaring van Christus, zoals verwoordt in het Nieuwe Testament, als de volledige, definitieve en zelfs universele waarheid. Daartegenover bleven moslims op hun standpunt dat alles wat in de koran staat absoluut waar is. Het leidde al snel tot een botsing want op tal van punten spreken de bijbel en de koran elkaar gewoon tegen (dat blijkt alvast intussen uit het document Erga Migrantes Caritas Christi van 14 mei 2004 waarin het Vaticaan zich afzet tegen tal van bepalingen in de islam, nvdv). Een echte dialoog tussen monothe�stische godsdiensten is derhalve onmogelijk. Philipse zou er zich geen zorgen over maken ware er niet bepaalde problemen van de globale mensheid zoals de overbevolking die moeilijk oplosbaar zijn zonder samenwerking van de wereldgodsdiensten.
Echte gelovigen zijn fundamentalisten en zelfs particuliere athe�sten want ze verwerpen de waarheidsclaims van andere godsdiensten. Het onredelijk geloof in een absolute en universeel geldende waarheid is de bron van elk fundamentalisme en vormt een voortdurend gevaar voor het vreedzaam samenleven tussen mensen van uiteenlopende culturen. De aanname van God als een oneindig goed, alwetend en almachtig wezen biedt fundamentalisten de morele penitentie voor gruweldaden. In die zin is geloven trouwens een gemakkelijke houding. Mensen die vasthouden aan het monopolie van de moraal die uitgaat van een heilige tekst kunnen elk moreel dilemma uit de weg gaan. De gelovige of volgeling wordt dan immers niet verplicht te kiezen tussen goed en kwaad. Hij kan vluchten in onwetendheid, onverschilligheid of superioriteit waartoe de hem (zelf) opgelegde religieuze moraal de kans biedt. Door het uitschakelen van het persoonlijk geweten in naam van een abstract en alomvattend plan, van absolute en onveranderlijke waarheden, van blind en irrationeel geloof in het Beter-zijn-dan-de-Ander, vonden in de geschiedenis - maar ook vandaag nog - vreselijke drama�s plaats.
Het brengt Philipse tot de conclusie dat de sociale cohesie binnen samenlevingen � met hun toenemende multiculturele en multireligieuze karakter � niet door de illusie van godsdiensten kan worden bewerkstelligt. Hiermee spoort Herman Philipse met de idee van de �universele seculiere moraal� van rechtsfilosoof Paul Cliteur. De verdienste van de auteur is alvast dat hij het begrip athe�sme uit de verdomhoek haalt en aantoont dat alleen athe�sten in staat zijn om het geloof te verklaren. Gelovigen kunnen dat niet want zij zijn in hun geloof blind voor zichzelf.
http://www.liberales.be/cgi-bin/showframe.pl?boek&philipsequote:
Atheïstisch Manifest
In de Elsevier van 1 mei 2004 stond een column van Gerry van der List over Atheïstisch manifest en De onredelijkheid van religie, een herpublicatie van een door Herman Philipse geschreven pamflet (oorspronkelijk gepubliceerd in 1995), aangevuld met enige krantenartikelen van hem. In het Atheïstisch manifest houdt Philipse een pleidooi voor de 'hartstocht der nuchterheid'. Dit betekent dat hij de facsts of life onbevreesd onder ogen wil zien, wat ook een krachtige verwerping van een opperwezen betekent. Atheïsme leidt tot zelfkennis, zegt Philipse, terwijl het geloof blijft steken in wensdromen. Hij citeert met instemming een uitspraak van Taslima Nasrin, de Bengalese schrijfster die in Zweden toevlucht zocht nadat moslims haar leven bedreigden: 'Ik droom van een wereld zonder religie, gebaseerd op rede en respect voor menselijke waarden.'
Philipse richt zijn pijlen niet alleen op gelovigen, maar ook op agnosten. Het standpunt van de agnosten klinkt in eerste instantie zinnig. Het is onmogelijk, zeggen zij, te bewijzen of God al dan niet bestaat. Daarom is het maar beter om je van een mening te onthouden. De agnost profileert zich als kampioen van de redelijkheid, maar Philipse roept hem tot de orde. Het aanvaarden of verwerpen van Gods bestaan heeft grote gevolgen voor de wijze waarop je je leven inricht. Je verlangt naar verlossing en geniet van de troost van het geloof of je kiest voor rationaliteit. Een derde weg bestaat niet. Een agnost gaat deze fundamentele keuze uit de weg en vervalt daarmee in een oppervlakkige levenshouding. Deze visie van Philipse vertoont sterke overeenkomsten met die van collega-atheïst Paul Cliteur, die agnosten typeert als 'intellectuele luiwammesen'.
Het bestempelen van agnosten als intellectuele luiwammesen is één ding, maar het koppelen van de keuze van de agnost om zich te onthouden van het mening te hebben wil ik tegenspreken in de context die hier wordt gebruikt. Dit rammelt langs alle kanten. De "derde weg" is waar de fout gemaakt wordt. Volgens Philipse is dit de weg van de agnosten, zij zouden de fundamentele keuze uit de weg gaan. Volgens hem vallen de agnosten buiten de groep die het bestaan van god ofwel verwerpt ofwel aanvaardt en het gevolg daarvan is volgens hem dat ze respectievelijk niet zullen kiezen voor rationaliteit of voor de troost van het geloof.
Hierdoor lijkt het alsof alle agnosten te lui zijn geweest om de kwestie te overpeinzen. Dit kan gelden voor sommige agnosten, maar niet voor allemaal, want een aantal onder hen hebben zeker een tijdje nagedacht over de zaak. Ik zal me toelichten met wat nieuwe tekst en een aantal knip&plakstukken uit een post die ik vanochtend maakte bij het topic over "The bloody Darwin ideology".
Philipse maakt denkfouten wanneer hij eerst stelt dat agnosten zich profileren als kampioenen van de redelijkheid, maar zegt later dat ze buiten de rationele groep vallen. Hij poneert de stelling "god bestaat", die naar keuze aanvaard of verworpen kan worden. Bij deze agnost (ik dus) is het net de aard van de stelling die maakt dat ik er niet over nadenk om ze te aanvaarden of te verwerpen, omdat dat niet mogelijk is. Het gaat hier niet om een wetenschappelijke stelling. Ik verklaar mezelf nader:
Het "falsification-principle" is hier aan de orde. Wetenschap kan (enkelingen spreken dit nog tegen) niet gebaseerd zijn op een inductivistische methodologie. Met andere woorden, dit veronderstelt dat men van een reeks existentiële statements tot een universeel statement kan komen. Het schoolvoorbeeld is dat men van het zien van een aantal witte zwanen tot de stelling komt dat alle zwanen wit zijn. Dit is een logisch ongeldige methode, omdat het altijd mogelijk is dat er een niet-witte zwaan bestaat die zich in de bosjes verscholen houdt en bijgevolg nog niet gezien is.
Falsificatie is de oplossing voor dit probleem; Popper was de eerste om op te merken dat de individuele observaties van een aantal witte zwanen niet gebruikt kan worden om de stelling "alle zwanen zijn wit" te bevestigen, maar dat ze wel kunnen gebruikt worden om de "alle zwanen zijn wit"-stelling te weerleggen: het zien van een enkele zwarte zwaan zal deze universele stelling als onwaar te bestempelen.
Hieruit volgt dus, om een algemene stelling te falsifiëren, moet er een falsifiërende stelling gevonden worden of een observatie gedaan worden.
Nu wordt het prettig: de dogma's van het empiricisme. Quine stelde al dat elke bewering kan aangepast worden om in overeenstemming te zijn met de data, zolang men de nodige compensatoire aanpassingen uitvoert. Popper heeft dit ook gesteld - we borduren verder op het voorbeeld met de zwanen - bij het horen dat er in Afrika een zwarte zwaan is gezien, kan men verschillende kanten op: de stelling/hypothese aanpassen (alle zwanen zijn wit, behalve degene gevonden in Afrika) of een eerder sceptische bemerking bij de observatoren maken (de ornithologen in Afrika zijn incompetent). De wetenschapper die de aanvankelijke stelling maakte moet nu de keuze maken om de nieuwe stellingen waardoor de theorie ofwel rechtgehouden wordt ofwel wordt gefalsifieerd te aanvaarden of te verwerpen. Op een bepaald punt wordt het gewicht van de ad hoc hypotheses en falsifiërende observaties zo zwaar dat het onmogelijk blijft om de initiële stelling te blijven steunen en de beslissing tot verwerpen gemaakt wordt.
Goed, in de plaats van naïeve falsificatie zag Popper evolutie van wetenschap eerder als een opeenvolging van verwerpen van gefalsifieerde theorieën dan gefalsifieerde statements. Gefalsifieerde theorie wordt vervangen door een theorie die de falsifiëring van de oude theorie staaft, dus met een groter verklarend karakter. (dit is trouwens wat in de mechanica gebeurde door falsificatie van de Aristoteliaanse mechanica door de experimenten van Galileo, op hun beurt gefalsifieerd door Newton) Men ziet een evolutie van de mechanica naar theorieën die een sterkere verklarende kracht hebben; ze kunnen de vooraf gestelde theorie ontkrachten door het verklaren van tevoren onverklaarde fenomenen. Dit maakt dat de nieuwere theorie steeds meer vatbaar is voor falsificatie, wat hem in dat opzicht beter maakt en meer ruimte geeft voor pogingen tot verwerpen.
Zover zijn we al gekomen, nu komt er nog de kwestie van het onderscheiden van een wetenschappelijke theorie van een niet-wetenschappelijke, in het kader van deze discussie en de zogenaamde "intellectuele luiheid" die agnosten zouden vertonen door het verzaken aan een standpunt in te nemen over de stelling van het al dan niet bestaan van een god. De lijn tussen die twee wordt getrokken door falsificatie. Wanneer een theorie falsificeerbaar is, is hij wetenschappelijk. Indien niet, is hij niet wetenschappelijk. Hou goed in het achterhoofd dat falsificeerbaarheid een eigenschap is van stellingen en theorieën, en bijgevolg NEUTRAAL is. Wanneer dit gebruikt wordt als criterium voor de demarcatie van stellingen (wetenschappelijk/niet wetenschappelijk) en het als eigenschap gaat zien die falsificeerbare theorieën als superieur beschouwt boven niet-falsificeerbare, dan neemt men in feite een politieke positie in die falsificationisme genoemd zou kunnen worden. Dit zou uiteindelijk leiden tot de conclusie dat bepaalde niet-falsificeerbare theorieën/stelling die in de wetenschap gebruikt worden waardeloos zijn. Daar zou al een stevige contradictie in zitten. Het gaat 'm erom dat falsificeerbaarheid het ongeldige inductieve denken (zie bovenaan) vervangt door een een rationelere, deductieve redenering.
Een praktisch voorbeeld:
Volgens velen (waaronder ikzelf) is geloof niet falsifieerbaar, omdat het bestaan van een god typisch geponeerd wordt zonder enige plaats voor falsificatie. God als transcendenteel wezen, ver voorbij de grenzen van onze observatiemogelijkheden, kan om die reden noch bevestigd noch ontkend worden. Het is perfect consistent voor een theïst en om ermee akkoord te gaan dat het bestaan van een god niet falsifieerbaar is en dat dit bijgevolg geen wetenschappelijke stelling is, maar tegelijkertijd te beweren dat god bestaat. Adler en Freud hadden beiden totaal uiteenlopende stellingen en theorieën, die volgens het critrion onwetenschappelijk zijn wegens niet-falsifieerbaar, maar door velen nog gevolgd worden. Stel: een man gooit een kind in het water met de bedoeling het te verdrinken en een andere man verdrinkt bij het redden van het kind. Deze situatie kan met gelijke moeite worden verklaard door zowel Freud als Adler. Volgens Freud lijdt de eerste man aan repressie (bvb een component van zijn Oedipus complex), terwijl de tweede sublimatie heeft bereikt in dat aspect. Volgens Adler lijdt de eerste man aan gevoelens van inferioriteit, (die hem ertoe gebracht hebben om zichzelf te bevestigen door zichzelf te tonen dat hij iets waard is omdat hij een misdaad durft plegen), en dit geldt ook voor de tweede man, die de bevestiging zoekt door zichzelf te bewijzen dat hij het aangedurfd heeft het kind te redden. Je kan je alle mogelijke gedragingen inbeelden, ze zullen steeds perfect passen in de beide theorieën, ze zullen altijd bevestigd worden. In de ogen van de aanhangers van Freud of Adler was dit net de kracht van de theorie, dat het altijd verklaard kon worden. Hopelijk begint er hier en daar iets te kraken... Het is net de zwakte van deze theorie, niet de sterkte. Deze theorieën zijn niet falsifieerbaar.
Het is gemakkelijk om bevestiging of verificatie te vinden voor een theorie , wanneer er naar gezocht wordt.
Elke goede wetenschappelijke theorie houdt een verbod in; het verbiedt bepaalde dingen om te gebeuren. Wanneer een door de theorie verboden ding gebeurt, wordt hij ongeldig. Elke theorie die niet te verwerpen is door eender welk haalbaar gebeuren is onwetenschappelijk. Die graad van onverwerpelijkheid van sommige theorieën (zoals de god-bestaat-theorie) wordt door velen vaak gezien als de kracht van de theorie of als een voordeel; terwijl dit een nadeel is.
Elke geldige test voor een theorie is een poging tot falsificatie of verwerpen, dus testbaarheid van een theorie is dus evengoed falsificeerbaarheid. Er bestaat natuurlijk een gradatie tussen verschillende theorieën qua testbaarheid, sommige theorieën zijn meer testbaar dan anderen en zijn bijgevolg meer 'at risk' voor verwerping.
Een valabel bewijs voor een theorie kan alleen voortvloeien uit een mislukte poging tot falsificatie.
Sommige testbare theorieën, worden na falsificatie nog recht gehouden door aanhangers door ad hoc inbrengen van een externe assumptie of door reïnterpretatie op een manier dat de theorie aan de verwerping ontsnapt. Dit is altijd mogelijk, de theorie wordt gered van verwerping, maar de kost hiervan is dat de wetenschappelijke status verdwijnt of vermindert.
Het criterium voor het al dan niet wetenschappelijk zijn van een theorie wordt dus bepaald door de mate van testbaarheid, falsificeerbaarheid en verwerpbaarheid.
Wanneer de bal naar het kamp van de agnosten getrapt wordt, zullen zij hem noch vangen of ontwijken, omdat beide mogelijkheden evenwaardig zijn in hun zinloosheid. Waarom? Om bovenvermelde redenen, de evaluatie van de stelling leidt tot het besef dat het geen zin heeft om erover na te denken - de misvatting van Philipse kan mij alleen maar troosten. Mijn interpretatie van de god-vraag en het agnostische antwoord is geen intellectuele luiheid maar intellectuele efficiëntie. Het bespaart mij een hoop nutteloos denkwerk wat nergens toe leidt. Dit kan moeilijk geklasseerd worden als een gebrek aan rationaliteit zoals Philipse het ziet, mijns insziens. Noem het Popperiaans agnosticisme, noem het iets anders, maar noem het geen gebrek aan ratio of irrationeel.
Nog een belangrijke opmerking bij de dichotomie van Philipse:
Het lijkt alsof mensen die het bestaan van god ontkennen en volgens de ratio zullen leven, de kans missen om beroep te doen op de verlossing die de troost van het geloof biedt. Men zou hierdoor bijna bang worden om te kiezen voor de ratio, die ogenschijnlijk geen verlossing kan bieden op moeilijke momenten.
Er bestaan "rationele" manieren om troost te vinden. Wanneer ik met een "levensprobleem" zit laat ik me wel eens helpen door het luisteren naar muziek. Stel dat dat mij helpt om tot rust te komen en mij troost biedt, misschien zelfs inspireert, dan zou dat door sommigen "spiritualiteit" genoemd kunnen worden. Dit heeft bitter weinig te maken met religiositeit, omdat ik geen buitenwereldse dimensies toeken aan de muziek. Daar is dus niks mis mee. Wanneer ik echter, overmand door emoties, de ratio verlies en uit mijn beleving ga afleiden hoe de wereld in mekaar zit, dan komen we op het gebied van religiositeit. In mijn geval zou iedereen dan met een kleine Angus Young-hanger rond de nek lopen en AC/DC als de enige juiste religie zien.
http://forum.politics.be/archive/index.php/t-14620.html