 
			 
			
			
			
																								
												
							Wij waren helden
De pre-70-ers
Hoe is het mogelijk, dat wij, als geborenen voor 1970, nog in leven zijn? Volgens de huidige theorieën zouden we toch allang dood moeten zijn?
Wij zaten in auto’s zonder veiligheidsstoeltjes, gordels of airbags. Onze bedden en speelgoed waren geschilderd met verf vol lood en cadmium.
Bovenaan een trap was géén hekje; wie te ver ging kukelde naar beneden. Als je wakker werd in bed hoorde niemand dat, en als er écht iets was moest je wel heel hard schreeuwen voordat je ouders het merkten.
Flessen met gevaarlijke stoffen en alle apotheekflessen konden we gewoon met onze handjes en beperkte motoriek openen.
Poorten en deuren gingen gewoon dicht, en als je er met je vingers tussen zat waren ze gewoon plat of weg.
Op de fiets zat je achterop met je gat op de bagagedrager en probeerde je jezelf vast te houden aan de schroefveren van het zadel voor je, terwijl je je benen zover mogelijk spreidde om je hakken uit de buurt van de vermalende spaken te houden.
Asbest was overal goed voor! Er werd naar hartelust in geboord, gezaag en op gehamerd. Als je er vanaf moest werd het kapotgeslagen in bij het oude vuil gegooid. Daar werd niemand ziek van.
Een helm hadden ze nog niet eens op een bromfiets, laat staan op een fiets.
Water dronken we uit de kraan, niet uit een fles. Brood stond stijf van de conserveringsmiddelen, na twee weken was een King Korn nog nét zo vers als in de winkel.
Kleur- en smaakstoffen moeten ook toen al hebben bestaan, want zo rood, groen of geel als die limonade toen was, zie je ze nu écht niet meer.
Kauwgom legde je ’s avonds op je nachtkastje en stak je ’s morgens weer in je mond.
Op school hadden ze maar één maat bank, met zo’n heerlijk gevaarlijke klep er aan.
In de winter was het nog echt koud. Als je ’s morgens wakker werd kon je je naam op het raam schrijven. De ijsbloemen zaten namelijk aan de binnenkant van het raam.
De Centrale Verwarming bestond slechts uit de centraal geplaatste gas- of kolenkachel.
Schoenen waren meestal al ingedragen door broer, zus, neef of zo, en ook je fiets was óf te groot óf te klein. Een fiets had geen versnellingen en als een band kapot was leerde je vader je zo snel mogelijk om hem zelf te plakken.
We gingen ’s morgens weg van huis en we kwamen terug als de straatverlichting aan ging. Niemand wist waar we waren in de tussentijd en we hadden geen mobieltje bij ons!
Het bos of park was een plek om te spelen en geen vieze mannetjesverzamelplek.
Eten werd gekookt op een gasfornuis met echt vuur, dat was aangestoken met lucifers! Over magnetrons werd nog niet eens gedroomd.
Ook de kerstboomverlichting moest nog letterlijk worden aangestoken, het waren namelijk echte kaarsjes!
Als we naar een vriendje gingen, liepen we er gewoon naar toe. Je hoefde niet aan te bellen en ook geen afspraak te maken. Er ging ook geen volwassene met je mee.
Wij aten ook al koekjes en kregen brood met veel boter en werden toch niet dik.
We dronken uit dezelfde fles als onze vriendjes en niemand werd er ziek van.
Wij hadden geen Playstation, Nintendo, X-Box, 80 televisiezenders, videofilms, cd’s, dvd’s, walkmans, mp3-spelers, eigen televisie, mobiele telefoon (vaak hadden we helemaal geen telefoon), computer of internet en toch vermaakten wij ons.
De televisiezender begon pas om 18.00 uur. Dan kwam er een uurtje wat leuks voor de kinderen en oh wee als je daarna durfde op te staan om op een knopje van een andere zender te drukken (die zaten aan het toestel vast!). Pa bepaalde wat en hoe lang je daarna nog keek.
We hebben ons gesneden, botten gebroken en soms raakte je een paar tanden kwijt, en er werd niemand voor naar de rechter gesleept. Dat waren gewoon ‘ongelukken’ en soms kreeg je er thuis ook nog een extra pak slaag voor.
We vochten en sloegen elkaar soms bont en blauw, en er was geen volwassene die zich er druk om maakte, laat staan een lieveheersbeestje op je jas knoopte.
Pedadogisch verantwoord speelgoed maakten we zelf. Met stokken sloegen we naar ballen, van stukken hout maakten we geweren. We bouwden zelf zeepkisten en merkten onder aan de berg dat we de rem waren vergeten.
We voetbalden op straat, en alleen wie goed genoeg was mocht meedoen; wie niet goed was moest maar blijven kijken en leren omgaan met teleurstellingen.
Op school zaten ook domme kinderen. Zij kwamen en gingen op dezelfde tijd als wij en kregen dezelfde lessen. Zij deden soms een klas nóg een jaar en daarover waren ook geen discussies op ouderavonden, de meester had altijd gelijk.
We smeerden onze boterhammen zelf, met een grote mensenmes. Als je je brood vergeten was kon je op school niets kopen! Korsten, dat zijn die hardere randjes om een snee brood, werden gewoon opgegeten.
Wij gingen met de fiets naar school, helemaal zelf, ook in de winter! Als je moeder in de huisdeur naar je zwaaide was je al een watje!
Als je problemen veroorzaakt had waren je ouders het helemaal eens met de politie. Ze kwamen wél om je te halen (meestal), maar niet om je eruit te lullen. Onze daden hadden consequenties. Dat was duidelijk en je kon je niet verstoppen. Wij hadden vrijheid, mislukkingen, succes en verantwoordelijkheid.
We hebben moeten leren er mee om te gaan. Onze generatie heeft veel mensen voortgebracht die problemen kunnem oplossen, innovatief bezig zijn en daarbij risico’s durven nemen en voor de gevolgen instaan.
Hoor jij daar ook bij?
GEFELICITEERD!
WIJ WAREN HELDEN!
											
			
						De pessimist ziet het duister in de tunnel
De optimist ziet het licht aan het eind van de tunnel
De realist ziet de trein komen
De machinist ziet drie idioten in het spoor staan....