quote:
Op zaterdag 1 juni 2013 17:28 schreef Bram_van_Loon het volgende:[..]
Gedaan. Ik denk dat ik het leuker had gevonden om de vergelijkingen op die manier op te lossen, er komt net iets meer inzicht bij kijken. Heb je advies hoe je het handigste een derdegraadsvergelijking kan oplossen met d niet gelijk aan 0 als je het formuleert als ax
3 + bx
2 + cx + d.
Ik moet ze regelmatig oplossen en ik moet me nu behelpen met het op goed geluk proberen door een product te vinden van drie getallen wat d geeft en dan de plusjes en de minnetjes juist te krijgen. Dat is nogal omslachtig, ik hoop dat het op een handigere manier kan. Natuurlijk kan je in bepaalde gevallen een merkwaardig product gebruiken (a+b)
3 maar werkt dat altijd handig?
Ik heb er natuurlijk geen oefening mee gehad op het VWO, derdegraadsvergelijkingen werden gemeden tenzij d gelijk was aan 0.
Over het algemeen herleid je een derdegraadsvergelijking
ax
3 + bx
2 + cx + d = 0
eerst tot een zogeheten gereduceerde kubische vergelijking. Dat is een derdegraadsvergelijking waarin de kwadratische term ontbreekt. Als we nu de - nog te bepalen - wortels van deze kubische vergelijking even aangeven met x
1, x
2 en x
3, dan is deze vergelijking te schrijven als:
a(x − x
1)(x − x
2)(x − x
3) = 0
Door dit weer uit te werken krijg je:
ax
3 − a(x
1+x
2+x
3)x
2 + a(x
1x
2 + x
1x
3 + x
2x
3)x − ax
1x
2x
3 = 0
en vergelijken van de coëfficiënten leert dan dat voor de wortels en de coëfficiënten de volgende betrekkingen gelden (genoemd naar Viète):
x
1 + x
2 + x
3 = −b/a
x
1x
2 + x
1x
3 + x
2x
3 = c/a
x
1x
2x
3 = −d/a
Zijn nu de coëfficiënten geheel en is a = 1 dan kun je de delers van d, zowel positief als negatief, proberen. In het algemeen, ook als a niet gelijk is aan 1, kun je het
rational root theorem gebruiken, dat overigens niet alleen voor derdegraads vergelijkingen geldt.
Lukt het niet om zo een gehele resp. rationale wortel van de kubische vergelijking te vinden, dan kun je deze oplossen door deze eerst te herleiden tot de eerder genoemde gereduceerde vergelijking. Het idee hierbij is dat we een nieuwe vergelijking opstellen waarvan elk van de drie wortels b/3a
groter is dan de wortels x
1, x
2, x
3, zodat de som van de wortels van de nieuwe vergelijking
nul wordt, wat dus betekent dat de coëfficiënt van de kwadratische term in de nieuwe vergelijking ook nul zal zijn. Hiervoor gebruiken we de substitutie:
z = x + b/3a
oftewel:
x = z − b/3a
Uitwerken geeft dan een nieuwe kubische vergelijking in de variabele z van de gedaante:
z
3 + pz + q = 0
Nu kan een kubische vergelijking met reële coëfficiënten, en dus ook deze gereduceerde vergelijking, één reële en twee toegevoegd complexe wortels hebben, óf drie reële wortels (waarvan er eventueel twee of drie samen kunnen vallen). Om te bepalen of de vergelijking al dan niet uitsluitend reële wortels heeft kunnen we kijken naar de
discriminant van deze vergelijking:
D = (q/2)
2 + (p/3)
3Er zijn nu de volgende mogelijkheden:
D > 0: Eén reële wortel en twee toegevoegd complexe wortels.
D = 0: Drie reële wortels waarvan er (tenminste) twee samenvallen.
D < 0: Drie verschillende reële wortels.
Let erop dat dit anders is dan bij vierkantsvergelijkingen, daar heb je geen reële wortels als de discriminant negatief is, hier zijn de wortels dan juist uitsluitend reëel.
Is D ≥ 0 dan kunnen we gebruik maken van een gemoderniseerde versie van de methode die naar Cardano is vernoemd (maar niet door hem is gevonden). We substitueren nu:
z = u + v
waarmee we de gereduceerde vergelijking na herleiding kunnen schrijven als:
u
3 + 3uv(u + v) + v
3 + p(u + v) + q = 0
en dit is ook te schrijven als:
u
3 + v
3 + (3uv + p)(u + v) + q = 0
Nu hebben we twee nieuwe variabelen u en v, en daarmee ook twee vrijheidsgraden. We kunnen dus nog een extra voorwaarde stellen aan u en v, en de clou is nu om te kiezen voor:
3uv + p = 0
oftewel:
uv = −p/3
want dan krijgen we:
u
3 + v
3 = −q
Verheffen we uv = −p/3 tot de derde macht, dan hebben we ook:
u
3v
3 = −(p/3)
3Nu zie je dat we zowel de som als het product van u
3 en v
3 kennen, en dat betekent dat we u
3 en v
3 gemakkelijk kunnen bepalen, dit zijn namelijk de wortels van de vierkantsvergelijking t
2 + qt − (p/3)
3 = 0, zodat we hebben:
u
3 = −½q + √D
v
3 = −½q − √D
Hebben we u
3 en v
3, dan kun je door de derdemachtswortel te nemen één reële waarde van u en één reële waarde van v berekenen. Maar uiteraard zijn er naast deze unieke reële waarden van u en v ook nog twee toegevoegd complexe waarden die aan bovenstaande betrekkingen voor u
3 en v
3 voldoen, en die vind je door de reële waarden u en v elk te vermenigvuldigen met de complexe derdemachtswortels uit 1, oftewel met:
ε
1 = −½ + i∙½√3
ε
2 = −½ − i∙½√3
Nu heb je drie waarden u
1 = u, u
2 = ε
1∙u, u
3 = ε
2∙u en drie waarden v
1 = v, v
2 = ε
1∙v, v
3 = ε
2∙v die aan bovenstaande vergelijkingen voor u
3 resp. v
3 voldoen, en waarmee je dus negen combinaties voor z = u + v zou kunnen maken. Van deze negen combinaties zijn er echter maar drie geldig, omdat het product ook nog moet voldoen aan de voorwaarde uv = −p/3. Aangezien ε
1∙ε
2 = 1 vinden we dan als wortels van de gereduceerde kubische vergelijking:
z
1 = u + v
z
2 = ε
1∙u + ε
2∙v
z
3 = ε
2∙u + ε
1∙v
oftewel:
z
1 = u + v
z
2 = −½∙(u + v) + i∙½√3∙(u − v)
z
3 = −½∙(u + v) − i∙½√3∙(u − v)
Zoals je ziet hebben we nu voor D > 0 inderdaad één reële wortel z
1 en twee toegevoegd complexe wortels z
2 en z
3. Is D = 0, dan is u = v en vallen z
2 en z
3 samen en zijn deze eveneens reëel. Zijn de wortels van de gereduceerde vergelijking gevonden, dan zijn de wortels van de oorspronkelijke kubische vergelijking uiteraard te berekenen via de betrekking x = z − b/3a.
De zogeheten formules van Cardano zijn niet praktisch bruikbaar indien D < 0, aangezien u
3 en v
3 dan toegevoegd complex zijn en we dan dus derdemachtswortels uit complexe getallen moeten bepalen. Dat is in het algemeen niet algebraïsch te doen, en pogingen om dat wel langs algebraïsche weg te doen voeren dan tot een kubische vergelijking die equivalent is met de oorspronkelijke, zodat we weer terug zijn bij af. Daarom is men het geval D < 0
casus irreducibilis ('het onherleidbare geval') gaan noemen.
Het paradoxale is dat alle wortels van de gereduceerde kubische vergelijking z
3 + pz + q = 0 met p,q ∈
R reëel zijn als (q/2)
2 + (p/3)
3 < 0, maar dat deze niet zonder gebruik van vierkantswortels uit negatieve getallen (i.e.
complexe getallen) algebraïsch in de coëffiënten p en q zijn uit te drukken. Deze bevinding leidde ertoe dat wiskundigen zich vanaf de 16e eeuw tegen wil en dank nader met die 'onmogelijke' vierkantswortels uit negatieve getallen bezig gingen houden en zo langzaam maar zeker eigenschappen begonnen te ontdekken van wat we nu complexe getallen noemen, zie
hier.
Het is evenwel toch mogelijk de gereduceerde kubische vergelijking op te lossen als D < 0, en dan ook nog zonder gebruik van complexe getallen. Deze methode is tegen het einde van de 16e eeuw voor het eerst aangegeven door Viète en berust op het gebruik van de goniometrische identiteit voor de cosinus van de drievoudige hoek:
cos 3φ = 4∙cos
3φ − 3∙cos φ
Het idee is om in de vergelijking z
3 + pz + q = 0 oftewel z
3 + pz = −q de substitutie z = r∙cos φ uit te voeren en dan het linkerlid met een geschikte keuze van r om te werken tot 4∙cos
3φ − 3∙cos φ, zodat we een uitdrukking in p en q krijgen voor cos 3φ, waarmee de waarden van 3φ en dus φ zijn te bepalen, en daarmee ook de waarden van z = r∙cos φ. Substitutie geeft:
r
3∙cos
3φ + p∙r∙cos φ + q = 0
Door van beide leden q af te trekken en daarna beide leden te vermenigvuldigen met 4/r
3 kunnen we dit omwerken tot:
4∙cos
3φ + (4p/r
2)∙cos φ = −4q/r
3Nu zien we dat we r zodanig moeten kiezen dat:
4p/r
2 = −3
en dus kunnen we kiezen voor:
r = 2·√(−p/3)
Merk op dat deze waarde van r reëel is en positief, aangezien D < 0 impliceert dat p < 0. Met deze keuze van r hebben we nu:
4∙cos
3φ − 3∙cos φ = −½q/√((−p/3)
3)
en dus:
cos 3φ = −½q/√((−p/3)
3)
Uiteraard mag de absolute waarde van de uitdrukking in het rechterlid niet groter zijn dan 1, omdat de cosinus alleen waarden aanneemt op het interval [-1,1]. Je kunt gemakkelijk nagaan dat aan deze voorwaarde is voldaan indien D < 0, zodat de goniometrische oplossingsmethode inderdaad altijd mogelijk is voor D < 0 en we dus een waarde van 3φ op het interval [0, π] kunnen bepalen die voldoet aan deze betrekking. Aangezien de cosinus een periode 2π heeft voldoet dan ook 3φ + 2kπ met k geheel, zodat we als oplossingen krijgen:
z
1,2,3 = 2·√(−p/3)·cos(φ + 2kπ/3)
waarbij we voor k drie opeenvolgende gehele getallen nemen, bijvoorbeeld k = 0, 1, 2 of k = −1, 0, 1. Daarmee hebben we de drie reële wortels van de vergelijking z
3 + pz + q = 0 met D < 0 gevonden. En uiteraard vinden we de drie reële wortels van de oorspronkelijke vergelijking in x dan weer via de betrekking x = z − b/3a. Een uitgewerkt voorbeeld van een goniometrische oplossing van een gereduceerde kubische vergelijking vind je
hier.
Het mag wonderlijk lijken dat bij een
algebraïsche derdegraadsvergelijking met drie verschillende reële wortels de oplossingen in
goniometrische vorm zijn uit te drukken, maar dit is op een heel eenvoudige wijze meetkundig in te zien. Heb je een derdegraadsfunctie met drie verschillende reële nulpunten, dan snijdt de grafiek van deze functie de x-as uiteraard in drie verschillende punten. Welnu, elk drietal verschillende punten op een rechte lijn is op te vatten als de loodrechte projectie van de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek, waarmee direct duidelijk is dat de drie nulpunten, afgezien van een schaalfactor en een horizontale translatie (i.e. een constante), kunnen worden opgevat als cosinussen van hoeken die (een geheel veelvoud van) 120° van elkaar verschillen:
[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 04-06-2013 09:03:02 ]