Vandaag (of eigenlijk gisteren
![]()
) :
Saboteur (Hitchcock, 1942). Een van Hitchcock’s eerste Amerikaanse films is behoorlijk genietbaar, ondanks dat het de finesse van zijn latere werk mist. De film kent enkele behoorlijk schmaltzy scènes (de oude man, het circus) die het tempo redelijk uit de film halen, ook al vond ik ze nog net verteerbaar. Vooral visueel is het gewoon nog niet de soepele beeldtaal zoals we dat van Hitch gewend zijn en Robert Cummings is een van de meest expressieloze figuren in alle Hitchcock films, die doorgaans toch al niet bekend staan vanwege de briljante acteerprestaties. Verder vond ik het geheel een samenraapsel van thema’s en momenten die in andere films beter uit de verf kwamen (een beetje ’39 Steps’, een vleugje ‘Notorious’ en het einde zou beter gedaan worden in ‘North by Northwest’). Een mindere Hitchcock, maar het is typisch dat zelfs een mindere Hitch nog steeds meer dan prima is.
Family Viewing (Egoyan, 1987). Deze tweede film van auteur Atom Egoyan is net iets minder dan zijn voorganger ‘Next of Kin’, maar nog steeds zeer de moeite waard. Egoyan nam de begrijpelijke en gewaagde beslissing om de twee hoofdverhalen op twee verschillende manieren te filmen: een gewoon op film en de ander eerst op video en daarna op film gezet. Begrijpelijk omdat een van de hoofdthema’s van de film het idee van opnemen, kijken en gekeken worden is (een jongen komt er achter dat de homevideos van zijn jeugd overgespoeld zijn met seksopnames van zijn pa); gewaagd omdat de videogedeeltes er op die manier ontzettend lelijk uitzien. Toch werkt deze methode wonderwel, helemaal als later in de film de twee verhaallijnen gaan mixen en dus ook de visuele stijl gaat mixen, wat enkele hoogst indrukwekkende visuele momenten oplevert. Verder is de gehele film onnavolgbaar Egoyan terrein met de verknipte seksualiteit, onderhuidse spanningen, zwarte humor, merkwaardige situaties en de nadruk op menselijke relatieproblemen. De film kent ook dat typische trage Egoyan tempo, maar is hier soms iets te traag naar mijn mening omdat de film niet overal de aandacht weet vast te houden. De werkelijk prachtige climax maakt echter alles in een keer goed, want dat is lowbudget film maken op zijn meest inventief en emotioneel geladen. Hoe je ook tegen Atom Egoyan aankijkt, feit is dat zijn werk uiterst inventief en eigenzinnig is en ‘Family Viewing’ vormt daarop geen uitzondering.
The Defilers (Frost, 1965). Prima genietbare exploitation ‘roughie’ van producent David Friedman die in vijf dagen tijd op een budget van 11.000 dollar gemaakt werd. De ingrediënten van wat naakt, een constante muziekstroom, hier en daar zelfs leuke dialogen, wat prettige gekantelde camerastandpunten en enkele spanking scènes (die vanaf dit moment het handelsmerk zouden worden van Friedman films) houden de lol er in.
The Lickerish Quartet (Metzger, 1970). Velen noemen ‘The Lickerish Quartet’ het magnum opus van Radley Metzger en ik kan niet anders zeggen dan dat de film zijn reputatie volledig waarmaakt. De film is een triomf in modernisme, non-lineaire plotvertelling, decor, stijlvolle seks en muzikale begeleiding. Denk een beetje aan een seksvariant van ‘L’Année dernière à Marienbad’ en dan zit je een behoorlijk eind in de goede richting. De montage is helemaal heerlijk en lijkt rechtstreeks uit een Godard of Roeg film gewandeld. Als de ideale cross-over tussen erotiek en kunstfilm is het de definitie van Kunstzinnige Erotica. ‘The Lickerish Quartet’ is inderdaad het erotische meesterwerk wat veel mensen ervan maken en verplichte kost.
Amore e rabbia (Lizzani, Bertolucci, Pasolini, Godard, Bellocchio, 1969). Deze omnibusfilm is zo goed als vergeten door iedereen en wordt inmiddels bijna clichématig omschreven als gedateerd. Ach ja, sommige gedeeltes zijn wat gedateerd, maar enkel de enorme verzameling talent maakt de film al de moeite van het zien waard.
Het deel van Carlo Lizzani (de grote onbekende hier voor mij) is grappig genoeg een van de sterkste en nog meest relevante delen: een vrouw wordt verkracht terwijl een heel flatgebouw toekijkt en niets doet en een man krijgt een auto-ongeluk en kan geen enkele auto tot stoppen manen voor hulp. Het is een mooie metaforische film en meteen een prettige binnenkomer.
Bernardo Bertolucci schakelde de avant-garde groep The Living Theater in voor zijn deel en het gevolg is een soort van performance art toestandje. Het gaat allemaal nergens over, maar ik vind zulk soort dingen altijd erg bijzonder om te zien; het gaf me zelfs het gevoel dat ik normaal enkel heb bij het zien van moderne dansvoorstellingen.
Pier Paolo Pasolini stelde zijn deel in het teken van zijn grote muze en boytoy Ninetto Davoli: we zien de bekende krullenbol wat door straten lopen, afgewisseld met documentaire beelden. Een typisch staaltje politieke poëzie van Pasolini dus.
Het deel van Jean-Luc Godard was vanwege mijn grote Godard idolaatheid uiteraard het deel waar ik het meest naar uitzag, maar het liep uit op een grote teleurstelling. Het is een typische filosofieles van Godard over film en de maatschappelijke ontwikkelingen van de tijd (in dit geval dus de opstanden uit 1968), maar waar Godard me vaak enorm weet te boeien, weet hij me soms ook volledig kwijt te raken. Dit is helaas een geval van het laatste.
Marco Bellocchio’s deel was nog het meest gedateerd en bestaat louter uit wat geleuter tussen studenten. Geen moment interessant.
Al met al een typische omnibus film dus: zeer onevenwichtig, maar de eerste drie delen maakten dit voor mij zonder meer de moeite waard.
The Night Evelyn Came out of the Grave (Miraglia, 1971). Deze film van Emilio P. Miraglia is een puik stukje Italiaanse horror. De muziek van Bruno Nicolai is lekker eclectisch als altijd, de plot prettig wendingvol, de locaties sfeervol en er is voldoende naakt en gore. Kortom, niks mis mee!