In mijn boekenkast staat het boek "Geschiedenis van de filosofie" van Hans Joachim Störig (Spectrum, 2007). Er staat in de inleiding:
"Wat precies filosofie is en wat niet, kan niet op een zuiver theoretische, begripsmatige wijze, met een definitie dus, worden aangegeven, om de eenvoudige reden dat filosofie geen abstract, voor eens en altijd vaststaand begrip is. Het is daarentegen een concept dat historisch is gegroeid en dat zich steeds verder ontwikkelde. In grote lijnen kunnen we stellen dat de filosofie zich bezighoudt met bepaalde, in de loop van de ontwikkeling van de menselijke geest opgekomen vraagstukken en het zoeken naar antwoorden daarop."
Toen de grote Immanuel Kant op hoge leeftijd op zijn levenswerk terugkeek, schreef hij in een brief dat hij antwoord had willen geven op drie vragen:
Wat kunnen we weten?
Wat moeten we doen?
Wat mogen we geloven?
Volgens mij worden met deze vragen kwesties aangeroerd die ieder denkend mens hebben bewogen en nog steeds bewegen.
Filosofie kan over van alles gaan. Mijn interesse gaat vooral uit naar een deelgebied, de wetenschapsfilosofie. Wetenschapsfilosofie is een fascinerend vakgebied dat zich bezighoudt met de fundamentele vragen over wetenschap. Het is geen wetenschap in de traditionele zin, maar een metawetenschap, wat betekent dat het de wetenschap zelf als object van studie heeft. Deze discipline onderzoekt de aannames, methoden, logica en implicaties van wetenschappelijk onderzoek. Het is een kritische reflectie die de grenzen en mogelijkheden van kennis probeert te begrijpen.
Een van de belangrijkste vragen die de wetenschapsfilosofie stelt, is 'Wat is wetenschap?' Dit lijkt een eenvoudige vraag, maar het onderscheid maken tussen wetenschap en pseudowetenschap, het demarcatieprobleem, is uiterst complex. De Weense Kring, met filosofen als Moritz Schlick en Rudolf Carnap, geloofde bijvoorbeeld in het verificatieprincipe: een theorie is wetenschappelijk als de uitspraken ervan door zintuiglijke waarneming geverifieerd kunnen worden. Later bekritiseerde Karl Popper deze benadering en stelde falsificatie voor: een theorie is wetenschappelijk als deze falsifieerbaar is, oftewel als er een test bedacht kan worden die de theorie eventueel kan weerleggen.
Andere belangrijke vragen richten zich op de aard van kennis. 'Wat is kennis, en hoe kunnen we het rechtvaardigen?' is een centrale vraag in de epistemologie, een tak van de filosofie die nauw verbonden is met wetenschapsfilosofie. Empiristen zoals John Locke en David Hume stelden dat alle kennis voortkomt uit zintuiglijke ervaringen, terwijl rationalisten zoals René Descartes meenden dat de rede de voornaamste bron van kennis is. Tegenwoordig wordt een synthese van beide benaderingen vaak geaccepteerd, waarbij zowel empirische waarneming als rationele reflectie als onmisbaar worden beschouwd voor het vergaren van kennis.
De wetenschapsfilosofie buigt zich ook over de vraag naar de objectiviteit en de waarden in de wetenschap. Is wetenschap volledig objectief, of spelen subjectieve overtuigingen en culturele waarden een rol bij de totstandkoming van wetenschappelijke kennis? Thomas Kuhn, een invloedrijke wetenschapsfilosoof, introduceerde het concept van 'paradigma's'. Hij betoogde dat de wetenschap zich niet lineair ontwikkelt, maar door 'paradigmaverschuivingen'. Een paradigma is een geheel van theorieën, methoden en waarden die een wetenschappelijke gemeenschap op een bepaald moment deelt. Volgens Kuhn is het wisselen van paradigma's niet uitsluitend gebaseerd op logische gronden, maar ook op sociale en psychologische factoren, wat de pure objectiviteit van de wetenschap relativeert.
Op dit moment zijn er verschillende belangrijke uitgangspunten in de wetenschappelijke wereld over wat wetenschap en kennis is. Het kritisch rationalisme van Popper, met de nadruk op falsifieerbaarheid, blijft zeer invloedrijk. Dit betekent dat wetenschappers continu hun theorieën proberen te testen en te weerleggen, in plaats van ze alleen te bevestigen. Er wordt veel waarde gehecht aan het principe van herhaalbaarheid, waarbij de resultaten van een experiment door andere wetenschappers onafhankelijk geverifieerd moeten kunnen worden. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van wetenschappelijke kennis.
Daarnaast is er een breed gedragen besef dat wetenschappelijke kennis altijd voorlopig en feilbaar is. De wetenschap claimt geen absolute waarheden te vinden, maar steeds betere, nauwkeurigere en uitgebreidere beschrijvingen van de werkelijkheid te produceren. Dit besef van feilbaarheid is de drijvende kracht achter voortdurend onderzoek en zelfcorrectie. De wetenschappelijke methode, die doorgaans observatie, hypothesevorming, experimentatie en data-analyse omvat, wordt gezien als de meest betrouwbare en systematische manier om de wereld om ons heen te begrijpen. Ten slotte is er een groeiende erkenning van de multidisciplinaire en intersubjectieve aard van kennis, waarbij kennis wordt geconstrueerd door een gemeenschap van experts en door de interactie van verschillende vakgebieden. Deze uitgangspunten vormen de pijlers van de hedendaagse wetenschap, die streeft naar een zo objectief, betrouwbaar en zelfcorrigerend mogelijk beeld van de werkelijkheid.
Voor mij geldt (subjectieve uitspraak dus): de wetenschappelijke methode is een uitzonderlijk krachtige en betrouwbare manier om kennis te vergaren over de fysieke en sociale wereld, en dat het op het gebied van empirisch onderzoek onovertroffen is. Maar het is niet de enige of allesomvattende manier van kennisverwerving. Het is een van de meest belangrijke hulpmiddelen in onze "kennis-gereedschapskist", die aangevuld wordt door andere vormen van menselijke ervaring, creativiteit en inzicht.
[ Bericht 0% gewijzigd door Geldprintkabouter op 04-08-2025 19:38:02 ]