Suzanne stapt de auto uit en loopt in de richting van de school. Vandaag zal ze voor het eerst echt lesgeven. Zenuwachtig stapt ze door de schoolpoort en gaat naar de directie voor de lijst met de namen van de klas. Vervolgens wacht ze tot iedereen is afgeroepen en gaat ze met haar kersverse klas in de richting van hun lokaal. Ze is benieuwd of de kinderen het werk dat ze in de vakantie heeft gedaan om de klas wat op te fleuren zullen appreciëren. Ze heeft al een heleboel kennismakingsspelletjes bedacht en wat leerstof voorbereid (ze zou direct met de tafels willen beginnen). Kortom, ze is helemaal klaar voor het nieuwe schooljaar.
Vol zelfvertrouwen gaat ze voor haar klas staan en kijkt nieuwsgierig rond. Al snel valt haar een jongen op die helemaal achteraan in de klas zit die er bleek en verlegen uitziet. Lang blijft ze er niet bij stilstaan en ze begint met haar eerste “les”. De kinderen zijn zeer enthousiast over wat ze heeft gedaan met de klas. Al de muren zijn in een verschillende kleur geverfd en er zijn overal kussens en knuffels gelegd. ‘s Middag gaat Suzanne tevreden naar de refter, alhoewel één ding aan haar blijft knagen. Die ene jongen, Hans heet hij, heeft nog niks gezegd. Hij lijkt met iets te zitten, maar reageert verschrikt telkens ze hem aanspreekt. Na de middagspeeltijd besluit ze om het hem te vragen. Ze loopt op hem af en vraagt wat er scheelt. Even lijkt het of er een vreemde gloed oplicht in Hans’ ogen, maar hij zegt niets en loopt weg. De uren erna kijkt ze tijdens de les af en toe eens stiekem naar het jongetje, dat ook met de rest van zijn klasgenootjes geen contact lijkt te willen hebben. Wanneer de laatste bel van de dag gaat en het gebruikelijke gejuich opklinkt sluit ze snel de klas af. Ze stapt in haar auto, en ziet opeens de kleine jongen met gebogen hoofd over het voetpad lopen. Ze springt snel uit de wagen en roept hem. Even kijkt hij op, zijn ogen lijken bijna rood. Dan versnelt hij. Nu nieuwsgierig, volgt ze hem. Ze wil zijn moeder of vader even spreken over zijn vreemde gedrag. Hij blijft snel voortlopen. Ondertussen begint het zachtjes te regenen. Donkere wolken pakken samen over de stad. Suzanne wenst dat ze haar auto had genomen, ook al omdat de wandeling hen naar een afgelegen wijk voert, waar het ’s avonds niet altijd even veilig schijnt te zijn. Tot haar grote verbazing ziet ze Hans binnen gaan in een oud, verlaten gebouw. Twee minuten later stelt ze vast dat het een parkeergarage is, die nu buiten gebruik is. Het is er doodstil en koud. Een rilling loopt langs haar rug. Ze ziet een lift, die nu buiten gebruik is, enkele lege auto’s, waar al een laagje stof op ligt en donkere pilaren. Hans is echter nergens te bespeuren. Dan klapt de deur achter haar toe.Ze kijkt verschrikt om. Er is niemand te bespeuren. Ze hoort het geluid van lachende en spelende kinderen. Het klinkt als een soort echo. Dan hoort ze een stem, luid en duidelijk, een spottende kinderstem. “ Jij durft toch niet rechstaan op het klimrek nananananaaaa!”
Een gil, gevolgd door een klap. Suzanne kijkt verwilderd om zich heen, nog steeds ziet ze niks …
Luid spottend gelach lijkt haar te volgen en haar vervolgens helemaal te omsluiten. Ze rent in paniek de garage uit.
Met bonzend hart drukt ze aan een flatgebouw op een willekeurige bel in de hoop een stem te horen.
“Ja ?“klinkt er, duidelijk geïrriteerd, door de parlefoon.
”Meneer?” vraagt ze voorzichtig .
“Kent u misschien een zekere Hans van Walle?”
“Hans Van Walle?
Die woonde hier in de buurt, ja.
Maar dat is lang geleden … in 1969 was het geloof ik, de kleine was toen 8,
is hij gestorven … van het klimrek gevallen zegt men … misschien ook
geduwd. Toen hebben ze die speeltuin afgebroken, teveel risico’s, u weet wel.
Nu is het een parkeergarage …”
“Bedankt” mompelt Suzanne. Hoofdsschuddend loopt ze weg. Nuchter als ze is, wil ze niet geloven wat er gebeurd is. Misschien was het vermoeidheid, stress …
De volgende dag is Hans niet op school.
L'imagination au pouvoir!