quote:
0:12 klimaatverandering 1:51 klimaatmaatregelen. Ja, deze man weet waarom de boeren demonstreren
!
Wie een beetje de interviews met de boeren heeft gevolgd moet de volgende uitspraken opgevallen zijn:
Het heeft geen zin om hier in Groningen de uitstoot te verminderen zodat ze in Amsterdam verder kunnen bouwen.Exact. Een Natura 2000 gebied wordt niet beïnvloed door een landelijke cumulatieve uitstoot maar door lokale depositie bij een Natura 2000 gebied.
Zij baseren alles op berekeningen, terwijl je werkelijke waardes moet meten.Exact. Als jij berekende waardes niet steekproefsgewijs toetst dan krijg je foutmarges van maar liefst 70%! Lees en huiver (scrol vooral door naar beneden in het eerste artikel hieronder):
quote:
Het gaat beter met de kwaliteit van de natuur in Nederland dan je zou mogen verwachten
Nicolaas Gerrits
14 aug 2019, 11:41 Nicolaas Gerrits Ammoniak en Natura 2000
Het gaat beter met de kwaliteit van de natuur in Nederland dan je zou mogen verwachten
Eerder dit jaar sneuvelde het Programma Aanpak Stikstof. De Raad van State vond de aanpak van de Nederlandse overheid om met kwetsbare natuurgebieden om te gaan niet verenigbaar met de geest van de Europese Habitatrichtlijn. Nico Gerrits houdt zich al vele jaren met het stikstofdossier bezig. Met de statistieken in de hand, rekent hij voor hoe het gaat met de kwaliteit van de habitats die in Nederland als natuurgebied zijn aangewezen. Zijn antwoord: verrassend goed, ondanks de ver boven de kritische depositiewaarden liggende stikstofvervuiling in ons land. Onderwijl suggereert hij - op basis van zijn eerdere analyses - dat zo'n oordeel een gevolg kan zijn van de betwijfelbare correctheid van de berekende deposities.
Recent werd in een discussie op Foodlog gesteld dat om de natuur in ons land te redden, de stikstofdepositie de kritische depositiewaarde (KDW) zou moeten onderschrijden in plaats van overschrijden. Dat is een boude en vermoedelijk onhaalbare stelling. Met regen, als natte depositie, komt er nogal wat N (stikstof) op de grond: ammonium (NH4) is goed voor gemiddeld 400 mol/ha.jr en nitraat (NO3) voor 200 mol/ha.jr. Zelfs als alle (berekende) droge depositie van stikstof zou verdwijnen, is dat al meer dan de KDW voor Actief hoogveen en Zwak gebufferde vennen.
Daarom vroeg ik mij af hoe het gesteld is met de kwaliteit, dat wil zeggen de mate van instandhouding, van de habitattypen in Nederland? Want hoewel de totale berekende stikstofdepositie in de laatste decennia is gedaald, blijft die hoog, zo rond de 1700 mol/ha.jr (ongeveer 24 kg), en overschrijdt daarmee de KDW´s van veel habitattypen. Je mag daarom verwachten dat de kwaliteit tussen 2004 en 2018 achteruit zal zijn gegaan. Is dat ook zo?
Meer habitattypen met codering
Gelukkig bestaan er twee datasets om naar mogelijke veranderingen in die kwaliteit te kijken. Beide datasets betreffen gegevens zoals ingevuld op het Standaard Data Formulier (SDF). De ene set dateert uit 2004 en geeft informatie over de kwaliteit zoals opgesteld bij de aanmelding van toekomstige Natura2000 gebieden. De andere set is van latere datum en betreft updates van het SDF, voor het grootste deel uitgevoerd per 2018.
Bij vergelijking van de twee datasets blijkt het aantal habitattypen met een SDF codering te zijn toegenomen van 585 tot 948. Een belangrijk deel van die toename is het gevolg van 225 habitattypen die in 2006 in de Ontwerpbesluiten zijn toegevoegd en niet in het SDF voorkwamen. Daar bovenop is nog eens een zelfde aantal typen spontaan in de SDF updates opgenomen.
In figuur 1 is de verandering van het totale aantal habitattypen met de codering A, B en C (respectievelijk uitstekende, goede en matig-slechte kwaliteit) weergegeven, plus de in 2006 toegevoegde typen (n).
Figuur 1
De 2004 dataset laat een duidelijke bias zien naar B ten opzicht van C. Dat werpt vragen op over de betrouwbaarheid. Was B wel allemaal B?. Maar het is ook denkbaar dat veel habitattypen met de kwalificatie matig tot slecht (bewust) buiten het SDF zijn gehouden vanwege het relatieve onbelang bij de selectie van de gebieden.
Een gedetailleerd inzicht in de kwaliteitsveranderingen is weergegeven in figuur 2. Wat daarbij als eerste opvalt is het zeer grote aantal veranderingen van kwaliteit binnen elke oorspronkelijke categorie.
Figuur 2
De kwaliteitsveranderingen zijn opmerkelijk, maar een sluitende verklaring kan ik daar niet voor geven. Laten we het er maar op houden dat de natuur een dynamisch geheel is. De prangende vraag is natuurlijk of de kwaliteit over de periode van 2004 - 2018 is verslechterd (zou eigenlijk wel moeten), gelijk is gebleven of verbeterd.
Om dat getalsmatig te onderbouwen heb ik de typen zonder oorspronkelijke codering samengevoegd met de codering C. Als ze namelijk A of B waren geweest dan hadden ze het SDF wel gehaald. Alle veranderingen gesommeerd, ziet de uitslag er als volgt uit:
Tabel Nico Gerrits
Duidelijke verbetering
Zo bekeken is er geen sprake van grootschalige achteruitgang maar van een duidelijke verbetering in de kwaliteit van de habitattypen.
Zelfs in het gebied Binnenveld, waar de langjarige (2005-2016) atmosferische concentratie van ammoniak gemiddeld 12,19 µg/m3 bedraagt (2 x zo hoog als het landelijk gemiddelde), wat wijst op een enorme lokale emissie en een enorme berekende droge depositie. Toch zijn de twee stikstofgevoelige habitattypen in het gebied in kwaliteit vooruitgegaan tot A: uitstekend.
De bovenstaande analyse laat zien dat die berekende (grootschalige) deposities niet het (rampzalige) negatieve effect kunnen hebben wat eraan wordt toegeschreven. Geheel verwonderlijk is dat niet: er is namelijk geen enkel experimenteel bewijs dat de berekende deposities de werkelijke situatie vertegenwoordigen.
Bedrijfsgerelateerde depositie in het kader van vergunningverlening wordt uitgevoerd met de “rekentool” Aerius, die gebruik maakt van dezelfde methode als die voor de grootschalige deposities. De onzekerheid in de Aerius rekenuitkomsten kan lokaal wel 70% bedragen. Dergelijke rekenuitkomsten hebben geen betekenis in de zin van praktische toepasbaarheid.
De oplossing voor de ontstane impasse bij vergunningverlening is met een pennestreek te realiseren. De minister heeft immers de bevoegdheid om het rekenmodel Aerius buiten werking stellen totdat er experimenteel bewijs komt voor de omvang van droge depositie*. Pas dan kun je bepalen in hoeverre het overschrijden van KDW’s schadelijk is voor Nederlandse natuur.
https://www.foodlog.nl/ar(...)nd-dan-je-zou-mogen/quote:
RIVM onder vuur (3): ammoniakemissie van Nederlandse boeren blijkt kleiner dan het RIVM berekent
Nicolaas Gerrits
19 okt 2018, 0:10 Nicolaas Gerrits Ammoniak en Natura 2000
RIVM onder vuur (3): ammoniakemissie van Nederlandse boeren blijkt kleiner dan het RIVM berekent
De totale Nederlandse ammoniakemissie blijft onderwerp van gesprek en gespeculeer. Het RIVM ligt onder vuur. Vandaag de derde aflevering in een artikelenserie waarin Nico Gerrits uitlegt waarom er verzet is tegen de manier waarop het RIVM de schade van ammoniakneerslag toerekent aan de Nederlandse veehouderij. In deze bijdrage toont hij aan dat de emissies met een Nederlandse uitstootbron 20% lager moeten liggen dan Haagse beleids- en regelmakers zijn gaan denken. De uitstoot die samenhangt met het uitrijden van mest is zelfs de helft kleiner dan Den Haag denkt.
De berekening van de emissie kan rekenen op kritiek van verschillende kanten. Milieuorganisaties en een aantal politici zijn van mening dat de emissie veel te laag wordt berekend door het Rijksinsitituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM).
De uitkomst van de berekening van het RIVM daalt jaarlijks. Het cijfer lijkt mee te bewegen met gewenste beleidsuitkomsten. Vanaf 2010 is in Europees verband voor ons land een “emissieplafond” van 128 kiloton per jaar vastgesteld. Hoewel de onderbouwing van dat volume onduidelijk is, hield het vee in Nederland zich aan die afspraak. Zo kwam onze emissie in 2010 uit op heel precies 128 kiloton.
In een vorig artikel liet ik op basis van de atmosferische ammoniakmetingen zien dat de emissie over de periode 1995-2014 niet veranderd kan zijn. Tevens toonde ik aan dat uit die metingen de precieze omvang van die emissie niet kan worden afgeleid.
Toch kunnen de beschikbare ammoniakmetingen wel helpen om een en ander in een helder perspectief te zetten.
De twee belangrijkste componenten van de ammoniakemissie uit landbouwactiviteiten zijn de permanente emissies uit stallen en mestopslag enerzijds, en de incidentele emissies bij aanwending van (kunst)mest anderzijds.
Met de meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) is niet te bepalen hoe groot de totale emissie is, maar ze kunnen wel de verhouding tussen de permanente en incidentele emissies inzichtelijk maken. De door het RIVM berekende omvang van beide componenten is weergegeven in de onderstaande figuur.
Sedert 2000 wordt aan beide typen emissie praktisch dezelfde omvang toegerekend, over de laatste paar jaar ongeveer 50 kiloton ammoniak (NH3) per jaar.
Aan de ammoniakmoleculen in de lucht is uiteraard niet te zien uit welke bron (landbouw, industrie, verkeer, Nederland, buitenland) ze afkomstig zijn. De incidentele ammoniakpieken als gevolg van bemesting zijn uiteraard wel op te sporen. De toepassing van mest op het land gebeurt in specifieke periodes zodat een effect op de hoogte van de ammoniakconcentratie voor de hand ligt. Dat blijkt ook het geval te zijn. De hoogste concentraties worden gemeten in de maanden maart en april. De data waarop die pieken zich manifesteren, variëren jaarlijks naar gelang de weersomstandigheden die bepalen wanneer boeren hun mest uitrijden. In sommige jaren laat februari al hoge waarden zien.
In de onderstaande figuur is het jaarprofiel, het verloop van de concentratie gedurende het jaar, weergegeven met een blauwe lijn (meetwaarden van de 8 beschikbare LML stations, per maand en gemiddeld over de periode 2010-2014).
Als we ervan uitgaan dat de bacteriële omzetting van ureum het hele jaar plaatsvindt (in een nogal nat milieu), dan is de emissie van ammoniak die daar het gevolg van is afhankelijk van de temperatuur. De reactie van ammoniak met water, waarbij ammonium wordt gevormd is een evenwichtsreactie die afhankelijk is van de temperatuur. Hoe hoger de temperatuur des te minder ammoniak in water oplost. De permanente emissies1 die verantwoordelijk zijn voor hun aandeel in de atmosferische ammoniakconcentratie kunnen dus beschreven worden als een functie van de temperatuur.
Door schaling van de curve die het verloop van de jaarlijkse temperatuur weergeeft (T fit, oranje lijn) heb ik geprobeerd het jaarlijkse emissieprofiel van ammoniak zo goed mogelijk te benaderen voor de periode september tot en met januari. Dat zijn de maanden waarin normaliter geen mest wordt uitgereden en er dus uitsluitend sprake is van permanente emissies.
Het resultaat is niet overtuigend. Dat wordt het wel door het invoeren van de neerslagwaarden (ΔR = verschil tussen de maandelijkse neerslag en het jaarlijkse gemiddelde). Voor de maanden september – januari, de maanden waarin geen mest wordt uitgereden, valt de groene curve (T+ ΔR fit) vrijwel geheel samen met de blauwe curve die de gemeten concentraties weergeeft.
Als het aandeel van de met mestuitrijden geassocieerde incidentele emissies de helft is van wat het RIVM berekent, dan scheelt dat ongeveer 20-25 kiloton ammoniakemissies op jaarbasis die niet aan boeren mag worden toegerekend
De optelsom van de concentraties onder de groene curve vertegenwoordigt de bijdrage van de permanente emissies. De ruimte die ligt tussen de groene en blauwe curve laat de omvang van de incidentele emissies zien.
Wie deze manier van rekenen volgt, ontdekt dat voor de jaren 1995 -2014 de bijdrage van de permanente emissie aan de atmosferische concentratie varieerde van 70 tot 87%; het langjarig gemiddelde over die periode bedroeg 82%. Op basis van een gemiddelde per periode van 5 jaar (een berekeningswijze die de invloed van extreme neerslag en temperatuurverschillen tussen de jaren op voorhand neutraliseert) blijken de verschillen tussen de vier periodes zeer gering: 1995-1999: 82%, 2000-2004: 83%, 2005-2009: 81% en 2010-2014: 83%.
Helaas kan de berekening niet worden uitgevoerd voor de periode 1990-1994. Dat had 'the proof of the pudding' kunnen zijn, omdat gedurende die periode een enorme afname van de incidentele emissie is berekend omdat toen de verplichting om mest te injecteren van kracht werd. Jammer genoeg zijn de metingen van de ammoniakconcentratie in die jaren te incompleet om er iets verstandigs over te kunnen zeggen.2
Mijn berekeningen zijn gebaseerd op de feitelijke metingen van het RIVM. De conclusie die er uit volgt, luidt dat minder dan 20% van de in de atmosfeer aanwezige ammoniak toegeschreven kan worden aan de ammoniakemissie die optreedt bij het uitrijden van mest.
Hooguit de helft
Het RIVM ziet dat op basis zijn vooronderstellingen nogal anders. Het RIVM vooronderstelt dat 80% van de totale ammoniakemissie op het conto van de landbouw komt. Omdat het RIVM de permanente en incidentele emissies hetzelfde gewicht toekent (zie eerste grafiek, die geen metingen maar een berekeningen op basis van vooronderstellingen laat zien), moet 40% van de totale (landelijke) emissie uit mestaanwending komen. Analyse van de feitelijke meetgegevens levert echter een percentage van minder dan 20 op. De helft dus van wat het RIVM berekent en zonder dat het RIVM daar een verklaring voor geeft.
De manier waarop het RIVM de incidentele landbouwemissies berekent, wordt nogal radicaal tegengesproken door empirische metingen van de ammoniakconcentraties. Als het aandeel van de incidentele emissies in de totale emissie niet 40% is (zoals het RIVM op basis van vooronderstellingen stelt en Den Haag als waarheid presenteert) maar 20% (zoals ik hier op basis van de feitelijke onderzoeksdata bereken), dan ligt ook de landelijke emissie waar de overheid van uitgaat een eind lager. De totale landelijke emissie die wordt opgegeven bedraagt, ruim gesteld, 100-120 kiloton. Als het aandeel van de met mestuitrijden geassocieerde incidentele emissies de helft is van wat het RIVM berekent, dan scheelt dat ongeveer 20-25 kiloton ammoniakemissies op jaarbasis die niet aan boeren mag worden toegerekend. Als de berekening door het RIVM van de emissies uit alle andere bronnen wel klopt, betekent dit dat de totale Nederlandse ammoniakemissie slechts 80-95 kiloton per jaar kan bedragen en geen 100-120 kiloton.
https://www.foodlog.nl/ar(...)-blijkt-kleiner-dan/