quote:
Op zondag 20 januari 2019 13:58 schreef Molurus het volgende:[..]
Bizar en buitengewoon onwenselijk, wat mij betreft.
En zoals gezegd: in dat geval zou ik de NVU willen aanmoedigen om hun politieke gedachtengoed te verheffen tot een religie. Niet omdat ik graag zie dat hun vrijheid van meningsuitging daarmee wordt verbreed, maar vooral om deze waanzin daarmee aan te kaarten.
En nu ik toch bezig ben, er is ook een exceptio politica. Wederom citaten uit eigen werk:
quote:
Maatschappelijk debat/politiek (exceptio politica)
In voornoemde arresten was mede van belang dat de in het kader van een geloofovertuiging gedane uitlatingen bedoeld waren als bijdragen aan het maatschappelijk debat. Van Dijke geeft desgevraagd commentaar op het weren van homoseksuelen door de EO. En Van der Wende geeft in een ingezonden stuk zijn mening over het invoeren van het homohuwelijk. Echter, ook uit andere arresten van de Hoge Raad blijkt dat de context van het maatschappelijk debat zeer belangrijk is, en er toe kan leiden dat uitingen hierdoor niet meer strafbaar geacht worden. Ook hier geldt echter dat de uitlating niet onnodig grievend mag zijn. Dat wil zeggen dat deze niet meer grievend mag zijn dan door de inhoud van het debat gerechtvaardigd is.
Daarnaast is er in Nederland sprake van parlementaire immuniteit, wat onder andere tot gevolg heeft dat politici niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden uitlatingen die zij in een vergadering van de Staten-Generaal hebben gedaan. Meer hierover is te vinden in paragraaf 4.2.
En ook het EHRM heeft er e.e.a. over te melden (onderstaand is specifiek mbt politici):
quote:
Het uitgangspunt met betrekking tot de bescherming van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) wordt verwoord in het arrest Handyside. Op grond van dit arrest worden ook uitlatingen die “offend, shock and disturb” beschermd door artikel 10 EVRM. Pittige uitspraken zijn in het kader van de vrijheid van meningsuiting dus toegestaan, en de bescherming reikt derhalve in zijn algemeenheid vrij ver. Aan de andere kant stelt het Hof tevens dat de vrijheid van meningsuiting plichten en verantwoordelijkheden met zich mee brengt, die overigens wel afhangen van de bijzonderheden van het geval (diens positie en de technische middelen waarvan hij zich bedient). De bescherming van artikel 10 EVRM is derhalve niet absoluut.
De vraag is of het van invloed is op de beoordeling van het EHRM indien degene die de uitlating gedaan heeft een politicus is. In onder andere de zaak Castells heeft het EHRM benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting met name voor gekozen volksvertegenwoordigers (parlementariërs) belangrijk is - en meer in het bijzonder voor leden van de oppositie -, aangezien deze “hun electoraat vertegenwoordigen, aandacht vragen voor diens zorgen en diens belangen beschermen”. Daaraan voegt het Hof toe dat de bescherming van artikel 10 EVRM zich ook uitstrekt tot uitingen die buiten het parlement gedaan zijn, zoals in het geval van Castells in een tijdschrift. Het Hof benadrukt hierbij dat de persvrijheid één van de beste middelen voor het electoraat is om zich een mening te vormen over de ideeën van de politieke leiders, en in het bijzonder politici de kans geeft om de actuele gebeurtenissen te becommentariëren.
Dit maakt het voor iedereen mogelijk om deel te nemen aan het vrije politieke debat dat ten grondslag ligt aan het concept van een democratische samenleving. Ten slotte stelt het Hof dat de overheid - vanwege haar dominante positie - terughoudend moet zijn met strafrechtelijke vervolging, met name wanneer haar andere middelen openstaan (bij het reageren op aanvallen en kritiek van haar tegenstanders in de media). Dit alles impliceert dat een bijzonder sterke bescherming van de vrijheid van meningsuiting van politici en weinig (maar wel enige) ruimte om hen strafrechtelijk te vervolgen indien zij deelnemen aan het maatschappelijke debat.
Er zijn echter ook uitspraken waarin het EVRM duidelijk maakt dat ook voor politici de vrijheid van meningsuiting plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. In de zaak Zana oordeelde het Hof dat de voormalige burgemeester van Diyarbakır door zijn uitspraken met betrekking tot (steun aan) de PKK in een interview met een groot nationaal nieuwsblad een reeds explosieve situatie in zijn regio verergerde. De bijzonderheden van het geval waren in deze zaak doorslaggevend. Het interview van Zana viel samen met moordzuchtige aanvallen van de PKK in de betreffende regio, waar op dat moment dan ook extreme spanningen waren. De strafrechtelijke veroordeling van Zana werd daarom niet als een inbreuk op artikel 10 EVRM gezien. Politici dienen derhalve geen uitspraken te doen die maatschappelijke onrust kunnen veroorzaken of verergeren. Bovendien benadrukt het Hof in de zaak Erbakan dat de strijd tegen alle vormen van intolerantie een integraal onderdeel uitmaakt van de mensenrechten, en dat het van doorslaggevend belang is dat politici in het openbare debat vermijden teksten te debiteren die aanzetten tot intolerantie. Daarnaast valt een aantal uitspraken af te leiden dat het Hof hogere eisen stelt aan uitlatingen waarover de degene die ze doet heeft kunnen nadenken, dan aan uitlatingen die iemand doet in bijvoorbeeld een live-debat. Waar pittige uitlatingen tijdens een live-interview wellicht wel door het Hof door de vingers worden gezien, moeten politici derhalve op hun tellen passen wanneer zij bijvoorbeeld zelf een artikel ter publicatie aan een krant aanbieden of een interview geven dat later gepubliceerd zal worden.
Gezien de inhoud van de uitlatingen waar Wilders voor vervolgd wordt, is het tevens van belang te bekijken hoe het EHRM denkt over de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) in relatie tot de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM). In de zaak Otto Premiger Institut benadrukt het Hof nogmaals dat een beroep op artikel 10 EVRM ook plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. In de context van religie omvatten deze volgens het Hof de plicht om zo veel mogelijk onnodig grievende uitlatingen te vermijden. Uit de zaken Wingrove en I.A. blijkt dat het Hof hier niet alleen doelt op onnodig grievende uitlatingen richting een religie, maar ook richting objecten of personen van religieuze verering. Uit I.A. en Giniewski blijkt tevens dat het Hof aanvaard dat een uiting die zich richt tot een geloof (en niet tot gelovigen zelf) een groep gelovigen kan kwetsen, en dat de staat daartegen bescherming mag bieden. De staten hebben hierbij een ruime margin of appreciation, aangezien er geen uniforme Europese opvatting is met betrekking tot de bescherming van de rechten van anderen ten aanzien van aanvallen op hun religieuze opvattingen.
Een beroep op artikel 10 EVRM kan worden verworpen met behulp van artikel 17 EVRM. Dit gebeurde in de zaak Glimmerveen en Hagenbeek. Een folder van de NVU richtte zich uitsluitend tot blanke Nederlanders, en gaf de doelstelling weer om te blijven vechten voor de belangen van blanke Nederlanders tot de macht van de politieke tegenstanders gebroken zou zijn, en de NVU aan de macht zou komen. Zodra dit bereikt was zou de NVU Surinamers, Turken en alle zogenaamde gastarbeiders uit Nederland verwijderen. De Commissie concludeerde hieruit dat het overkoepelende beleid van de NVU was om alle niet-blanken Nederland uit te zetten, ongeacht hun nationaliteit, duur van verblijf, familiebanden of sociale, economische, humanitaire en andere overwegingen. De Commissie overwoog vervolgens dat dit beleid elementen van rassendiscriminatie bevat die verboden zijn op grond van het EVRM en andere internationale verdragen. Tevens overwoog de Commissie dat het algemene doel van artikel 17 EVRM is om te voorkomen dat totalitaire groepen de verdragsbeginselen in hun eigen voordeel gebruiken, en concludeert dat de uiting van de politieke ideeën van Glimmerveen en Hagenbeek duidelijk activiteiten omvat die onder de werkingssfeer van artikel 17 EVRM vallen. Beide eisers werd dan ook een beroep op artikel 10 EVRM ontzegd.
Ook indien het Hof van mening is dat is aangetoond dat gedane uitingen aanzetten tot haat of religieuze intolerantie, wordt het beroep op artikel 10 EVRM verworpen met behulp van artikel 17 EVRM (misbruik van verdragsrecht). Zo stelt het Hof in de zaak Gündüz: “Admittedly, there is no doubt that, like any other remark directed against the Convention's underlying values, expressions that seek to spread, incite or justify hatred based on intolerance, including religious intolerance, do not enjoy the protection afforded by Article 10 of the Convention”. Ook in de zaak Norwood is het Hof die mening toegedaan. Norwood was een actief lid van de British National Party en had een poster op zijn raam gehangen waarop de brandende Twin Towers te zien waren, evenals de tekst “Islam out of Britain – Protect the British People”. Het Hof zegt dienaangaande: “the words and images on the poster amounted to a public expression of attack on all Muslims in the United Kingdom. Such a general, vehement attack against a religious group, linking the group as a whole with a grave act of terrorism, is incompatible with the values proclaimed and guaranteed by the Convention, notably tolerance, social peace and non-discrimination. The applicant's display of the poster in his window constituted an act within the meaning of Article 17, which did not, therefore, enjoy the protection of Articles 10 or 14”.
Het feit dat de uitingen in bovengenoemde zaken waren gedaan in het kader van het maatschappelijk debat, is voor het EHRM geen aanleiding geweest om artikel 17 EVRM buiten beschouwing te laten. Het lijkt er op dat de inhoud van de uiting in combinatie met de kennelijke bedoeling van degene die de uitlating doet en de mogelijke maatschappelijke gevolgen, bepalen of artikel 17 EVRM van toepassing is.
Met betrekking tot vergelijkingen met het Nazisme of fascisme stelt het Hof zich terughoudender op. In de zaak Wabl heeft het Hof geen schending van artikel 10 EVRM aangenomen. Het betrof hier een politicus die veroordeeld was nadat hij een krant had beschuldigd van “Nazi-journalisme”. Het Hof vond die term niet alleen polemisch, maar tevens bijzonder grievend. In de zaak Scharsach & News Verlagsgesellschaft mbH overweegt het Hof echter dat het gebruik van de term Nazi op grond van het stigmatiserende effect dat er van uitgaat niet automatisch een veroordeling wegens laster of smaad hoeft op te leveren. Het Hof legt dit uit door te stellen de term “Nazi” in de zaak Wabl was gebruikt zonder enig verband met het onderliggende debat, terwijl dit in het onderhavige geval wel gebeurde. Het hangt derhalve volledig af van de context of vergelijkingen met het Nazisme en fascisme geoorloofd zijn.
De jurisprudentie van het EHRM komt er gezien het voorgaande op neer dat een staat terughoudend moet zijn met het (strafrechtelijk) vervolgen van een politicus, maar dat ook een politicus op grond van het verdrag verplichtingen en verantwoordelijkheden heeft en zich niet noodzakelijkerwijs straffeloos kan uiten zoals hij wil. Of de (strafrechtelijke) vervolging van een politicus door het EHRM gebillijkt wordt, zal daarom afhangen van alle omstandigheden van het geval en de betreffende nationale wetgeving.
Overigens staat de tekst uiteraard vol met voetnoten, maar die lijken me hier wat overbodig
"He who gives up freedom for safety deserves neither" Benjamin Franklin