lyolyrc | dinsdag 19 februari 2013 @ 19:53 | |
Vorige deel: [Bèta overig] 'Huiswerk- en vragentopic'. Post hier weer al je vragen, passies, trauma's en andere dingen die je uit je slaap houden met betrekking tot de vakken: • Natuurkunde • Informatica • Scheikunde • Biologie • Algemene Natuurwetenschappen • ... en alles wat verder in de richting komt. Van MBO tot WO, hier is het topic waar je een antwoord kunt krijgen op je vragen. Opmaak: met de [tex]-tag kun je Latexcode in je post opnemen om formules er mooier uit te laten zien (uitleg). | ||
BeyondTheGreen | dinsdag 19 februari 2013 @ 20:02 | |
Ik heb het even gepaintificeerd. Bedankt voor de hulp allemaal! Ik had natuurlijk ook de formules kunnen leren maar ik wil toch graag begrijpen wat ik doe. | ||
thabit | dinsdag 19 februari 2013 @ 20:14 | |
Begin maar eens met |u> en |v> uitschrijven in de basis |u>, |u⊥>. | ||
BeyondTheGreen | dinsdag 19 februari 2013 @ 21:28 | |
Nog een vraagje: een voorwaarde van cis-trans isomerie is volgens Google (dit staat niet eens in mijn sk boek...) dat aan beide kanten van een dubbele binding twee verschillende groepen moeten staan.![]() Waarom eigenlijk. Stel dat links twee Cl atomen waren en rechts twee H atomen, wat is er dan anders? Je kan de Cl en H atomen dan toch nog steeds verwisselen? Is dit een regeltje of zit er een logica achter? | ||
thabit | dinsdag 19 februari 2013 @ 21:58 | |
Vanwege de dubbele binding kun je niet aan 1 C-atoom draaien dacht ik. De dubbele binding houdt alles in 1 vlak en verhindert de draaiing. Maar pin me hier niet op vast, scheikunde was voor mij ook al meer dan 15 jaar geleden. | ||
Scuidward | dinsdag 19 februari 2013 @ 22:00 | |
Cis en trans gebruiken we om qua naamgeving onderscheidt te maken tussen twee moleculen met dezelfde atomen. Rond een dubbele binding kan je namelijk niet draaien. Als je met naamgeving bezig bent zul je zien dat je voor het geval dat beide Cl atomen links zitten en beide H atomen rechts je wel een andere naam kan verzinnen maar in jouw geval je wel gebruik moet maken van de cis en trans omschrijving. Dat was in 1e instantie mijn antwoord ja. | ||
BeyondTheGreen | dinsdag 19 februari 2013 @ 22:01 | |
Oké, het is dus meer regel dan logica dus. Gewoon zodat het naamgevingsysteem beter in elkaar zit. | ||
Scuidward | dinsdag 19 februari 2013 @ 22:06 | |
Het is een logische regel ![]() | ||
lyolyrc | dinsdag 19 februari 2013 @ 22:27 | |
Gesubstitueerd etheen vind ik nooit zo'n mooi voorbeeld om cis/trans-isomerie te behandelen. Veel duidelijker is het om het voorkomen van cis- en transisomeren bij vetzuren te behandelen. Vergelijk bijvoorbeeld oliezuur (cis-9-octadeceenzuur): ![]() en elaïdinezuur (trans-9-octadeceenzuur): ![]() ![]() Hier wordt veel beter duidelijk hoe de substituenten vergeleken moeten worden en wat cis en trans voor gevolgen heeft voor de vorm van een molecuul. Je kunt dan meteen een brug slaan naar de biologie en gezondheid: alleen cis-vetzuren komen in het lichaam voor, transvetzuren die voorkomen in geharde vetten zijn schadelijk voor het lichaam. [ Bericht 0% gewijzigd door lyolyrc op 19-02-2013 23:35:54 ] | ||
BeyondTheGreen | woensdag 20 februari 2013 @ 14:24 | |
Oké, daar zit wat in inderdaad!E: Laat maar zitten. Ik snap het al. [ Bericht 16% gewijzigd door BeyondTheGreen op 20-02-2013 14:33:05 ] | ||
lyolyrc | woensdag 20 februari 2013 @ 14:40 | |
Niet alle H-atomen zijn gelijkwaardig in pentaan. Die aan het eerste en het vijfde koolstofatoom zijn gelijkwaardig, net als die aan het tweede en vierde. Ten slotte zijn de twee waterstofatomen aan het derde koolstofatoom gelijkwaardig aan elkaar. Dat betekent dus ook dat niet welke monosubstitutie hetzelfde product oplevert: 1-chloorpentaan is niet hetzelfde als 2-chloorpentaan of 3-chloorpentaan. In 2,2-dimethylpropaan zijn wel alle H-atomen gelijkwaardig. Die stof is namelijk te beschouwen als een C-atoom met daar omheen tetragonaal gerangschikt vier methylgroepen. Het maakt daarom niet uit welk H-atoom gesubstitueerd wordt, want het levert telkens hetzelfde product. [ Bericht 0% gewijzigd door lyolyrc op 20-02-2013 14:45:52 ] | ||
BeyondTheGreen | woensdag 20 februari 2013 @ 14:58 | |
Ja, ik had het één monochloorsubstitutieproduct te letterlijk genomen en dacht aan "één willekeurig product" ![]() | ||
KapiteinGasthof | woensdag 20 februari 2013 @ 16:31 | |
Ik mis hier denk ik echt een stukje basiskennis. Ik doe |V> = cos x |u> + sin x |u⊥>, dan is Pu = cos2x en Pu⊥ = sin2x. Maar dat is dus niet goed.
[ Bericht 2% gewijzigd door KapiteinGasthof op 20-02-2013 17:04:50 ] | ||
thabit | woensdag 20 februari 2013 @ 19:00 | |
Een meting stuurt een quantumsuperpositie naar een pure staat. Dat doe je door die superpositie op een orthonormale basis van pure staten te projecteren. De kans dat de uitkomst van de meting een gegeven staat is, is gelijk aan (of evenredig met, afhankelijk van je normalisatie) het kwadraat van de absolute waarde van de coëfficiënt van die staat. Die coëfficiënten kun je overigens gewoon met inproducten uitrekenen, omdat de basis toch orthonormaal is. Je moet in wezen dus 4 inproducten uitrekenen: <a|b>, waarbij a gelijk is aan u of v en b gelijk is aan u of u⊥. | ||
thabit | woensdag 20 februari 2013 @ 20:11 | |
Ah, ik zie dat je het een en ander al hebt uitgewerkt.Wat wordt met sin2x hier bedoeld? sin(2x) of sin2x? In het laatste geval komt het toch precies met je uitwerking overeen? | ||
KapiteinGasthof | woensdag 20 februari 2013 @ 20:29 | |
Het laatste inderdaad. Zeg je nou dat (1+sin2x) / 2 hetzelfde is als sin2x? Nu voel ik me echt achterlijk ![]() | ||
thabit | woensdag 20 februari 2013 @ 20:45 | |
Nee, dat zeg ik niet. Je hebt alleen Pv gedaan; je moet ook Pu doen, maar dat is gewoon 1 in dit geval. | ||
KapiteinGasthof | woensdag 20 februari 2013 @ 21:45 | |
![]() En terecht dus ![]() Bedankt! Dat gaat me dus niet meer gebeuren ![]() Dit is dan een soort van invuloefening waarbij ik ervan uit kan gaan dat x ≈ 0 is? Dan kan ik er bij (1+sin2x) / 2 vanuit gaan dat sin x ≈ x toch? Dus dan moet het antwoord voor de eerste meting (1+x2) / 2 zijn. De tweede snap ik niet.. waarom opeens een c? Hoe moet ik dit zien? | ||
thabit | woensdag 20 februari 2013 @ 21:50 | |
θ ligt wel dicht bij 0, maar (π/4)−θ ligt niet dicht bij 0. Dus je moet sin2((π/4)−θ) nog even uitwerken (bijvoorbeeld met een Taylorreeks, of met standaard gonioformules). | ||
Moos. | maandag 4 maart 2013 @ 13:49 | |
Gutentag Leute, Het onderwerp van de toets morgen is kracht. Nu ik aan het leren ben, loop ik vast met een onderwerp: spankracht. En wel met de volgende vraag: https://www.dropbox.com/s(...)03-04%2013.45.33.jpg Het antwoord moet 27N zijn. Maar ik snap niet waarom de spankracht niet het gewicht is wat er aan hangt, 35N. Iemand die mij dit kan uitleggen? | ||
Mind_State | maandag 4 maart 2013 @ 14:10 | |
Het lijkt me dat de hoek van 50gr. de kracht op het koort met een bepaalde factor verminderd. Maar hoe je dat berekend.. daar weet een ander vast het antwoord op. | ||
Riparius | maandag 4 maart 2013 @ 15:05 | |
Je weet dat je krachten kunt voorstellen door vectoren en dat je deze ook kunt ontbinden in twee onderling loodrechte componenten? | ||
Moos. | maandag 4 maart 2013 @ 15:16 | |
Ah zo, dus omdat er ook een kracht is die hem naar links en rechts trekt, is de resulterende spankracht van 54N (27+27 van beide touwtjes) meer dan 35N? | ||
Riparius | maandag 4 maart 2013 @ 15:46 | |
Nee, zo kun je dat niet stellen. Het is wel zo dat de vectoriële som van de krachten die werken op het aangrijppunt P gelijk is aan nul, omdat het hele zaakje immers in evenwicht verkeert: de lamp blijft gewoon hangen op dezelfde plaats. Als je nu nog niet begrijpt dat je krachten als vectoren kunt opvatten en in onderling loodrechte componenten kunt ontbinden, dan vrees ik dat het niets wordt met dat proefwerk. | ||
#ANONIEM | maandag 4 maart 2013 @ 19:25 | |
Er werkt een zwaartekracht van 35N op punt P door het gewicht van de lamp. F = m * g g = 9,81 F = 35N m = F/g = 35/9,81 kg Goed, nu je volgende opgave. Doordat de lamp in evenwicht is, wat Riparius al stelt, is de resultante kracht dus gelijk aan 0. Door dat de zwaartekracht immers altijd naar 'beneden' is gericht is de kracht die omhoog werkt dus ook gelijk aan 35 Newton. Dit is de y-component van je spankracht. De spankracht werkt in het aangrijpingspunt in de richting van het touw. Hiermee kun jij, als het goed is, dmv een constructie de overige krachten bepalen. Gezien de verticale as van het probleem ook direct de 'symmetrie-as' is, zou dit niet zo'n probleem moeten zijn. [ Bericht 4% gewijzigd door #ANONIEM op 04-03-2013 19:27:59 ] | ||
Optimistic1 | zaterdag 6 april 2013 @ 21:55 | |
Een simpele vraag: Bestaat er een 'three-sigma-rule' voor bijvoorbeeld de Gamma of Poisson verdeling? Hoe kan ik uitgedrukt in parameters van zo'n verdeling een vergelijkbare handige regel afleiden? | ||
superky | dinsdag 9 april 2013 @ 17:55 | |
Hoi, Een vraagje: ik moet een onderzoeksrapport maken voor school en ik heb daarbij de volgende deelvragen al beantwoord: 3.1 Wat is een OS/besturingssysteem 3.1.1 Wat zijn de ontwikkelingen van een OS 3.1.2 Wat is het doel van een OS? 3.2.1 Wat zijn hun behoeftes en interesses voor een OS? 3.5 Welke OS gebruiken computergebruikers tegenwoordig? 3.7 Wat komt er allemaal bij kijken als je een OS gaat kiezen? Maar ik kon van de volgende deelvraag geen bron vinden: 3.2 Wat verstaan computergebruikers onder een OS? Kan iemand me helpen door een bron (dus een link) hier te geven van deze deelvraag: 3.2 Wat verstaan computergebruikers onder een OS? Ik ben die deelvraag ook nog steeds aan het zoeken, maar ik kon het nog niet vinden daarom vraag ik hier om jullie hulp. Alvast bedankt voor uw antwoord! Mvg, superky | ||
Scuidward | dinsdag 9 april 2013 @ 18:09 | |
http://books.google.nl/bo(...)of%20an%20os&f=false Heb hier een bronnetje. | ||
superky | dinsdag 9 april 2013 @ 18:40 | |
Yes! Nogmaals hartstikke bedankt voor uw hulp! | ||
superky | woensdag 10 april 2013 @ 00:18 | |
Hey Scuidward een vraagje, kan jij de laatste factor in het Nederlands vertalen? Want dat lukt me niet. Iemand anders mag me ook helpen als diegene dat wilt ![]() ![]() De eerste twee factoren heb ik al namelijk: Volgens Tata McGraw-Hill verschillen de antwoorden, dit omdat de perceptie van de gebruiker namelijk afhankelijk is van drie factoren: -Het doel waarvoor een computer gebruikt wordt. - De omgeving waarin een computer systeem wordt gebruikt. - De mate van de overeenstemming met het computersysteem waarvoor het doel wordt <---- Dit is de factor die ik nog niet goed kan omzetten in het Nederlands.. Graag wacht ik op uw reactie, alvast bedankt voor uw antwoord! Gr, superky | ||
superky | woensdag 10 april 2013 @ 01:11 | |
Dit is al opgelost, dus op mijn vraag hoeft er niet meer gereageerd te worden ![]() | ||
Michelle1 | dinsdag 30 april 2013 @ 20:50 | |
hoi ik snap het toepassen van de vuistregels bij normale verdeling niet helemaal niet helemaal kan iemand mij uitleggen hoe zie hier aan die 0,8 en 0,6 komen? sorry dat die afbeelding scheef is. ik kreeg hem niet recht | ||
ulq | woensdag 8 mei 2013 @ 13:33 | |
Hey ik heb een vrij specifieke vraag over titraties. Hoe weet je in welke oplossing je een bepaalde stof moet titreren? Heeft dat te maken met de oplosbaarheid (BINAS tabel 45A)? Of is daar een andere specifieke tabel voor oid? Ik kom bijvoorbeeld niet uit opgave 1 Scheikunde examen vwo 2010 tijdvak 1. Hierin wordt vind deze reactie plaats. I2 + SO2 + 2 H2O --> 2 I (-) + SO4 (2-) + 4 H (+) Vervolgens wordt de ontstane oplossing getitreerd om de hoeveelheid jood te bepalen. Nu moet ik weten in welke oplossing wordt getitreerd en bij het antwoord geven ze dat dit Natriumthiosulfaat moet zijn. Ik heb echter geen idee hoe ze hier op komen? Zou iemand mij kunnen helpen? Bij voorbaat dank!!! | ||
De-Haas | woensdag 8 mei 2013 @ 14:13 | |
Er zijn eigenlijk 2 soorten titraties in het VWO-programma, probeer te bedenken welke dat zijn en welke je hier aantreft. Dan kun je vervolgens m.b.v. de bijbehorende binas tabel verder. | ||
ulq | woensdag 8 mei 2013 @ 14:21 | |
Ja ik heb die stof nooit precies gehad. Weet wel het principe van titreren uiteraard. Maar bedoel je met 'de bijbehorende binas tabel' mijn eerdergenoemde tabel 45A over neerslagvorming van zouten? Of bestaat er een speciale titratietabel ofzo? (denk het niet eigenlijk ![]() | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 14:36 | |
Pak een woordenboek en zoek het op. Daar heb je heel wat meer aan of wil jij de rest van je leven afhankelijk blijven van een ander voor simpele Engelse tekstjes? Dan heb je namelijk een vrij fors probleem zo gauw je een hbo-opleiding gaat volgen. ![]() | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 14:40 | |
Heb je opgezocht wat de structuurformule is van thiosulfaat en hoe het kan reageren met een van de moleculen/ionen die in de oplossing aanwezig is? Afgaande op wat jij uitlegt ligt het antwoord erg voor de hand als je dat opzoekt. Geef de volgende keer alsjeblieft even een link naar het examen, dat is wat handiger. Er ontstaat al snel ruis als je informatie uit een tweede bron krijgt.
| ||
De-Haas | woensdag 8 mei 2013 @ 14:40 | |
Oke laat ik het zo zeggen, er zijn zuur-base titraties en redoxtitraties, als je kijkt naar je reactie en de stoffen die daarin voorkomen en de stof waarvan je de hoeveelheid wil bepalen, wat voor soort titratie zou dit dan zijn? | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 14:44 | |
Nu even niets meer zeggen zodat hij zelf wat nadenkt, anders leert hij er nog niets van. ![]() | ||
De-Haas | woensdag 8 mei 2013 @ 14:46 | |
Ja precies, maar hij begreep de vorige hint niet, dus ik denk ik geef hem een zetje in de goede richting. | ||
ulq | woensdag 8 mei 2013 @ 15:45 | |
Sorry als ik wat lui over kom, dat is helemaal niet de bedoeling. Ik doorgrond de opgave gewoon niet zo goed. Ik denk dat dit dan een redox-titratie is aangezien de H+ niet direct meedoet aan de reactie, het gaat immers om het bepalen van de I2 (-) ionen. En als het een zuur-base titratie was zou er ook een indicator nodig zijn en ook door wordt niks over gezegd ![]() Maar ook als het een redox-titratie zou zijn snap ik niet precies welke dat dan zou zijn en hoe daaruit dan de I2 (-) concentratie berekend kan worden. Zie ook geen reactie waar thioslufaat ( S2O3 (2-) ) in betrokken wordt als oxidator en I2 (-) als reductor of via versa. Ze staan allebei alleen als reductor genoemd. | ||
De-Haas | woensdag 8 mei 2013 @ 15:48 | |
Welke concentratie moet je bepalen de I2 of de I-? Kijk dan eens goed in de redoxtabel hoe die kunnen reageren. | ||
lyolyrc | woensdag 8 mei 2013 @ 15:59 | |
Net alsof structuurformules van anorganische ionen een rol spelen bij scheikunde op vwo-niveau. ![]() | ||
Scuidward | woensdag 8 mei 2013 @ 17:27 | |
Ok, je zit volgens mij in de goede tabel. Het is inderdaad een redoxreactie (tabel standaardelektrodepotentialen) en geen pH-titratie. Ik zal misschien proberen het truucje uit te leggen, dan kan je zelf wellicht met de getallen goochelen, maar volgens mij weet je die wel van de pH-titratie? Die S2O32- staat bij +0,10. Daar gebruiken ze er dus 2 van. Verder is het 2 I- en geen I2- Maar hoeveel heeft je docent behandelt? En titreren ze niet IN maar MET de oplossing? | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 18:27 | |
Macht der gewoonte. Goed, in dat geval mag hij gewoon simpelweg kijken naar de formule. ![]() Zo een geavanceerde stof is dat nu ook weer niet, in andere landen is dat gewoon stof voor de middelbare school. ![]() [ Bericht 2% gewijzigd door Bram_van_Loon op 08-05-2013 18:32:46 ] | ||
ulq | woensdag 8 mei 2013 @ 20:46 | |
Ik snap goed hoe redoxreacties in het algemeen gaan. Alleen hier is geen van de gegeven stoffen ''te gebruiken'' als een oxidator. Dus daarom snap ik niet precies hoe dit een redoxreactie zou zijn en hoe je dan uberhaupt daarmee de concentratie van de 2 I (-) kan bepalen. | ||
Scuidward | woensdag 8 mei 2013 @ 21:09 | |
Ik snap je punt. Is het niet iets van triviale kennis ofzo? Net als dat je methaan, ethaan, propaan, butaan moet weten? Dit staat namelijk op de Engelse wikipedia maar niet op de Nederlandse. De vergelijking die je in je eerste post toonde is namelijk de redox reactie, immers. a + e <-> b c <-> d + e --------------------- + wegstrepen. Verder kon ik hier de vraag niet vinden. En redoxreacties met een potentiaalverschil van meer dan 0.3 eV zijn in principe aflopend. | ||
ulq | woensdag 8 mei 2013 @ 21:44 | |
http://www.havovwo.nl/vwo/vsk/bestanden/vsk10iex.pdf vraag 1 Ik snap niet wat je nou precies bedoelt met : a + e <-> b c <-> d + e --------------------- + wegstrepen. | ||
lyolyrc | woensdag 8 mei 2013 @ 22:51 | |
Ik denk dat je moet oppassen om iemand die hier een vraag komt stellen te behandelen als ongemotiveerd. Je kent simpelweg de achtergrond van een vraagsteller niet. En volgens mij hebben wij allebei niet een erg hoge pet op van het onderwijs in de bèta-vakken op de middelbare school. ![]() | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 23:12 | |
Het ging mij niet om het al dan niet gemotiveerd zijn. Of dat hij wel of niet voldoende gemotiveerd is, hij leert er meer van door eerst zelf na te denken, zijn overwegingen hier te plaatsen en dan feedback te krijgen. Aan hem besteed ik nog aandacht, als ik de indruk heb dat iemand het forum als huiswerkmachine gebruikt dan zou ik helemaal geen aandacht aan hem/haar besteden. Ik verwijt een VWO-leerling niet dat hij enigszins lui is (als dat het geval is), dat is minstens gedeeltelijk het gevolg van het onderwijs (je komt er veel te lang mee weg als je een beetje slim bent). Dat wil niet zeggen dat ik probeer te stimuleren om wat aan die luiheid te doen. | ||
acalaca | woensdag 8 mei 2013 @ 23:41 | |
Beter fok als huiswerkmachine dan helemaal geen hw maken. Ik heb dit schooljaar (V6) voor wiskunde B en D, natuurkunde, scheikunde en biologie geen enkele huiswerkopgaven gemaakt en 80 procent van de klas met mij. | ||
Bram_van_Loon | woensdag 8 mei 2013 @ 23:45 | |
Beter kan je niet aangeven hoe erg het is gesteld met het VWO. | ||
Scuidward | donderdag 9 mei 2013 @ 13:19 | |
Daarmee bedoel ik de redox reactie, namelijk een reductie en een oxidatie. Een oxidator reduceert: a + e- <-> b Een reductor oxideert: c <-> d + e- Tel je de halfreacties op, streep je aan beide kanten de elektronen weg, krijg je: a + c -> b + d In jouw geval dus die stoffen. Verder neem ik aan dat je dan punt 1 en 3 wel wist? Die zijn toch wel lastiger. Verder, punt 2, vind hem ook kut. Wat ik denk dat ze gedaan hebben: - De reactie is afgelopen, je wil overmaat I2 bepalen. - Je kijkt wat in de tabel, je zal wel niet met chloor willen werken of kwik, en dan kom je bij die uit. Of jij hebt een nieuwere Binas want ik heb hier een 5e druk en daar staat de stof enkel bij de triviale namen. Beetje abracadabra in mijn ogen ... | ||
Hanzel_lane | zaterdag 11 mei 2013 @ 13:35 | |
Hallo! Is er iemand die me op weg kan helpen met de volgende opgaven? ![]() Bedankt! | ||
thenxero | zaterdag 11 mei 2013 @ 13:41 | |
Kan jij toevallig mijn tentamen maken? Alvast bedankt.
| ||
Bram_van_Loon | zaterdag 11 mei 2013 @ 15:45 | |
Dat zijn duidelijk vraagjes die je zelf kan maken door de definities goed te lezen, er wordt geen inzicht gevraagd. Jij hebt er meer aan als je eerst de theorie goed leest dan als iemand hier het antwoord geeft. | ||
Hanzel_lane | zaterdag 11 mei 2013 @ 23:07 | |
Snap dat het zo overkomt, ik heb de theorie gelezen, maar snap gewoon niet wat ik moet doen... vandaar. | ||
Bram_van_Loon | zondag 12 mei 2013 @ 17:53 | |
Als jij niet begrijpt wat jij moet doen dan heb jij waarschijnlijk (ervan uitgaande dat die begeleidende tekst alles voldoende omschrijft) onvoldoende zorgvuldig de tekst gelezen die hierbij hoort. Zoek nog eens alle definities op die in die vraag staan en schrijf die op papier. Nadat je alle definities zorgvuldig hebt gelezen en opgeschreven lees je de vraag nog eens, waarschijnlijk begrijp je dan wel wat er wordt gevraagd. | ||
Scuidward | zondag 12 mei 2013 @ 20:12 | |
Grofweg. Bedrag x staat voor kostenpost y. Product c consumeert % van x. Hoeveel bij welke y. Denk ik. | ||
Spinosaurus | woensdag 15 mei 2013 @ 17:14 | |
Ik heb een vraag naar aanleiding van deze vraag in mijn scheikunde boekje. Ik citeer: ''Noteer de reactievergelijking van de reactie tussen zout en kalksteen. Noteer er ook een grammenregel onder.'' Wat wordt er bedoelt met een grammenregel? Bij voorbaat dank, Spinosaurus | ||
Scuidward | woensdag 15 mei 2013 @ 17:23 | |
Ik denk dat ze bedoelen hoeveel gram je beginproducten zijn en hoeveel je eindproducten. | ||
Spinosaurus | woensdag 15 mei 2013 @ 17:33 | |
Ik denk dat je gelijk hebt omdat het woord grammen er in zit. Zal wel dus iets met de massa van de begin- en eindproducten te maken hebben. ![]() Thanks anyways ![]() | ||
ulq | maandag 20 mei 2013 @ 21:43 | |
Heey. Ik snap vraag 20 van biologie vwo-examen 2012 tijdvak II niet. Dit is de vraag: De meest voorkomende mutatie van het mitochondriaal DNA (mtDNA) die de ziekte van Leigh veroorzaakt is een mutatie in het ATP-synthase-gen: op positie 8993 is in de coderende streng thymine vervangen door guanine. Hierdoor wordt er in plaats van leucine een ander aminozuur in het ATP-synthase ingebouwd. 20. Welk aminozuur kan dat zijn? A: alleen arginine B: alleen fenylalanine C: alleen valine D: arginine of tryptofaan E: fenylalanine of cysteïne F: valine of glycine Het antwoord moet 'D' zijn. Ik heb alleen geen idee hoe ze hier aan komen? Je moet eerst het mRNA van Leucine omzetten naar DNA dacht ik en dan de mutatie toepassen op het DNA en dan het weer omzetten naar mRNA maar dit blijkt dus niet te moeten, omdat ik dan niet op antwoord 'D' uitkom. Kan iemand mij helpen? | ||
lyolyrc | maandag 20 mei 2013 @ 22:52 | |
Als er thymine zit ingebouwd in het DNA, dan komt op de overeenkomstige positie in het mRNA uracil. Guanine in het DNA levert gewoon guanine in het mRNA. Je weet dat bij de translatie per drie basen in het mRNA (een codon) een aminozuur in het eiwit wordt ingebouwd. Je hoeft daarom nog maar drie dingen uit te zoeken: 1. Waar vindt de mutatie plaats, op de 1e, 2e of 3e positie van het codon? 2. Welke nieuwe codons krijg je bij de mutatie? 3. Welke aminozuren kunnen er op grond van die mutatie ingebouwd worden in het eiwit? [ Bericht 0% gewijzigd door lyolyrc op 20-05-2013 23:31:36 ] | ||
ulq | dinsdag 21 mei 2013 @ 11:29 | |
Heey, ik snap hem al (volgensmij)! Bedankt voor de hulp alsnog! Volgensmij moet het zo: 1. Het is het tweede codon, want 8991 gedeeld door 3 is een geheel getal. 2. De U wordt een G. 3. Hieruit blijkt dat het D is. Ik dacht eerst dat het het derde codon was wat gemuteerd was vandaar dat ie niet lukte ![]() Thanks anyway. | ||
lyolyrc | dinsdag 21 mei 2013 @ 11:58 | |
Inderdaad, dat is het cruciale sommetje dat je moet maken. ![]() Dat volgt uit de DNA-mutatie. Leucine wordt ingebouwd bij de codons CUG, CUA, CUC, CUU, UUG en UUA. Na mutatie kun je dus de codons CGG, CGA, CGC, CGU, UGG of UGA hebben. CGG, CGA, CGC en CGU leidt tot inbouw van arginine, UGG geeft tryptofaan. UGA is een terminatiecodon. Daarvan kan geen sprake zijn in dit geval, want er wordt volgens de opgave een ander aminozuur ingebouwd. Het antwoord is dus inderdaad D. ![]()
| ||
Hollander7 | dinsdag 28 mei 2013 @ 20:54 | |
Voor mijn stage die ik loop op een chemisch lab moet ik een verslag schrijven. Hierbij moet ik een paar reactievergelijkingen oplossen. Dit is niet echt mijn ding, dus hopelijk kan iemand me helpen!:) 1) Concentratiebepaling: 10 ml monster + 10 ml Kaliumfluoride-oplossing dit wordt aangevuld tot 100 ml in een bekerglaasje. Hierbij wordt er getitreerd met een 1,0 N NaOH titer. Totdat de oplossing roze wordt. (Phenolphtaline als indicator) Wat is hier de reactievergelijking van? En als er geen KF bij zou zitten? 2) 5,00 ml monsteroplossing in een 300 ml erlenmeyer. Hierbij wordt er 25 ml NaOH 1N toegevoegd, en 30 ml kaliumpermanganaat (overmaat). De oplossing wordt verhit totdat deze kookt. Laten afkoelen tot kamertemperatuur. Hierna wordt er 25 ml H2SO4 50% toegevoegd, en ongeveer 5 ml fosforzuur 75%, en uit een buret 30 ml Oxaalzuur (overmaat). Deze wordt verwarmd tot 70 graden. Hierna wordt de oplossing getitreerd met kaliumpermanganaat totdat de oplossing helder roze blijft. Mijn vraag is of iemand weet hoe hiervan een reactievergelijking kan opgesteld worden? Het zou mij enorm helpen! Alvast bedankt!:) | ||
Platina | dinsdag 28 mei 2013 @ 22:23 | |
Misschien moet je vermelden wat het monster is.... | ||
superky | donderdag 13 juni 2013 @ 19:38 | |
Hey een vraagje ik ben bezig met mijn betoog met als stelling: "Privacy houdt technologische ontwikkelingen tegen." Tevens heb ik zelf ook al bronnen verzameld. Hier is mijn bronnenlijst: Brandeis, W. a. (1890). The Right to Privacy. Boston: Harvard Law Review. Duivestein, S. (2013, maart 16). Weerstand tegen Google Glass groeit. Opgehaald van http://www.marketingfacts.nl/: http://www.marketingfacts(...)-google-glass-groeit Ntr (Regisseur). (sd). Focus op de maatschappij film. Phares, E. (2013, maart 28). Drones: Cool Technology or Invasion of Privacy? Opgehaald van Tech of tomorrow: http://www.techoftomorrow(...)invasion-of-privacy/ Schipper, N. (2013, juni 10). Wat is belangrijker: veiligheid of privacy? Opgehaald van www.trouw.nl: http://www.trouw.nl/tr/nl(...)eid-of-privacy.dhtml Solove, D. J. (2006). A taxonomy of privacy. Pennsylvania . Thornhill, T. (2012, Maart 3). Google privacy policy Search giant know partner. Opgehaald van Dailymail: http://www.dailymail.co.u(...)nt-know-partner.html Maar helaas kom ik nog steeds woorden tekort, want mijn betoog moet uit min.1400 woorden bestaan en ik heb nu 860 woorden. Voor mijn betoog zoek ik nog bronnen over wat mensen eigenlijk erg vinden, dus vinden mensen het erg als Google hun gegevens gebruikt zodat Google aan hen consistente advertenties kunnen laten zien. En dat Google hiermee hun privacy heeft geschonden. Ik kan hierover nog geen bronnen, dus kan iemand me hiervan een bron geven of vertellen wat ik als zoekterm op Google moet intikken? Graag wacht ik op uw reactie. Alvast bedankt voor uw antwoord. Mvg, superky | ||
superky | vrijdag 14 juni 2013 @ 15:52 | |
Iemand die me nog misschien kan helpen ![]() | ||
thenxero | vrijdag 14 juni 2013 @ 17:39 | |
Ik denk niet dat iemand zin heeft om bronnen te zoeken. Dat kan je het beste zelf doen. | ||
Nibnub | vrijdag 14 juni 2013 @ 23:38 | |
Weet iemand wat je bij een chemische reactie moet doen als er bijvoorbeeld bij staat dat de oplossing: 1) Verzuurd is; 2) Geconcentreerd is; 3) Verdund is. Ik weet wel dat een geconcentreerde oplossing een hogere concentratie heeft van de opgeloste stof dan bij een verdunde oplossing, maar wat is dan het verschil in de vergelijking? Of moet je bij een geconcentreerde oplossing gewoon ervan uit gaan dat de opgeloste stof in overmaat aanwezig is en bij een verdunde oplossing in ondermaat? En bij een verzuurde oplossing moet je toch gewoon de opgeloste stof met een overmaat aan H+ laten reageren? | ||
Scuidward | vrijdag 14 juni 2013 @ 23:54 | |
Dat laatste is fout, dat kan je doen om van basisch naar zuur te gaan. Verder snap ik die andere vraag niet helemaal, wat bedoel je met 'doen', je doet altijd iets met een reden. Hangt een beetje van de reactie af wat je hebt aan overmaat en ondermaat. Omzetting: obrengst, rendement, efficiëntie, snelheidsbepalende stap. Titraties: concentraties, oplossingsproducten, redox. Wat je zegt klopt in feite wel over dat stukje over de definities. Alleen: Overmaat = meer dan genoeg. Geconcentreerd = verzadigd = het kan niet meer. Ondermaat = te weinig. Verdund = minder geconcentreerd. Ging sneller dan ik dacht: http://bib.irb.hr/datoteka/518331.ITI-07-02-208.pdf Url. internet + privacy + perception. [ Bericht 6% gewijzigd door Scuidward op 15-06-2013 00:12:55 ] | ||
VanishedEntity | zaterdag 15 juni 2013 @ 01:27 | |
Ik denk dat dit maken heeft met de verschillende reactiepaden die je kan hebben naar gelang de omstandigheden c.q. het medium en de precieze voorbehandeling daarvan waarin de reactanten zich bevinden. Kijk bijv. naar de redoxreacties van KMnO4- die in BINAS vermeldt staan. In zuur milieu heb je de bijv de reactie (met ijzer als reductor) MnO4- + 8 H+ + 5 e- 4 H2SO4 5 Fe2+ Terwijl je in basisch milieu MnO4- + 3 e- 2 O2- + 2 H2O 3 Fe2+ als reactie hebt. Voor wat betreft geconcentreerd vs verdund verhaal; dit slaat op bijv. redoxreacties waarbij bijv. HNO3 als reactant betrokken is. In verdunde oplossingen is het het H+ ion dat als oxidator optreedt. In geconcentreerde oplossingen (max. 15 Molair) treedt echter het HNO3 molecuul als oxidator op, want het NO3--ion is dan in zulke hoge concentraties aanwezig, dat de evenwichtsreactie NO3- + H+ ⇌ HNO3 naar de rechterkant v/d evenwichtsvergelijking opgeduwd wordt (Principe van Lavoisier). En omdat HNO3 een flink sterkere oxidator is als H+, zal eerst het salpeterzuur als oxidator reageren totdat deze zover opgesoupeerd is, dat de reactie van het waterstof-ion als oxidator weer significant wordt. Eenzelfde verhaal geldt voor H2SO4 [ Bericht 9% gewijzigd door VanishedEntity op 15-06-2013 04:40:22 ] | ||
lyolyrc | zaterdag 15 juni 2013 @ 04:18 | |
Je bedoelt waarschijnlijk het Principe van Le Châtelier. ![]() | ||
VanishedEntity | zaterdag 15 juni 2013 @ 04:35 | |
Klopt, Lavoisier was die knar van de wet van behoud van massa bij chemische reacties en daaruit voortvloeiend de massabalans. Sorry, het is voor mij alweer enige tijd geleden dat de historie van de chemie werd behandeld. | ||
lyolyrc | zaterdag 15 juni 2013 @ 11:42 | |
We dragen allemaal ons steentje bij. Jij wist weer een goed antwoord te formuleren op de vraag. ![]() | ||
superky | zaterdag 15 juni 2013 @ 14:12 | |
Ja dat deed ik ook, maar ik kon helaas nog niets vinden... Daarom vraag ik het aan jullie ![]() | ||
bloodysunday | maandag 17 juni 2013 @ 15:18 | |
Ik heb een vraag over het berekenen van de magnitude over het hele systeem van een dubbelster. De magnitudes van de sterren zijn 3 en 4. Ik had zelf het idee op de helderheid te berekenen van iedere dubbelster apart en die bij elkaar op te tellen en daarmee weer de magnitude van te berekenen maar weet niet of dat goed is? | ||
Riparius | maandag 17 juni 2013 @ 16:20 | |
Dat kan, maar dat hoeft niet. Kijk hier maar eens. | ||
bloodysunday | donderdag 20 juni 2013 @ 17:45 | |
Nog bedankt trouwens! Nog een vraagje: Een sterrenkundige maakt een HR-diagram van een open cluster. Hij vindt een turn-off-punt van de hoofdreeks bij de A0-sterren. De schijnbare magnitude van sterren rond dit turn-off punt is 12. Bepaal de leeftijd van de cluster. ![]() ![]() Hoe kan ik met deze gegevens de leeftijd van het stercluster bepalen? | ||
Moos. | zaterdag 22 juni 2013 @ 17:39 | |
Een vraagje over de eenheid van soortelijke warmte. We hebben het nu met Natuurkunde over warmtetoevoer, warmtecapaciteit enzovoort. En dus ook over soortelijke warmte met de eenheid J/kg*K. De eenheid betekent joule per kilogram per kelvin. Ik heb echter altijd gedacht dat zodra iets over "per zoveel" gaat, dat het dus gedeeld door is. (Bijvoorbeeld gram per vierkante centimeter = g/cm^2). Ik had dus gedacht dat het J/kg/K zou zijn. Hetzelfde had ik met m/s^2. Kan iemand mij deze stap uitleggen? Bedankt ![]() | ||
lyolyrc | zaterdag 22 juni 2013 @ 17:56 | |
kg en K staan beide in de noemer. Je moet J/kg*K dan ook lezen als J/(kg*K). | ||
Moos. | zondag 23 juni 2013 @ 11:10 | |
Hmm oké, maar vanwaar de * tussen kg en K? | ||
t4rt4rus | zondag 23 juni 2013 @ 11:15 | |
Vermenigvuldiging? :S J kg^-1 K^-1 Is wat duidelijker, vooral bij eenheden die afhankelijk zijn van veel eenheden. | ||
Riparius | zondag 23 juni 2013 @ 12:27 | |
(a : b) : c = a : bc | ||
Kuhly | maandag 24 juni 2013 @ 18:08 | |
Al opgelost ![]() [ Bericht 43% gewijzigd door Kuhly op 25-06-2013 13:17:32 ] | ||
Sunri5e | maandag 1 juli 2013 @ 18:10 | |
Ik heb 2 vragen waar ik niet helemaal uit kom.
Alvast bedankt! | ||
Viezze | maandag 1 juli 2013 @ 19:18 | |
Vraag 1 (er vanuit gaande dat je 950.000 bedoelt) + 950.000 (opbrengst) - 500.000 (kosten) Cashflow = +450.000 Om de winst te weten moet hier de afschrijving nog vanaf Jaarlijkse winst: +450.000 (cashflow) - 300.000 (1.200.000 delen door 4) Jaarlijkse winst: 150.000 Zie ook http://nl.wikipedia.org/wiki/Kasstroomoverzicht (kopje 3. Afschrijvingen) en http://nl.wikipedia.org/wiki/Kasstroom Vraag 2 Van belang is het om te snappen dat de vaste kosten altijd gemaakt worden, het accepteren van deze order heeft daar geen invloed meer op. Dit houdt in dat de kosten per product alleen variabele kosten zijn, 35% van 30 euro oftewel 10,5 euro. Verder hebben we nog een investering van 80.000. + 30.000 * 21 = 630.000 (opbrengst van de order) - 30.000 * 10,5 = 315.000 (variabele kosten van de order - 80.000 (investering zonder restwaarde) Totale winst van order: 235.000 | ||
Sunri5e | maandag 1 juli 2013 @ 20:36 | |
Thnx! Over vraag 2 heb ik nog een vraag. 235.000 is de totale winst van de order. Wat is de totale winst over het hele jaar? | ||
Viezze | maandag 1 juli 2013 @ 20:37 | |
Wat denk je zelf? Kan wel alles gaan voorkauwen maar een beetje nadenken is niet erg ![]() | ||
Lisje-92 | zondag 21 juli 2013 @ 14:42 | |
Hey iedereen:)! Ik had een paar vraagjes wat betreft biologie, misschien kunnen jullie mij ermee helpen? Ik zelf dacht 2=A 3=B 4=A Wat denken jullie? Alvast bedankt:)! Syndroom van Down Bij de mens komt het syndroom van Down voor. Het syndroom wordt gekenmerkt door een geestelijke achterstand en een aantal lichamelijke kenmerken. De lichaamscellen van iemand met het syndroom van Down bevatten drie in plaats van twee chromosomen van het chromosoomtype 21, daarom wordt ook wel gesproken van trisomie 21, waarvoor de volgende notatie wordt gebruikt: 47,XX,+21 of 47,XY,+21. 47 = aantal chromosomen XX = vrouw XY = man +21 = van chromosoomtype 21 is een extra exemplaar aanwezig. De meest voorkomende oorzaak van trisomie 21 is non-disjunctie: het niet uit elkaar gaan van chromosomen of chromatiden tijdens de deling. Non-disjunctie kan zowel tijdens de meiose als tijdens de mitose optreden. Als non-disjunctie tijdens de mitose optreedt, komen de beide chromatiden van het betrokken chromosoom in één cel. Deze cel is levensvatbaar en kan zich mitotisch of eventueel meiotisch delen. Een jongen vertoont alle symptomen van het syndroom van Down, terwijl zijn ouders geen enkel symptoom hebben. Met betrekking tot de non-disjunctie en de plaats waar deze is opgetreden, worden twee mogelijkheden geopperd: 1. een non-disjunctie is opgetreden tijdens de meiose bij één van de ouders 2. een non-disjunctie bij één van de ouders is opgetreden tijdens de mitose in een cel waaruit een gameetmoedercel is ontstaan. 2. Door welke van deze mogelijkheden kan het optreden van het syndroom van Down bij deze jongen worden verklaard? A. alleen door mogelijkheid 1 B. alleen door mogelijkheid 2 C. door de mogelijkheden 1 en 2 Mozaïekvorm van het syndroom van Down komt ook voor. Deze mozaïekvorm komt voor bij personen bij wie slechts een gedeelte van de lichaamscellen (hoogstens de helft of een kwart) trisomie 21 vertoont. Personen met de mozaïekvorm vertonen bijvoorbeeld een normale geestelijke ontwikkeling, maar hebben wel één of meer lichamelijke kenmerken van het syndroom. Een meisje vertoont een mozaïekvorm van het syndroom van Down. Met betrekking tot de nondisjunctie en de plaats waar deze is opgetreden, worden twee mogelijkheden geopperd: 1. een non-disjunctie is opgetreden tijdens de meiose bij één van de ouders 2. een non-disjunctie is opgetreden tijdens mitose in een vroeg embryonaal stadium van het meisje 3. Door welke van deze mogelijkheden kan het optreden van het syndroom van Down bij dit meisje worden verklaard? A. alleen door mogelijkheid 1 B. alleen door mogelijkheid 2 C. door de mogelijkheden 1 en 2 Een jongen van acht vertoont de mozaïekvorm van het syndroom van Down. In zijn lichaam komen celkernen met verschillende aantallen chromosomen voor. Zes verschillende typen celkernen die bij de mens kunnen voorkomen, zijn: 1. 47,XY,+21 2. 46,XY 3. 23,X 4. 23,Y 5. 24,X,+21 6. 24,Y,+21 4. Van welke van de genoemde typen celkernen kan met zekerheid worden gezegd dat ze in het lichaam van deze jongen voorkomen? A. alleen van de typen celkernen 1 en 2 B. alleen van de typen celkernen 1, 2, 3 en 4 C. van alle genoemde typen celkernen | ||
lyolyrc | zondag 21 juli 2013 @ 17:07 | |
Ik zeg 2C 3B en 4A. | ||
Lisje-92 | zondag 21 juli 2013 @ 17:21 | |
Ow ik dacht bij 2 juist heel zeker te zijn van A omdat ze bij 2 het volgende zeggen: een non-disjunctie bij één van de ouders is opgetreden tijdens de mitose in een cel waaruit een gameetmoedercel is ontstaan. En mitose en geslachtscellen gaan niet samen :p? | ||
lyolyrc | zondag 21 juli 2013 @ 17:26 | |
Volgens mij bedoelen ze met de gameetmoedercel de cel waaruit de geslachtscellen ontstaan. Met andere woorden een cel waarin meiose I nog niet heeft plaatsgevonden. Als je hier klikt, dan zie je in het rechtse taartdiagram dat trisomie ook zijn oorzaak kan vinden in een foutief verlopen mitose. | ||
Lisje-92 | zondag 21 juli 2013 @ 17:49 | |
Thanks voor je antwoord:)!! | ||
DefinitionX | zondag 28 juli 2013 @ 20:12 | |
Vwo scheikunde heeft mij geleerd dat C 4 covalente bindingen kan aangaan, N 3, O 2 en F 1. Waarom zie ik dan in de lewis structuur van Ozon 3 covalente bindingen? ![]() ? Ik vermoed dat de 3e binding komt zodat ook de 3e O een volle schil heeft met 8 elektronen, maar kan iemand hier de theorie achter uitleggen? | ||
Scuidward | zondag 28 juli 2013 @ 20:42 | |
Ik zou willen dat ik het kon uitleggen ... maar ik ben bang dat ik de termen door elkaar ga gooien. Het is in elk geval een resonantiestructuur, ozon is in feite geen van beide structuren maar 'iets ertussenin'. http://www.mikeblaber.org(...)g/Resonan/Bond07.htm Hier staat het stapsgewijs. Je vermoeden klopt in elk geval! | ||
DefinitionX | zondag 28 juli 2013 @ 20:54 | |
Door die link snap ik het beter. Bedankt. Maar wat kan ik als geheugensteuntje gebruiken? 1) Lewis = anders dan een structuurformule 2) Bij Lewis structuren zijn het aantal covalente bindingen niet van belang, het gaat hier om de elektronenen, covalente bindingen in een lewis structuur zijn anders dan in een normale structuur. Want bij ammoniak: Normaal: ![]() Lewis: ![]() Is het aanvaardbaar dat ik het zo onthou? | ||
Scuidward | zondag 28 juli 2013 @ 21:07 | |
De streepjes bij een structuurformule stellen twee elektronen voor die gedeeld worden door de atomen waar ze bij horen. Bij water zie je dat heel duidelijk. Waterstof heeft slechts 1 elektron, zuurstof wilt er 2, voila. Covalente bindingen zijn in beide gevallen van belang, immers een covalente binding is een gedeeld elektronenpaar. Lewisstructuren zijn structuren waarbij de elektronen die niet bij de binding horen maar toch aanwezig zijn weergegeven worden zoals je ziet bij ammoniak omdat die wel degelijk belangrijk zijn (denk ik zo) bij andere aspecten. In het geval van ammoniak bijvoorbeeld als je het molecuul in 3D gaat bekijken. Het is dan een tetraeder (zie spoiler, gigantisch plaatje). Net als methaan ook is trouwens. Je moet het ook een beetje zien als een manier om de werkelijkheid te omschrijven. Eigenlijk zijn structuurformules een versimpelde weergave van lewisstructuren (ik denk dat je voor elk molecuul wel een lewisstructuur kan opstellen) en zijn die structuren weer een versimpelde weergave van de realiteit (die uiteraard ontastbaar klein is). Vanwaar de interesse? Studiegerelateerd ook? Er zijn boeken over geschreven uiteraard ![]() | ||
DefinitionX | zondag 28 juli 2013 @ 21:56 | |
Het is een tetraeder omdat omringingsgetal 4 is, leuk om te zien. ![]() Studiegerelateerd trouwens (toelatingsproef Belgie arts volgend jaar). Ik ben meer iemand die in de zomer achter de boeken/pc zit dan buiten 'chillen'. Ik moet na jaren niet echt een normaal zomervakantie te hebben gehad, leren hoe het wel moet (nee dus). Maar het leren van nieuwe dingen vind ik leuk, dus mijn zomer is dit. Overigens maakt je post het een en ander duidelijk, top ![]() Maar dat is toch vreemd dan? Waarom zeggen ze in vwo boeken dat de covalentie van bijvoorbeeld O, 2 is, terwijl je toch meer dan 2 bindingen kan tekenen, zoals je in het ozon voorbeeld terug kunt zien? | ||
Scuidward | zondag 28 juli 2013 @ 21:59 | |
Een omringingsgetal van 2 is de 'standaard'. Uitzonderingen worden in het ene boek denk ik wel behandeld en in het andere niet. Ik denk dat middelbare school scheikunde poogt een algeheel beeld te geven van de gangbare theorie etc. en dat evt. extra info weggelaten zal worden. Voor veel scholieren is de basis al pittig natuurlijk. Ik heb organische chemie (koolwaterstoffen) ook pas echt begrepen op de universiteit. | ||
lyolyrc | zondag 28 juli 2013 @ 22:41 | |
De octetregel heeft de hoogste prioriteit voor de C, N, O en F. Dat betekent dat deze elementen altijd zullen streven naar 8 elektronen om zich heen. Voor die 8 elektronen tellen alle elektronen die betrokken zijn bij een binding mee (dus ook de elektronen die eigenlijk bij het naburige atoom horen) en de vrije elektronenparen van het atoom waarvoor je het octet moet vaststellen. In de praktijk komt dat er vaak op neer dat C 4 binding heeft, N 3, O 2 en F 1, maar dat is slechts een vuistregel. Door het sterke streven naar octet voldoet ozon niet aan deze vuistregel (al moet je de resonantiestructuren niet te absoluut nemen). Een andere bekende uitzondering is koolstofmonoxide: ![]() | ||
De-Haas | maandag 29 juli 2013 @ 00:56 | |
Dat is sowieso een beetje het punt met Lewisstructuren, gedelokaliseerde elektronen kunnen er niet goed mee worden aangegeven, dan krijg je het gekloot met resonantie-structuren. | ||
DefinitionX | maandag 29 juli 2013 @ 21:10 | |
Ze hebben het in mijn boek nu over subschillen rond een nucleus. Dit gaat me helpen om elektronenconfiguraties te kunnen schrijven. Mijn vraag: ze hebben het over subschillen, maar dan zeggen ze bijvoorbeeld '2p-orbital' en niet '2p-subshell'. Begrijp ik het goed dat een subshell=orbital? | ||
Scuidward | maandag 29 juli 2013 @ 22:08 | |
Nee. Subshell kan je denk ik het beste zien als het pellen van een ui. Kleine atomen zijn een kleine ui, je bent snel bij de kern, grote atomen zijn grote uien, veel lagen met veel elektronen. Orbitals slaan meer op de vormen die de elektronen rond de kern maken als je ze zou gaan volgen (wat uiteraard verdomd lastig is, je spreekt meer over kans om een elektron aan te treffen en over elektrondichtheden dan over het echt zien van een elektron hoewel er dacht ik wel experimenten in geslaagd waren). De vorm van de s-orbital is dan mooi rond. Maar een p of d-orbital heeft een hele andere vorm, zo kan het een beetje op een zandlopervorm gaan lijken. Misschien heb je die plaatjes wel of heb je echt een tekstboek te pakken? Soms zijn illustraties duidelijker: ![]() Hierboven zie je mooi dat de 1s en 2s als subshells dus uit elkaar liggen maar qua vorm gelijk zijn. Vind het enigszins jammer dat je vragen over elektronen gaan omdat het niet mijn sterkste kant is, dus ongetwijfeld kan lyolyrc of de haas het net even wat fijner uitleggen. Lastige is misschien ook de overgang van Engels naar Nederlands. | ||
VanishedEntity | maandag 29 juli 2013 @ 22:36 | |
Niet helemaal, een subschil is zoals de naam zegt een onderschil van een hoofdschil. Een orbitaal is dat gedeelte van de ruimte rondom een atoomkern waarin de kans +/- 90% is dat bij meting een electron met bepaalde quantumgetallen n,l,m, en s te vinden valt. Dat kan een standaard (sub)schil zijn, maar ook een zgn hybride. Het blijkt nl. dat die (sub)schillen bij benadering te beschijven zijn adhv de schrödingervergelijking, en als je daaraan gaat rekenen komt daar een bepaalde vorm voor de verschillende orbitalen uitrollen. Het blijkt ook dat je zgn. lineaire combinaties kan nemen van die subschillen. Kijken we bijv. naar het koolstofatoom, dan omvat de 2de hoofdschil één subschil 2s, en drie subschillen 2px, 2py en 2pz, waar je in totaal 8 electronen in kan parkeren. Deze subschillen zijn op verschillen wijzen lineair te combineren. Laten we met de meest tot de verbeelding sprekende beginnen, de sp3 hybridisatie. Zoals de term al aangeeft, is dit een combi van de 2s orbitaal en de drie 2p orbitalen. Dit levert de koolstof-tetraedervorm op, waarbij de 4 sp3 orbitalen langs de lijnen van het zwaartepunt naar de 4 hoekpunten van de tetraedervorm lopen, en hiermee de covalentie van 4. Anders gezegd, dit is bij benadering de reden waarom koolstof graag 4 bindingen vormt, bijv met H om methaan te vormen. En doordat elke H-atoom 1 electron in zn 1s schil heeft rondzwerven, kan je door de 4 1s schillen te laten overlappen met de 4 sp3 orbitalen een situatie bewerkstelligen waarbij effectief zowel de 1s schillen als de sp3 bezet zijn met 2 electronen. En dit is, zoals eerder opgemerkt, een energetisch gunstige toestand, en zijn er chemische bindingen gevormd. Dit type chemische binding ts een sp3 orbitaal en een andere sp33, of een s orbitaal wordt een sigma-binding genoemd. Andere typen bindingen zijn de pi-binding, betrokken bij dubbele (sp2) en drievoudige (sp) bindingen, en delta-bindingen (die zal je in het begin van een chemie-curriculum niet tegenkomen). Zie google images en Wikipedia. | ||
DefinitionX | maandag 29 juli 2013 @ 23:37 | |
Ik heb het even opnieuw gelezen in mijn boek. Dus orbitals zijn oplossingen voor de kans om een elektron te vinden rondom een atoomkern in een bepaalde schil.![]() Er staat dan hoeveel orbitals per subschil, dat betekent dus bijvoorbeeld voor de 2p schil/orbital 3 kansen. Heb ik dat goed begrepen? Scuidward, ik heb n.a.v. jouw post nog even in het boek gekeken, en het klopt. Dus orbitals zijn kansen/oplossingen voor elektronen. VanishedEntity, ik heb nog geen theorie van de sp3 gehad, maar ik snap waar de naam vandaan komt nu, bedankt. Trouwens, dit zijn mijn definities van de quantum getallen n, l en m: n = lading en hoeveelheid schillen l = aantal vormen van orbitals l=n-1, dus stel dat je n=3 dan l=2 en dan heb je sowieso s, p en d subschillen m1 = magnetische lading (dit is nog vaag bij mij) | ||
VanishedEntity | dinsdag 30 juli 2013 @ 00:15 | |
Nee, een orbitaal is dat gedeelte van de ruimte rondom een atoomkern waarin de kans +/- 90% is dat bij meting een electron met bepaalde quantumgetallen n,l,m, en s te vinden valt. Een kans an sich is het niet, maar het is er wel op gebaseerd. Nee, vanuit n kan je niet de lading afleiden. Dan moet je echt kijken naar het atoomnummer oftewel het aantal protonen in de atoomkern. Vanuit n is wel het aantal hoofdschillen die (deels) bezet worden te bepalen, en de energietoestand waarin een electron met hoofdquantumgetal n (en l, m, s) en de daarbij corresponderende orbitaal zich bevindt te bepalen. Persoonlijk stel ik voor het bepalen van het aantal subschillen binnenin een hoofdschil de relatie l = n, want de eerste hoofdorbitaal kent maar 1 type suborbitaal, nl. 1s. De conventie l = n-1 wordt gebruikt voor de bepaling van het hoekmoment L = ℏ√(l(l+1) omdat de s-orbitaal geen hoekmoment heeft. Nee, dit is de projectie van de hoekmoment-vector (hoekmoment is een vectorgrootheid) langs de z-as, gegeven door Lz=mℏ. Dit quantumgetal bepaalt de orientatie van de orbitaal in de ruimte, en vanaf d en hoger ook de vorm. | ||
lyolyrc | dinsdag 30 juli 2013 @ 00:30 | |
Even twee opmerkingen: 1. De juiste notatie is sp3 2. Bij sp2 en sp-hybridisatie krijg je ook 4 bindingen, maar dan hebben ze niet meer allemaal hetzelfde karakter (voor sp2 3 σ en 1 π en voor sp 2 σ en 2 π). De π binding werd bij ons overigens direct behandeld. | ||
VanishedEntity | dinsdag 30 juli 2013 @ 00:35 | |
Daar wou ik nog even mee wachten totdat hij de concepten orbitaal en hybridisatie beter begrijpt. | ||
lyolyrc | dinsdag 30 juli 2013 @ 00:48 | |
Ik denk persoonlijk dat het introduceren van de sp2- en sp-hybrides minder gewaagd is dan een formule voor hoekmoment. Ook denk ik dat die hybrides relevanter zijn voor DefinitionX, gezien de reden van zijn vragen. Desondanks is het nooit verkeerd om wat meer aan theorie aan te bieden dan strikt noodzakelijk. Dat prikkelt (bij mij in ieder geval) de geest. ![]() | ||
VanishedEntity | dinsdag 30 juli 2013 @ 01:05 | |
Uiteraard hoeft hij zich nu niet direct bezig te houden met de exacte formule voor de angular momentum voor subschillen oftewel de p-, d-, f- en hogere orbitalen, maar als je voor het eerst leert dat 1ste hoofdschil maar 1 type subschil kent (1s) , de 2de hoofdschil 2 typen subschillen (2s, 2p), de 3de hoofdschil 3 typen subschillen (3s, 3p, 3d) etc etc, dan is het aan te raden ook even die formule te laten zien zodat de student in kwestie ook ziet waar die notatie l = n - 1 voor het nevenquantumgetal (azimuthal quantum number) vandaan komt. Dat ziet hij/zij nl. ook dat die formule laat zien dat de s-orbitalen geen hoekmoment kennen, terwijl de notatie l = n op diens beurt weer laat zien hoeveel typen subschillen er in een hoofdschil n aanwezig zijn. | ||
DefinitionX | dinsdag 30 juli 2013 @ 01:05 | |
Ik heb het volgende bekeken: En gecombineerd met jullie uitleg snap ik het nu veel beter. Dus je hebt een aantal hoofdschillen om een atoom en in elk hoofdschil zitten subschillen die samenhangen met 1s, 2s, 2p etc. Trouwens, elektronenconfiguratie voor Titanium is: 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s2 3d2 Toch? | ||
DefinitionX | dinsdag 30 juli 2013 @ 01:08 | |
Trouwens, geen idee wat hybridisatie is, maar dat behandelt mijn boek geloof ik ook. Dus hopelijk kom ik daar gauw achter, want bij Lewis structuren zegt met name deze persoon dat vaak: | ||
Scuidward | dinsdag 30 juli 2013 @ 01:15 | |
Sommige termen kan je ook gewoon in de google gooien. Hybridisatie is het combineren van elektronenorbitalen en beschrijft en verklaart het ontstaan van bindingen tussen atomen in moleculen en afhankelijk van de aard van de hybridisatie krijg je dus de voorgenoemde sigma of pi bindingen (en er zijn er nog meer zoals VanishedEntity aankaartte). Maar nu loop ik vooruit op je boek en ik weet niet of dat handig is want er stond geen vraagteken in je post ![]() | ||
VanishedEntity | dinsdag 30 juli 2013 @ 02:13 | |
Hybridisatie is het nemen van lineaire combinaties van de formules die de suborbitalen binnen een hoofdorbitaal beschrijven. Dit levert dan één of meerdere hybride orbitalen op van gelijk energieniveau maar verschillende ruimtelijke vorm. Eentje had ik even hierboven voor je beschreven, nl. de sp3 orbitalen die de typische tetraedervorm opleveren. Daarnaast kennen we in de 2de periode van het PSdE ook de zgn. sp2 en sp orbitalen. sp2 worden gevormd door de 2s orbitaal met 2 v/d 3 2p orbitalen te hybridiseren. Dit levert dan 3 sp2 orbitalen en 1 2p orbitaal op. De 3 sp2 orbitalen liggen in 1 vlak met hoeken van 120 graden onderling, en de overgebleven 2p orbitaal staat loodrecht op dat vlak. Deze sp2 hybridisatie staat aan de basis van de vorming van etheen en hogere alkenen. Zoals je uit het plaatje van de laatste link kan opmaken wordt elke orbitaal ook door 1 elektron bezet, totdat de chemische bindingen gevormd worden en weer voldaan wordt aan de octetregel. Ook zie je in het laatste plaatje hoe de dubbele binding tot stand komt, nl door de 2 sp2 orbitalen van de 2 koolstofatomen te laten overlappen (wat de sigma binding oplevert) en de 2p orbitalen van de 2 koolstofatomen dezelfde richting te laten wijzen (wat de pi binding oplevert). De sp orbitalen worden op hun beurt weer gevormd door de 2s orbitaal met 1 2p orbitaal te hybridiseren. Dit levert 2 sp en 2 2p orbitalen op. De 2 sp orbitalen liggen, als je even een xyz-assenstelsel erbij denkt, op 1 van die assen, en de 2 overgebleven p-orbitalen op de andere 2 assen. Een sp hybride is dus lineair van vorm. Net als bij sp2 zijn bij sp ook 2p orbitalen betrokken bij de chemische binding, maar nu overlappen 2 sp orbitalen elkaar (langs de x-as) en wijzen de 2 keer 2p orbitalen paarsgewijs dezelfde richting op(1 paar langs de y-as, 1 paar langs de z-as), om 1 sigma binding en 2 pi bindingen te vormen. Dit levert uiteindelijk kenmerkende drievoudige binding die we in ethyn en de hogere alkynen vinden op. [ Bericht 1% gewijzigd door VanishedEntity op 30-07-2013 02:23:28 ] | ||
DefinitionX | dinsdag 30 juli 2013 @ 15:19 | |
We beschouwen de volgende evenwichtsreactie: 2A + B -><- C + 2D De reactie is van eerste orde voor reagens A en van eerste orde voor reagens B. Welke formule geeft de reactiesnelheid van deze reactie? <A> v = k . [A] . [B] <B> v = k . [A]2 . [B] <C> v = k . [A]2 . [B]2 <D> v = k . [A] . [B]2 Ik had B, maar het antwoord moet A zijn, waarom? | ||
Viezze | dinsdag 30 juli 2013 @ 16:06 | |
Omdat het een eerste orde reactie is voor zowel A als B Zie ook http://nl.wikipedia.org/w(...)etten_en_reactieorde | ||
lyolyrc | dinsdag 30 juli 2013 @ 16:09 | |
Omdat de reactieorde en de exponent moeten overeenkomen. xe orde betekent [A]x | ||
lyolyrc | dinsdag 30 juli 2013 @ 16:09 | |
Quote ipv edit | ||
De-Haas | dinsdag 30 juli 2013 @ 22:44 | |
Jij probeert, denk ik, te redeneren net als bij evenwichtsbreuken, tot de macht van de coëfficient in de reactie. Zoals gezegd werkt het bij snelheidsvergelijkingen echter anders (zie link van Viezze). ![]() | ||
Nutkicker22 | zondag 4 augustus 2013 @ 23:20 | |
Misschien is dit pdfje wellicht handig, mocht je geïnteresseerd zijn. Is een studieboek over anorganische chemie. http://www.kepu.dicp.ac.c(...)an%20G.%20Sharpe.pdf | ||
DefinitionX | maandag 5 augustus 2013 @ 01:22 | |
Bedankt jongens. Misschien een andere uitdaging: Een vliegtuig heeft een startbaan van 500 meter nodig om op te stijgen. Het moet daarbij een startsnelheid van 50 m/s bereiken. Wat is de versnelling van het vliegtuig als je aanneemt dat het de gehele baan gebruikt? <A> 1 m/s² <B> 2 m/s² <C> 2,5 m/s² <D> 3 m/s² De site zegt dat het antwoord C moet zijn. Bij de uitwerkingen maken ze gebruik van: s=v^2/2a Ik kom echter (als ik enkele formules gebruik) uit op s=v^2/a. Ga ik ergens de mist in met het herleiden van de formules? Ik maak gebruik van v=s/t en a=v/t waarin ik zeg dat t=v/a en dat vul ik in v=s/t in. | ||
VanishedEntity | maandag 5 augustus 2013 @ 04:19 | |
Nou, we hebben al gegeven dat de beginsnelheid van het vliegtuig 0m/s is en de eindsnelheid 50m/s. Daaruit kunnen we al afleiden dat we met een eenparig versnelde beweging te maken hebben. De bewegingsvergelijkingen daarvoor zijn: xt = x0 + v0t + ½at2 voor de plaats en vt = at voor de snelheid op tijdstip t. Uitgaande van een beginplaats van 0 m en beginsnelheid van 0 m/s kunnen we de plaastvgl. reduceren tot xt = ½at2 . Invullen van de gegeven data levert 500 = ½at2 voor de plaatsvgl. De snelheidsvgl. wordt bij invullen 50 = at Vervolgens kwadrateren we de ingevulde snelheidsvgl: 2500 = a2t2 2500/a2 = t2 nu vullen we de gevonden uitdrukking voor t2 in in de eerste vgl: 500 = ½*a*2500/a2 = 500 = ½*2500/a => 500a = 1250 => a = 1250/500 = 2,5 m/s2, antwoord C dus. | ||
DefinitionX | maandag 5 augustus 2013 @ 09:49 | |
Bedankt Vanished! Natuurkunde (vwo) is alweer een jaar geleden voor mij, dus ik wilde het weer oppakken en er ook beter in worden. Zijn jullie te spreken over dit boek? http://www.bol.com/nl/p/introduction-to-physics/1001004011723226/ | ||
Riparius | dinsdag 6 augustus 2013 @ 00:40 | |
Dit is geen uitdaging hoor. Dit soort opgaven zijn klassiekers om te testen of iemand echt inzicht heeft of maar slaafs wat half of niet begrepen formuletjes gaat zitten invullen. Lang vóór Newton, in de Middeleeuwen, kon men dit al oplossen, lees het Wikipedia artikel over de Oxford calculators er maar eens op na. Gewoon uit het blote hoofd: de gemiddelde snelheid van het vliegtuig op de startbaan is 25 m/s, dus het vliegtuig doet er 500/25 = 20 seconden over om het einde van de startbaan te bereiken. De versnelling bedraagt dus 50/20 = 2,5 m/s². Mooi hè, dat inzicht? | ||
VanishedEntity | dinsdag 6 augustus 2013 @ 01:28 | |
Ik betwijfel of hij in dit stadium van het Natuurkunde curriculum gebruik van dat theorema mag maken. Zo gehanteerd lijkt het zomaar past boem uit lucht te komen vallen, en docenten en examinatoren/correctors hanteren daar doorgaans direct de rode pen voor. | ||
thenxero | dinsdag 6 augustus 2013 @ 01:34 | |
Dat lijkt me sterk, want zo is het mij ook aangeleerd op de middelbare school. | ||
Riparius | dinsdag 6 augustus 2013 @ 01:35 | |
Nee, het is een meerkeuzevraag uit de Vlaamse toelatingstoets. Het is daarbij niet de bedoeling uitwerkingen in te leveren, alleen antwoorden. Heel veel vragen uit die toets zijn gericht op het testen van inzicht. Dat geldt ook voor de wiskundevragen. | ||
DefinitionX | donderdag 8 augustus 2013 @ 20:21 | |
Iemand tips/trucs om heel het tabel der elementen uit je hoofd te kunnen opschrijven? Bij een vraag van de proef uit Belgie vroegen ze welke elementen dezelfde eigenschappen hebben. Nu weet ik dat dat te maken heeft met de groep van de elementen. Als je het tabel uit je hoofd kent is dat natuurlijk niet zo moeilijk meer. En de Amerikanen gebruiken schijnbaar het 1a-2a-7a-8a systeem voor het labelen van de groepen, maar wij gaan tot 18 geloof ik. Mijn boek dat in het engels is gebruikt het Amerikaans model, maar hoe zal ik dat leren dan? Maakt het opzich uit welke van de 2 ik kies? Als ik voor het 1a-2a systeem ga dan kan ik ook zo de 1-18 groep schrijven, want dan hoef ik enkel de rijen te tellen. | ||
lyolyrc | donderdag 8 augustus 2013 @ 20:26 | |
Hier kun je oefenen: http://www.sporcle.com/games/g/elements | ||
Crisisstudent | maandag 12 augustus 2013 @ 17:48 | |
Kan iemand mij helpen met punt 2 en 4 van http://imgur.com/dgwG5k4? Voor 2 had ik dit bedacht: http://www.wolframalpha.c(...)0%2Ccos%28a%29%7D%7D maar dat komt niet uit qua eigenwaardes. Voor punt 4 heb ik begrepen dat je als je de operator vermenigvuldigt met de eigenstaat, de uitkomst gelijk is aan 1/2 keer de eigenstaat, maar dat komt wederom niet uit. Het is geen huiswerk.. heeft zichzelf opgelost [ Bericht 2% gewijzigd door Crisisstudent op 12-08-2013 18:11:50 ] | ||
DefinitionX | woensdag 14 augustus 2013 @ 23:06 | |
Enkele vragen over elektromagnetisch spectrum en de relatie met atomen: 1) In mijn boek zie ik een spectrum voor waterstof. Ik zie 4 streepjes die elk corresponderen met een bepaalde golflengte. Echter met de Balmer-Rydberg vergelijking vind je golflengtes die lager zijn dan op het spectrum dat in het boek te zien is. Dus als er in het boek het laagste streepje = lambda 410 nm, kun je met de Balmer-Rydberg vergelijking nog lagere golflengtjes vinden. Hoe moet ik dat zien? Ik vermoed omdat de afbeelding in het boek zichtbaar licht bedoelt met die 4 streepjes. 2) Er is ook in de Balmer=Rydberg vergelijking een getal m; is deze karakteristiek voor bepaalde atomen? Dus m=2=waterstof? | ||
DefinitionX | zondag 25 augustus 2013 @ 17:15 | |
Ik gebruik nu een Belgische methode voor fysica. Ik ben nu bij elektrische velden en daar noemen ze termen zoals richting en 'zin' van een elektrisch veld. Wat is het verschil tussen de zin en de richting van bijvoorbeeld een kracht of elektrisch veld? | ||
Riparius | zondag 25 augustus 2013 @ 17:27 | |
Kijk hier voor uitleg over het verschillende gebruik van de termen richting en zin bij vectoriële grootheden in Nederland en Vlaanderen. | ||
Bram_van_Loon | zondag 25 augustus 2013 @ 18:53 | |
Of zoals een voormalige docent van mij het deed: substitutie van de ene vergelijking naar de andere, berekenen en vervolgens droog opmerken dat je ook het antwoord had kunnen vinden door je inzicht te gebruiken. ![]() Het is echter wel wat link om voor iemand die nog niet dat inzicht heeft op dit inzicht te vertrouwen. Jij kan nu het gemiddelde op deze manier nemen doordat vanuit rust met een constante accelleratie een bepaalde snelheid wordt bereikt na een bepaalde afstand, daarom is het veilig om aan te nemen dat de gemiddelde snelheid de helft bedraagt van de uiteindelijke snelheid. Je moet niet alleen slaafs formules invullen, je moet logisch nadenken en vermoedens toetsen met de formules die je hebt. Maar of dat het nu verstandig is om als beginner blindelings op je inzicht te vertrouwen...dan kan je bedrogen uitkomen. | ||
Bram_van_Loon | zondag 25 augustus 2013 @ 19:01 | |
Je moet voor een beperkt aantal elementen de plaats in de tabel weten maar het is minstens zo belangrijk dat jij begrijp waarom groepen elementen bepaalde eigenschappen hebben. Verdiep je hier vooral in! No shortcuts. | ||
Bram_van_Loon | zondag 25 augustus 2013 @ 19:08 | |
Veel deeltjes hebben een lading, die kan positief of negatief zijn. Een positief geladen deeltje wordt aangetrokken door een negatieve lading en wordt afgestoten door positieve lading, vice versa voor negatief geladen deeltjes. Een elektrisch veld zorgt voor een spanningsgradiënt tussen twee plaatsen in de ruimte. De zin geeft de hoek aan. Stel je voor dat je een hoek van +30 graden hebt, teken die lijn in een assenstelsel of beeld het je in. Dan zijn er dus twee richtingen. Dat is het verschil tussen de zin en de richting. Technisch gezien zouden beide termen door 1 term kunnen worden vervangen (enkel de hoek) maar dat doen ze om de een of andere reden niet. | ||
Riparius | zondag 25 augustus 2013 @ 19:34 | |
Het ging om een vraag uit die Vlaamse toelatingstoets. Ik weet niet of je die toetsen (of althans reconstructies ervan, want ze worden niet vrijgegeven) wel eens nader hebt bekeken, maar dan zie je dat veel vragen zijn te beantwoorden zonder pen en papier te gebruiken en dus ook zonder berekeningen die je niet uit het blote hoofd zou kunnen doen. Er wordt vooral op inzicht getoetst. Varianten van deze vraag komen vaak voorbij in typische middelbare school stof, zie bijvoorbeeld hier (en let niet op de plaatjes in de post erboven). [ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 26-08-2013 11:57:35 ] | ||
DefinitionX | zondag 25 augustus 2013 @ 19:36 | |
Bedankt voor het uitleggen van de 'zin' Riparius en Bram. Ik begrijp het nu (iets) beter. | ||
Bram_van_Loon | zondag 25 augustus 2013 @ 20:26 | |
Riparius, ik heb zelfs meegedaan aan die toets, om mijn opties open te houden. | ||
Bram_van_Loon | zondag 25 augustus 2013 @ 20:30 | |
[ Bericht 100% gewijzigd door Bram_van_Loon op 25-08-2013 20:31:08 ] | ||
sugar4 | dinsdag 3 september 2013 @ 09:37 | |
Zou iemand mij kunnen helpen? Het is niet echt een huiswerkvraag, maar vindt het een beetje overdreven om een topic voor aan te maken in K&W. Onze oprit wordt komend weekend verhoogd (ligt aan een dijk). Nu komen er keerwanden om de boel op z'n plaats te houden. Nu moet ik alleen ook zand bestellen, maar ik weet niet zeker hoeveel. Situatie: (Ik heb het in paint gemaakt dus let niet op de verhoudingen) ![]() De oprit wordt met 1 meter verhoogd, maar om de inhoud te berekenen dacht ik dat het makkelijker was om de hoek 90 te maken. Dat is bij 1,5 meter. Dus ik dacht 1,5*3,2*7,5 = 36 / 2 = 18*2/3 = 12m3 meter ![]() Iemand enig idee of mijn berekening zo klopt of zie ik iets over het hoofd. Het gaat overigens om een benadering, maar ik wil geen bergen overhouden en zeker geen tekort. ![]() | ||
lyolyrc | dinsdag 3 september 2013 @ 12:35 | |
Strikt genomen klopt je berekening niet en is die ook niet netjes opgeschreven, maar je gedachtengang is goed en daardoor kom je toch op een goed antwoord uit. ![]() Je zou eigenlijk met 7,2 moeten vermenigvuldigen in plaats van 7,5. In dat geval kom je op een iets lager antwoord uit, namelijk 11,52 m3. Maar aangezien de boel vast niet helemaal recht is en je zeker niet te weinig wil hebben, kun je beter 12 m3 nemen. | ||
sugar4 | dinsdag 3 september 2013 @ 12:50 | |
Thanks voor de uitleg en bevestiging! | ||
Riparius | dinsdag 3 september 2013 @ 14:19 | |
Je berekening wordt niet makkelijker zo, integendeel. Het gezochte volume kun je eenvoudig berekenen door de oppervlakte van de zwarte driehoek in zijaanzicht te vermenigvuldigen met 3,2. En de oppervlakte van die zwarte driehoek in zijaanzicht (halve basis maal hoogte, draai de tekening een kwart slag linksom) is ½·1·7,2 = 3,6 m². Het gezochte volume is dus 3,6·3,2 = 11,52 m³. | ||
Barthoofd | woensdag 4 september 2013 @ 18:28 | |
Ik heb een eenvoudig probleem met scheikunde. We krijgen een herhalingstoets maar die stof is zo lang geleden uitgelegd, dat ik hier vast zit. Het gaat om het verschil tussen een suspensie en een emulsie. Ik snap de principes, maar ik weet niet hoe ik er een zou moeten herkennen. Hoe weet ik bijvoorbeeld of koffie een suspensie is, of een emulsie? Of sap? En bestaat er ook een combinatie tussen een suspensie en een emulsie? Ik hoop dat iemand mij dit kan uitleggen ![]() | ||
Lyrebird | donderdag 5 september 2013 @ 08:45 | |
Kortere golflengtes kun je idd niet zien, dus je hebt waarschijnlijk gelijk. In de praktijk zal het ook lastig zijn om een spectrometer te maken die zowel in het zichtbare deel van het spectrum als in het UV deel lijnen kan zien. | ||
fruitsalade007 | zondag 8 september 2013 @ 14:39 | |
Wat is een recht evenredig verband? | ||
t4rt4rus | zondag 8 september 2013 @ 14:47 | |
https://nl.wikipedia.org/wiki/Evenredigheid | ||
Scuidward | zondag 8 september 2013 @ 14:48 | |
Suspensie zijn deeltjes die niet opgelost zijn zoals suiker of zout maar eerder een zichtbaar mengsel vormen zoals Brinta in melk. Een emulsie zijn twee verschillende lagen (bijv. vloeistoffen, olie drijft op water) die niet mengen. Emulsies kunnen wel mengen met een emulgator en dan krijg je een suspensie geloof ik. Sap is een suspensie (in elk geval wel met sinaasappelsap en vruchtvlees). Koffie weet ik niet, koffie is dan net als thee een extractie van de oplosbare delen van de koffie in heet water (misschien zelfs een andere term voor). Kijk ook evt. op de beide Wikipediapagina's voor extra toelichting. Combinaties ken ik niet maar hoop dat bovenstaande een en ander toelicht. Dat de een een veelvoud is van de ander. Bijv. met briefjes van 10,- Het totale bedrag in je portemonnee is recht evenredig aan de hoeveelheid briefjes van 10 (ander geld uitgesloten). | ||
fruitsalade007 | zondag 8 september 2013 @ 14:49 | |
Ik heb hier geen duidelijke zin uit kunnen pikken die aangeeft wat het betekent.. | ||
Scuidward | zondag 8 september 2013 @ 14:51 | |
Stel je fietst met 30 km / uur. De totale afstand is dan recht evenredig aan de totale reistijd. 1 uur - 30 km 2 uur - 60 km 3 uur - 90 km etc. Mocht het zo nog niet duidelijk zijn dan ben ik benieuwd van wie of waar je deze term voor het eerst tegen kwam. | ||
fruitsalade007 | zondag 8 september 2013 @ 14:54 | |
Nee ik begrijp het al. Je eerste post was al vrij duidelijk, dus bedankt. Zou je nog twee voorbeelden kunnen geven? (moet d'r 4 geven) | ||
Scuidward | zondag 8 september 2013 @ 14:58 | |
Ow ik mag je huiswerk gaan maken? ![]() Desnoods google je maar. Kwam er net al een tegen van hotelkamerovernachtingen. | ||
fruitsalade007 | zondag 8 september 2013 @ 15:03 | |
![]() | ||
#ANONIEM | zondag 8 september 2013 @ 15:04 | |
Wiskundig gezien is iedere lijn y = ax rechtevenredig. y is namelijk een veelvoud van x. Nu moet je toch wel wat zaken kunnen opdreunen? | ||
t4rt4rus | zondag 8 september 2013 @ 19:30 | |
Lees het nog een keer... https://en.wikipedia.org/wiki/Proportionality_%28mathematics%29 | ||
DefinitionX | maandag 9 september 2013 @ 00:03 | |
Kan iemand me aub uitleggen wat kve inhoudt en hoe je het berekent. Ben moe en heb een grote deel van de dag gestudeerd. Wat ik weet is dat het met het kiemgetal te maken heeft. Kiemgetal bereken je geloof ik door het aantal kolonies te delen door het oppervlak, nietwaar? Kve heeft te maken met eenheden, maar wat precies weet ik niet. | ||
thenxero | maandag 9 september 2013 @ 00:35 | |
Het kiemgetal of kolonievormende eenheden (kve) is het aantal bacteriekiemen dat zich in of op een product bevindt. | ||
DefinitionX | maandag 9 september 2013 @ 22:25 | |
Dankje. ![]() | ||
fruitsalade007 | woensdag 11 september 2013 @ 20:32 | |
Hoeveel molecuul- en atoomsoorten bestaan er? | ||
Aardappeltaart | woensdag 11 september 2013 @ 20:41 | |
Wat is een atoomsoort? Wat is een molecuul? Hoeveel atomen zijn er (hint: kijk in het Periodiek systeem). Waaruit bestaat een molecuul? Hoop dat deze hulpvragen je in de goeie richting helpen! | ||
fruitsalade007 | woensdag 11 september 2013 @ 20:47 | |
Deze vragen had ik al beantwoord. (niet zo moeilijk ;p) Overigens weet ik het aantal atoomsoorten al, namelijk 110. Alleen het aantal molecuulsoorten kan ik echt niet vinden, enig idee? | ||
Aardappeltaart | woensdag 11 september 2013 @ 20:53 | |
Ah top! Het is slim om te vermelden hoever je al bent met je vraag in plaats van die zo hier neer te gooien, dan krijgen mensen minder snel het idee dat je je huiswerk dumpt. Zomaar 'n tip ![]() Ik denk dat de vraag ook meer bedoelt is om je een idee te geven dat het aantal mogelijke moleculen groot is. Je kunt oneindig veel combinaties maken met die 110 elementen zou je simpelweg denken, maar ze bestaan niet allemaal. Het zijn er veel, dat denk ik wel. Duizenden? Meer? Geen idee precies. Ver aan het begin van de scheikunde verwacht ik zoets. Geen precies aantal dus. Of ben je verder? | ||
BalotelliFan | donderdag 12 september 2013 @ 19:40 | |
Zou iemand mij kunnen vertellen wat het verschil tussen een afleesfout en een toevallige fout is? Bij voorbaat dank! | ||
Scuidward | donderdag 12 september 2013 @ 23:20 | |
Afleesfout is denk ik wanneer je bijv. een analoge weegschaal gebruikt en je een schatting moet geven. Maar ook als je bij een titratie een ijklijn van 10 erlenmeyers tot het streepje moet vullen. Toevallige fout hangt (aldus een eerste check met google) samen met externe omstandigheden zoals omgevingstemperatuur die niet altijd voor een extreme afwijking in je resultaten zorgen maar eventueel toch wel ingecalculeerd moeten worden. Afleesfouten zouden, als je het steeds zelf doet, geminimaliseerd worden om tot een redelijk nauwkeurig resultaat te komen. | ||
Aardappeltaart | vrijdag 13 september 2013 @ 17:15 | |
Zoals Scuidward het zie, zie ik het ook. Daaraan toegevoegd: Afleesfouten zijn denk ik dus willekeurig twee kanten op en hangen samen met hoe nauwkeurig je afleest (of hoeveel afleesstreepjes er zijn, etc). Als je steeds hetzelfde wil meten komt uit al die waardes dus uiteindelijk een wat nauwkeuriger gemiddelde. Dat is meer statistiek, maar goed. Zo'n toevallige fout heb je elke keer en als je die niet weet kom je dus ook na veel proeven op een verkeerde waarde. | ||
MouzurX | zaterdag 21 september 2013 @ 00:49 | |
Ik heb een vraag waar ik niet uitkom: Je hebt een closed network system (jackson) met 3 machines en 4 jobs. De rate van machine 1 is mu*alpha waar de rates van machine 2 en 3 mu zijn. Exponentiele distributies. Dan is de vraag: a) List all possible states (n1; n2; n3) and determine the corresponding steady-state probabilities theta(n1;n2;n3). Maar hoe bereken je dit? Als de alpha verandert dan verandert de kans op de verschillende states(bijv 4,0,0 komt minder vaak voor wanneer de alpha 2 is en de rate dus sneller is dan die van de andere machines) Dan moet het antwoord haast wel alphas bevatten aangezien het daarvan afhankelijk is. Maar hoe dat moet? | ||
GoodGawd | maandag 23 september 2013 @ 14:09 | |
Hello ik heb tijdje geleden een berekening gemaakt, ik zit nu weer te reviewen maar ik snap niet meer waar het getal 15.63 vandaag komt in de regel waar staat ABC-formule. Kan iemand me helpen mijn eigen uitwerking te ontcijferen ![]() Het stuk vanaf de eerst wortel teken is van belang, daarboven is allemaal straight forward en stel gegevens. Je ziet dus dat ik de CL ga berekenen omdat deze nodig is om de TAS te bepalen. In de gegevens is Cd uitgedrukt in CL, na enig omschrijven ga ik dus naar een ABC formule, echter op de rij waar ABC formule staat heb ik iets gedaan wat ik nu onduidelijk vind, iemand? ![]() | ||
Riparius | maandag 23 september 2013 @ 20:32 | |
Zo zout heb ik het nog nooit gegeten. Wat jij moet doen is gewoon die opgave opnieuw maken, maar nu fatsoenlijk. Je uitwerking is sowieso fout en onbruikbaar. Ik vermoed dat je destijds iets verkeerd hebt ingetoetst op je calculator aangezien (1/15,63)2 ≈ 0,004. Maar dan nog. Ik zie dat je de abc-formule ook niet eens correct weet te gebruiken. Epic fail. | ||
#ANONIEM | maandag 23 september 2013 @ 22:57 | |
Wat hij bedoelt te zeggen is dat je enkel de wortel van de discriminant moet nemen, dus x1,2 = (-b ± √D)/(2a) met D = b2 -4•a•c. [ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 23-09-2013 22:57:48 ] | ||
thenxero | maandag 23 september 2013 @ 23:40 | |
En dat je b² hebt, en niet -b². ![]() | ||
#ANONIEM | maandag 23 september 2013 @ 23:54 | |
Ook dat nog ja. ![]() | ||
AlexanderC | maandag 30 september 2013 @ 21:20 | |
Hallo ik heb een vraag waar ik maar niet uitkom. Er wordt 25 gram Aluminiumsulfaat opgelost en in een maatkolf van 200 mL gedaan. Hieruit wordt na aanvullen en homogeniseren 15 mL gepipetteerd in een maatkolf van 250 mL en aangevuld. a) Hoeveel ppm Al bevat de laatste oplossing b) Hoeveel ppm Sulfaat bevat de laatste oplossing | ||
AlexanderC | maandag 30 september 2013 @ 21:57 | |
Ik heb al het volgende: 25000mg/0.200l=125000 ppm aluminumsulfaat in de 1e oplossing 125000x(15/250)=7500 ppm aluminiumsulfaat in de tweede oplossing. Maar daarna gaat het fout. Wie helpt mij? | ||
Scuidward | maandag 30 september 2013 @ 22:11 | |
Verdomme, mijn hele reactie weg. Enfin. Komt erop neer dat het een zout is en dat het oplost in water. Kom je op het juiste antwoord als je de massa van de stoffen opzoekt en kijkt hoeveel % van de massa aluminium is en hoeveel sulfaat? Verder wilde ik je graag even wijzen op het werken met eenheden. Nu kom je op het goede antwoord omdat 0.200 liter 0.2 kg is en een mg 1-miljoenste kilo. Maar netjes is het niet echt. Ook dacht ik altijd dat ppm over moleculen ging en dat je dus in mollen moet denken, maar een snelle google check leert mij dat het ook op deze manier kan. Wellicht dat iemand anders dat nog ff kan verifiëren mocht je niet op het juiste antwoord komen, [ Bericht 10% gewijzigd door Scuidward op 30-09-2013 22:19:45 ] | ||
AlexanderC | maandag 30 september 2013 @ 22:23 | |
Ik kom niet op het juiste antwoord. ![]() In theorie zou het inderdaad moeten werken, maar ergens gaat het mis. Kan iemand het niet gewoon voordoen? zo moeilijk kan het toch niet zijn? | ||
Scuidward | maandag 30 september 2013 @ 22:25 | |
Voorbeeld: Je hebt 10 gram van de magische stof: "A2B" En A weegt 3 gram / mol en B 4. Dan is van die 10 gram 6 A en 4 B. Oftewel 6/10 en 4/10 6/10 x 7500 ppm 4/10 x 7500 ppm Mollen is lastiger, dan moet je overnieuw beginnen denk ik. 200 ml water is ongeveer .. 12 mol? | ||
Platina | maandag 30 september 2013 @ 23:15 | |
Aluminiumsulfaat heeft een molgewicht van 342.15 g/mol. Aluminium heeft een molgewicht van 26.98 g/mol. Dus 26.98x2 / 342.15 is de ratio van aluminium in het aluminiumsulfaat. Reken dit om naar de fractie in 25 gram. Dan weet je hoeveel gram aluminium je in 200 ml hebt (reken om naar een percentage). De oplossing is homogeen dus als je 15 ml er uit haalt dan heb je dus hetzelfde percentage aluminium als in de maatkolf van 200 ml. Als je bijvoorbeeld 3% hebt in 200 ml dan heb je dus ook 3% in 15 ml. Reken die 3% weer om naar een gewicht. Reken dan het aluminium gewicht weer om naar een percentage en zet het dan om naar ppm. ^^ Beetje warrig maar hopelijk kom je er uit (en klopt mijn uitleg ook nog ![]() | ||
lyolyrc | maandag 30 september 2013 @ 23:22 | |
Ik vind het inderdaad ook een beetje aan de warrige kant. Bovendien heeft de vraagsteller al de juiste concentratie aluminiumsulfaat van de eindoplossing (in ppm) te pakken, dus hij hoeft dat alleen nog maar te vermenigvuldigen met de molfracties van de ionen om de juiste antwoorden te krijgen. | ||
Rezania | vrijdag 4 oktober 2013 @ 23:49 | |
Ik moet alle 20 aminozuren (eigenschappen, groep, drieletterige code, eenletterige code) uit mijn hoofd leren. Iemand die een goede methode of site weet? Want gewoon stampen werkt tot nu toe niet echt. | ||
Scuidward | vrijdag 4 oktober 2013 @ 23:54 | |
Uit je hoofd suggereert toch echt stampen. Het is eigenlijk het periodieke systeem, maar dan net een stapje hoger. Of gewenning als je bijv. 1 jaar lang dergelijk onderzoek doet. Je hebt waarschijnlijk al gemerkt dat de drieletterige code vaak dezelfde is als de eenletterige code, ik zou bijvoorbeeld eerder uitzonderingen gaan leren en daarna degene die geen uitzonderingen zijn. Groepen zijn volgens mij alleen het dipoolmoment? En soms zuur/basisch als het carbonzuren zijn? Maar nee, misschien weet iemand anders de gouden tip. Hoelang zit je hier al mee? Heb je al gezocht naar sites die random je kennis testen en degene die je weet minder vaak in de roulatie neemt? | ||
Rezania | zaterdag 5 oktober 2013 @ 00:06 | |
Drieletterige code gaat wel, vooral omdat ik daar op de middelbare ook mee moest werken. Groepen zijn eigenlijk op zich ook wel te doen, ik kan prima bepalen of een aminozuur aromatisch is of niet om maar wat te noemen. Vooral de éénletterige code en het koppelen van namen aan structuren wil niet echt lukken. Dat eerste omdat ik er voordat ik aan mijn studie begon nog nooit van had gehoord, en dat tweede omdat ik daar vroeger Binas voor had. En nee, ik had nog niet gegoogled, helemaal niet aan gedacht. ![]() | ||
Scuidward | zaterdag 5 oktober 2013 @ 00:08 | |
Hoewel dit forum natuurlijk veel beter is dan google gezien de persoonlijke interactie zullen er meer mensen zijn geweest met jouw probleem. Ik heb het zelf slechts voor èèn vak moeten kennen als onderdeel van een tentamen o.i.d. dus je kan je mijn laconiekheid wel enigszins voorstellen. Ik denk nog steeds stampen, maar wie weet ... In elk geval succes. | ||
Rezania | zaterdag 5 oktober 2013 @ 00:13 | |
Ik heb dus gegoogled, maar de twee quizzen die ik vond bevatten geen proline, maar wel zuren. Die zuren heb ik niet nodig, maar proline moet ik wel weten. Beetje onhandig dus. En aminozuren zijn best wel belangrijk voor mijn studie, dus ik wil ze gelijk even goed leren. Voor mijn gevoel lukt dat niet echt met stampen. | ||
Scuidward | zaterdag 5 oktober 2013 @ 00:16 | |
Ik zou het interactiever maken voor jezelf dan. Creatief gaan doen met post-its, a4-tjes, afdekken, ezelsbruggetjes ... en anders docenten om tips vragen? Het leerproces werkt op vele manieren, maar aangezien ik geen huiswerkbegeleider ben durf ik niet te zeggen wat ideaal is. Ik laat het dan maar even aan andere users over die dit later zullen lezen ![]() | ||
Rezania | zaterdag 5 oktober 2013 @ 00:20 | |
Misschien dat er een spel is of zo, ik zal eens zoeken. ![]() | ||
DefinitionX | zaterdag 5 oktober 2013 @ 21:13 | |
Als Epot de potentiele energie is van een punt P in een elektrisch veld, wat is dan het potentiaal in dat punt? Het wordt uitgedrukt in volt. Ik wil graag weten wat het is, niet hoe je het berekent. | ||
lyolyrc | zondag 6 oktober 2013 @ 00:10 | |
Alle 20 aminozuren heb ik ook nog een keer moeten leren. Ik onthield de letters die niet gebruikt werden, omdat die een niet-bestaand woord vormen: BJOUXZ. Aan de hand daarvan ben ik verder gaan leren. Bij het repeteren zette ik het hele alfabet zonder die niet-gebruikte letters onder elkaar. Daarna zette ik de drieletterige codes erbij. Daarvan beginnen er 11 met dezelfde letter als de eenletterige code en zijn daarom makkelijk te onthouden. Een aantal andere drieletterige codes zijn toch ook wel te onthouden: • F - Phe - Fenylalanine: Ph spreek je uit als F • R - Arg - Arginine: de r zit in de drieletterige code • Y - Tyr - Tyrosine: de y zit in de drieletterige code Verder heb je nog het onderscheid tussen asparaginezuur en glutaminezuur. Asparaginezuur komt eerder in het alfabet dan glutaminezuur en krijgt een eenletterig symbool dat eerder in het alfabet komt: • D - Asp - Asparaginezuur • E - Glu - Glutaminezuur Op dezelfde manier komt asparagine eerder in de lijst dan glutamine. Je kunt dat eventueel onthouden aan de hand van het eenletterige symbool N dat ook voorkomt in Asn (asparagine). Je hebt dan alleen nog lysine en tryptofaan die je zonder ezelsbrug moet proberen te onthouden. Voor de structuren kan ik je geen tips geven. Vaak tekenen en oefenen! | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 02:28 | |
Het is eigenlijk de bedoeling dat je het leert te begrijpen, ipv te ctrl-c ctrl-v'en. Of iets een recht evenredig verband toont ontdek je door het uit te werken, bijvoorbeeld in een tabel en grafiek. Een verband tussen a en b is recht evenredig wanneer bij een toename van a met x er ook een toename van b met x is. Voor a en b kun je verschillende dingen invullen, zoals "a = tijd in min dat de douche aan staat" en "b = waterverbruik van de douche", je kunt het zo gek niet bedenken. | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 02:28 | |
Ah lekker op tijd | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 02:48 | |
Vreemde vraag aangezien zo goed als niemand dit weet natuurlijk. Een Nederlands ingenieur heeft afgelopen decennia een groot deel van zijn leven op zolder doorgebracht om dit soort dingen en veel meer tot de bodem te beredeneren en uit te zoeken. Naar schatting zijn er 100 tot 200 miljoen moleculen te vormen exclusief de bij elk plusminus 100 chemische- en fysische toestanden toestanden. | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 02:57 | |
Via de gevolgen van puntmutaties? :p Scheelt je in ieder geval bijna de helft. Sikkelcelmutatie als voorbeeld. Veroorzaakt door GAG (glutamine, hydrofiel) --> GTG (valine, hydrofoob), etc.. Nog 18 te gaan! | ||
Riparius | zondag 6 oktober 2013 @ 04:22 | |
Je vraag is in deze vorm eigenlijk niet te beantwoorden, en uit je vraagstelling blijkt dat je inderdaad niet begrijpt wat een potentiaal(verschil) is, maar ik ga toch een poging doen het (eenvoudig) uit te leggen. Je kunt niet spreken van de potentiële energie van een punt in een elektrisch veld. Heb je een puntlading q die zich op een zeker punt P in een elektrisch veld bevindt, dan ondervindt die puntlading van het elektrische veld een kracht F die recht evenredig is met de grootte van de lading q. Dat wil dus zeggen dat de verhouding F/q constant is in dat punt P. Deze verhouding is uiteraard afhankelijk van de sterkte van het elektrisch veld en het ligt dan ook voor de hand dat we deze verhouding de veldsterkte noemen in het punt P. Helaas wordt de veldsterkte enigszins verwarrend aangeduid met de hoofdletter E, maar dit stelt dus geen energie voor. We hebben nu E = F/q Drukken we de kracht F die de puntlading q ondervindt uit in newton en de lading q in coulomb, dan heeft de veldsterkte E dus de dimensie newton per coulomb (N·C−1). Hierbij moet je bedenken dat E, net als F, eigenlijk een vectoriële grootheid is: de kracht die door het veld op de puntlading q in punt P wordt uitgeoefend heeft namelijk niet alleen een grootte maar ook een richting en daarmee geldt hetzelfde voor de veldsterkte E, omdat we q hier als een scalaire grootheid kunnen opvatten. Een lading heeft immers alleen een grootte, geen richting. Als we ons nu omwille van de eenvoud een homogeen elektrisch veld voorstellen (dat is een elektrisch veld waarin de veldsterkte in ieder punt dezelfde grootte én dezelfde richting heeft), dan kunnen we kijken naar de hoeveelheid arbeid die dit veld verricht als de puntlading q in punt P zich onder invloed van de door dit veld op de puntlading uitgeoefende kracht F verplaatst van punt P naar een punt P' over een afstand Δx in de richting van de kracht F. De hoeveelheid arbeid (in joule oftewel newtonmeter) bereken je dan door de (grootte van de) kracht F (in newton) te vermenigvuldigen met de afgelegde weg Δx (in meter), en deze hoeveelheid arbeid is dan het verschil ΔEpot in potentiële energie van de puntlading q tussen de punten P en P', dus ΔEpot = F·Δx Maar nu weet je ook dat F = q·E, dus hebben we ook ΔEpot = q·E·Δx Het verschil in potentiële energie van de puntlading q tussen de punten P en P' is dus weer recht evenredig met de grootte van de lading q, net zo goed als de kracht F die de puntlading q ondervindt van het elektrisch veld recht evenredig is met de grootte van de lading q. En net zoals we de veldsterkte in een punt P kunnen definiëren als de kracht per eenheid van lading, is het nu ook zinnig om een naam te hebben voor het verschil in potentiële energie tussen de punten P en P' per eenheid van lading. Welnu, dit verschil in potentiële energie tussen twee punten per eenheid van lading noemen we het potentiaalverschil in dit elektrische veld tussen de punten P en P'. Duiden we dit potentiaalverschil aan met ΔV, dan hebben we dus per definitie ΔV = ΔEpot/q en daarmee ook ΔV = E·Δx De eenheid van potentiaalverschil noemen we volt en deze heeft dus de dimensie joule per coulomb oftewel newtonmeter per coulomb (N·m·C−1). Uit de definitie volgt direct dat ΔEpot = q·ΔV zodat het verschil in potentiële energie van een puntlading in twee punten van het veld gelijk is aan het potentiaalverschil tussen deze punten vermenigvuldigd met de grootte van de lading. Uit ΔV = E·Δx volgt dat we het potentiaalverschil tussen twee punten P en P' in ons homogene electrische veld eenvoudig kunnen berekenen door de veldsterkte te vermenigvuldigen met de afstand tussen de twee punten, mits de richting van lijnstuk PP' parallel is aan de richting waarin de kracht F op een puntlading q werkt. Anders gezegd, in een homogeen elektrisch veld is de veldsterkte gelijk aan het quotiënt van het potentiaalverschil en de afstand van twee punten in de richting waarin de kracht werkt op een puntlading in dat veld, oftewel E = ΔV/Δx We zagen eerder dat de veldsterkte E de dimensie newton per coulomb (N·C−1) heeft, maar nu zien we dat de veldsterkte evengoed de dimensie volt per meter (V·m−1) heeft. Je kunt gemakkelijk nagaan dat deze dimensies dezelfde zijn als je weet dat energie het product is van vermogen en tijd en dat elektrisch vermogen het product is van spanning (potentiaalverschil) en stroomsterkte, zodat (elektrische) energie de dimensie volt maal ampère maal seconde (V·A·s) heeft en dus moet gelden N·m ≡ V·A·s Welnu, elektrische stroomsterkte is niets anders dan lading per eenheid van tijd en de eenheid van elektrische stoomsterkte, de ampère, is dan ook niets anders dan een coulomb per seconde (C·s−1) zodat een coulomb dus hetzelfde is als een ampèreseconde (A·s) en we dus hebben N·m ≡ V·C zodat inderdaad N·C−1 ≡ V·m−1 Ik hoop dat het begrip potentiaal(verschil) in een elektrisch veld je hiermee duidelijk is geworden. Uiteraard worden berekeningen een stuk gecompliceerder als je naar niet-homogene electrische velden gaat kijken, omdat de kracht die het veld op een puntlading uitoefent dan niet meer constant is maar afhangt van de plaats waar de puntlading zich bevindt, zodat je dan de hoeveelheid arbeid die het elektrisch veld verricht bij een verplaatsing van de puntlading onder invloed van de kracht uitgeoefend door het veld op de puntlading niet meer kunt berekenen door eenvoudig de (constante) kracht met de lengte van de afgelegde weg te vermenigvuldigen. In het algemeen heb je dan integraalrekening nodig om de hoeveelheid arbeid en daarmee een verschil in potentiële energie resp. een potentiaalverschil te berekenen. Maar goed, je vroeg alleen naar een uiteenzetting van het begrip potentiaal(verschil) in een electrisch veld, niet naar methoden om dit te berekenen. [ Bericht 1% gewijzigd door Riparius op 07-10-2013 22:49:49 ] | ||
lyolyrc | zondag 6 oktober 2013 @ 11:04 | |
Jij hebt het hier over codons, maar dat is volgende mij niet de vraag. Bovendien zijn er 43 = 64 verschillende codons, niet slechts 20. | ||
Rezania | zondag 6 oktober 2013 @ 11:46 | |
Dit klinkt wel als een goed systeem, ga ik zeker proberen. ![]() Dan moet ik ook alle codons gaan stampen, niet zo handig. | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 14:49 | |
Je post zelf dat je die moet weten? | ||
Rezania | zondag 6 oktober 2013 @ 14:51 | |
Nee? Alleen de namen, structuren en codes. | ||
whoyoulove | zondag 6 oktober 2013 @ 14:57 | |
kan iemand me helpen ik snap de volgende niet: cos a = Fx/F => Fx = 40xcos25=36 N misschien een heel domme vraag, maar hoe kom je in godsnaam uit op 36 als je die twee cijfers met elkaar vermenigvuldigt? (excuses voor mijn 'domme' vraag, maar heb jaren geen natuurkunde gehad + nooit wiskunde b ) | ||
boyv | zondag 6 oktober 2013 @ 15:08 | |
ah oke ik begreep "3-letterige-code" even verkeerd succes iig | ||
Scuidward | zondag 6 oktober 2013 @ 15:14 | |
Het is ontbinden in factoren (zo noemden ze dat dacht ik), stukje horizontaal en stukje verticaal, of loodrecht of hoe ze het noemen in de natuurkunde. De kracht werkt onder een hoek van 25 graden op 'iets'. Cos 25 graden = ongeveer 0.9 (heb je een rekenmachine, controleer dat hij op graden staat en niet op radialen). Dus dan heb je een kracht in de x-richting van 36. Misschien moet je even het ezelsbruggetje voor hoeken opzoeken / uit je hoofd leren, soscastoa. sin = overstaand / schuin. cos = aanliggend / schuin. tan = overstaand / aanliggend. Mits het een driehoek is met een hoek van 90 graden, anders is het complexer. Maar of dat relevant is weet ik niet, ik weet ook niet waarom je het vraagt, of het voor een vak is of een bijspijkercursus of voor je baan ![]() [ Bericht 2% gewijzigd door Scuidward op 06-10-2013 15:20:29 ] | ||
Aardappeltaart | zondag 6 oktober 2013 @ 15:19 | |
Een kracht kun je ontbinden in een x-component en een y component. Stel dat deze hoek alpha de hoek is tussen de kracht en zijn x-component. Dan heb je een driehoek met schuine zijde F, aanliggende zijde Fx. Voor deze driehoek (als er een hoek van 90 graden is), geldt: Stel dat F=40, en alpha 25, en je voert die vermedigvuldiging uit, krijg je 36N als uitkomst. EDIT: Scuidward was me voor. Het heet trouwens niet ontbinden in factoren, maar ontbinden van een kracht. Ontbinden in factoren is een getal ontbinden in een product van priemgetallen. [ Bericht 5% gewijzigd door Aardappeltaart op 06-10-2013 15:33:35 ] | ||
whoyoulove | zondag 6 oktober 2013 @ 15:26 | |
Allebei heel erg bedankt voor jullie uitleg. Ik snap 't weer en kan weer verder ![]() | ||
Rezania | zondag 6 oktober 2013 @ 15:31 | |
| ||
Aardappeltaart | zondag 6 oktober 2013 @ 15:34 | |
Dankje! Ik denk dat ik hem door heb nu. Gewoon per regel een set tex-tags. Ik gebruik MathType, en converteer dat dan naar TeX. | ||
whoyoulove | dinsdag 8 oktober 2013 @ 15:37 | |
Nog een vraagje haha: ik lees in mijn boek dat: -als een lift optrekt (dus naar boven gaat), dat het voorwerp dan een resulterende kracht omhoog ondervindt. De extra kracht die op het voorwerp geleverd wordt is de normaalkracht. De normaalkracht is in die situatie dus groter dan de zwaartekracht maar als de lift in constante snelheid omhoog beweegt, is de resulterende kracht op het voorwerp gelijk aan nul. normaalkracht is gelijk aan zwaartekracht ik snap alleen niet waarom de normaalkracht bij het tweede geval gelijk is aan de zwaartekracht? je beweegt toch immers omhoog? :S | ||
Riparius | dinsdag 8 oktober 2013 @ 16:16 | |
Je hebt toch wel eens in een lift gestaan? Stel je voor dat je in een lift op een weegschaal staat die op de bodem van de lift staat en de lift beweegt met een eenparige snelheid omhoog. Is jouw gewicht zoals je dat op de weegschaal af kunt lezen dan groter, kleiner, of gelijk aan het gewicht dat je af kunt lezen wanneer je gewoon op de grond op diezelfde weegschaal staat? | ||
Scuidward | dinsdag 8 oktober 2013 @ 16:41 | |
Dat heeft mijns inziens ook met moment te maken. Je moet eerst een versnelling bereiken maar om met constante snelheid te bewegen zijn andere krachtenverhoudingen vereist in vergelijking met de eerste stapjes om die lift in beweging te krijgen. | ||
lyolyrc | dinsdag 8 oktober 2013 @ 17:22 | |
Moment speelt hier geen rol, want we kijken hier niet naar het rotatie-effect van een kracht. Het gaat er om of er sprake is van een netto versnelling of kracht. Als er geen netto versnelling of kracht is langs een as, kan er ook geen snelheidsverandering zijn langs die as. | ||
t4rt4rus | dinsdag 8 oktober 2013 @ 18:44 | |
Denk dat ie momentum bedoelt. | ||
Scuidward | dinsdag 8 oktober 2013 @ 19:08 | |
Ja impuls. Sorry ... | ||
lyolyrc | dinsdag 8 oktober 2013 @ 21:50 | |
Verandering van de impuls speelt een rol: Aangezien de massa niet verandert, is de eerste term gelijk aan 0, zodat je overhoudt: | ||
Aardappeltaart | dinsdag 8 oktober 2013 @ 22:04 | |
Ik herinner me zo'n liftvraag uit het hoofdstuk over krachten. Deze vraag was om de wetten van Newton (http://nl.wikipedia.org/wiki/Wetten_van_Newton) toe te passen: 1. Constante rechtlijnige snelheid als er geen resulterende kracht is. 2. Kracht (zoals de resulterende kracht) is recht evenredig met de versnelling. (3. Een kracht van A op B wordt tegengewerkt door een even grote kracht van B op A). Als dat bij jou ook het geval is, kijk of je het met de eerste twee wetten redt: voor een lift met constante snelheid geldt de eerste wet, dat er geen resulterende kracht is en normaalkracht en zwaartekracht dus gelijk zijn; bij versnelling is er een resultante kracht (verschil in zwaartekracht en normaalkracht). | ||
DefinitionX | woensdag 9 oktober 2013 @ 20:12 | |
Stel dat je een horizontale lijn hebt. Tussen 2 puntladingen op die lijn, Qa = 5.0 C en Qb -10.0 C ligt een punt M precies in het midden van deze punten. De afstand van de punten is gelijk aan 12.0 cm. Wat is de potentiaal in punt M. Wel....Ik had in gedachte: Vm= Vqa (tov punt m) + Vqb (tov punt m). Dat klopt ook, tenminste, kwa antwoorden. Echter, ik snap niet wat ik aan het doen ben. Sjure, het antwoord is goed, maar begrijpen is wat anders. Als punt m een potentiaal heeft tegenover beide puntladingen, waarom telt men deze dan bij elkaar op? Ik lees ook dat het potentiaal positief of negatief kan zijn. Stel dat de richting van beide potentialen in 1 richting is (wat het geval is hier denk ik met M is aangrijpingspunt), waarom is het potentiaal Vm= Vqa - Vqb (+ wordt - omdat de puntlading Qb negatief is) en niet gewoon beide potentialen als absolute tekens bijelkaar optellen? Hoe kan een potentiaal uberhaupt negatief zijn? Want als je van Vqb aftrekt van Vqa haal je potentiaal weg ipv erbij doen? Want punt M heeft 2 potentiaal mogelijkheden. Ik heb er over nagedacht, maar kom er niet uit. Het zou kunnen dat ik het morgen wel snap, maar als iemand er wat over kan vertellen/toelichten, graag.... | ||
Riparius | woensdag 9 oktober 2013 @ 23:04 | |
Je had ook even je berekening moeten geven. Je kunt wel beweren dat je iets goed hebt berekend, maar als je niet precies laat zien wat je hebt gedaan dan is die bewering niet te controleren. Lees mijn uitleg hierboven over het begrip potentiaal nog eens heel goed. We hebben gezien dat het potentiaalverschil ΔV tussen twee punten P en P' in een homogeen elektrisch veld en in de richting waarin de kracht wordt uitgeoefend op een puntlading die zich in dat veld bevindt niets anders is dan het product E·Δx van de veldsterkte en de afstand van de punten. Welnu, als er twee puntladingen Qa en Qb zijn die elk een elektrisch veld veroorzaken, dan mag je om de totale veldsterkte in een punt P of in een punt P' te bepalen de veldsterktes Ea en Eb in punt P bij elkaar optellen, evenals de veldsterktes E'a en E'b in punt P'. Maar waarom mag dat eigenlijk? Wel, je hebt ook gezien dat de veldsterkte E in een punt P niets anders is dan de kracht per eenheid van lading die een puntlading q in dat punt P ondervindt van het elektrische veld, dus E = F/q. En je weet ook dat je twee krachten die aangrijpen op eenzelfde punt vectorieel op kunt tellen. Als je dus een puntlading q hebt in punt P die een kracht Fa ondervindt van lading Qa en een kracht Fb van lading Qb, dan ondervindt die puntlading q in punt P een kracht F = Fa + Fb die gelijk is aan de vectoriële som van de afzonderlijke krachten Fa en Fb. En omdat je zo dus hebt E = F/q = (Fa + Fb)/q = Fa/q + Fb/q = Ea + Eb volgt direct dat je veldsterktes dus ook vectorieel op kunt tellen. Voor het potentiaalverschil tussen de punten P en P' in een tweetal homogene velden die werken parallel aan lijnstuk PP' betekent dit dat je som van de potentiaalverschillen krijgt van elk van de afzonderlijke homogene velden. Maar goed, nu hebben we te maken met twee puntladingen Qa en Qb en die leveren elk een niet homogeen elektrisch veld op, dus dan wordt het een stuk ingewikkelder. De veldsterktes Ea resp. Eb zijn nu niet constant, maar de groottes ervan in een punt P zijn nu omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand van punt P tot Qa resp. Qb, en de richting van Ea resp. Eb is in de ruimte ook variabel, omdat deze steeds langs een lijn ligt door P en Qa resp. door P en Qb. Als je alleen punten op het lijnstuk QaQb beschouwt wordt het weer wat eenvoudiger, maar ook nu geldt dat Ea en Eb zowel gelijk als tegengesteld gericht kunnen zijn, het blijven immers vectoriële grootheden. En dat betekent dat het potentiaalverschil tussen twee punten P en P' op het lijnstuk QaQb zowel positief als negatief kan zijn. Merk daarbij ook op dat het potentiaalverschil tussen P en P' sowieso het tegengestelde is van het potentiaalverschil tussen P' en P. In beginsel bereken je het potentiaalverschil tussen twee punten P en P' door de component van de veldsterkte E in de richting van (i.e. langs) PP' te vermenigvuldigen met de afstand Δs, maar dat geldt alleen als E constant is lang het hele traject PP'. De grootte van de component van E langs PP' is ||E||·cos φ waarbij φ de hoek is tussen E en PP' zodat we voor het potiaalverschil dus krijgen ΔV = ||E||·d(P,P')·cos φ. In feite is dit niets anders dan het scalaire product van E en de vector PP', immers niet alleen de veldsterkte E is een vectoriële grootheid maar ook de verplaatsing van P naar P' is gekenmerkt door zowel een grootte (de afstand tussen P en P') als door een richting, zodat Δs ook een vector is, en we dus hebben ΔV = E·Δs Merk op dat het potentiaalverschil ΔV inderdaad een scalaire grootheid is: een potentiaalverschil kan weliswaar zowel positief als negatief zijn, maar een potentiaalverschil heeft geen richting. Hebben we een electrisch veld dat niet homogeen is, zoals een electrisch veld dat wordt teweeggebracht door een puntlading, dan moeten we het potentiaalverschil tussen twee punten P en P' berekenen door de weg tussen P en P' op te delen in hele kleine stukjes Δs, zodat we E langs elk van die kleine stukjes min of meer als constant kunnen beschouwen. Door alle bijdragen ΔV = E·Δs dan bij elkaar op te tellen krijg je een benadering van het potentiaalverschil tussen P en P'. Deze benadering wordt beter naarmate we de stukjes kleiner maken. We moeten zo dus een limiet bepalen van wat wel een Riemann som wordt genoemd, en dat betekent dat we moeten integreren. Dan krijg je voor de zogeheten Coulomb potentiaal Φ(r) op een afstand r van een puntlading Q ![]() waarbij C een integratieconstante is. Over het algemeen stelt men ' de' potentiaal op oneindig grote afstand van de puntlading Q gelijk aan nul, zodat ook C = 0 wordt en we dus kunnen spreken van 'de' potentiaal van een punt P in het veld van de puntlading Q. Ik hoop dat het antwoord op deze vragen je nu duidelijk is.
[ Bericht 0% gewijzigd door Riparius op 10-10-2013 04:17:38 ] | ||
DefinitionX | woensdag 9 oktober 2013 @ 23:19 | |
Het enige wat nog een beetje onduidelijk is, is waarom men de potentiaal op eineindige grote afstand neemt. Ik denk dat hiermee bedoelt wordt het referentiepunt van de potentiaal. Hoe zou ik dat moeten illustreren? Kun je misschien een voorbeeld geven? | ||
Riparius | woensdag 9 oktober 2013 @ 23:25 | |
Het is niet meer dan een afspraak. Op oneindig grote afstand van de puntlading is de grootte van de veldsterkte tenslotte ook gelijk aan nul. Wiskundig komt het erop neer dat je de integratieconstante bij bovenstaande integraal gelijk neemt aan nul. En wat zou je anders als referentie willen nemen, en waarom? | ||
DefinitionX | woensdag 9 oktober 2013 @ 23:35 | |
Aha! Je hebt gelijk. Waarom zou ik dat doen? Het heeft niet echt zin. Overigens: ik had deze formule gebruikt voor het oplossen van het probleemstuk in mijn post waarin ik om opheldering vroeg: V= k * Q/r Volgens mij was het r in het kwadraat met k = 8,99 * 10^9 Nm^2/c^2. Ik kwam eerst op een antwoord uit dat fout was volgens het antwoordblad, dus toen zat ik wat waardes te berekenen en zag dat als ik de 2 berekende potentialen van elkaar aftrekte, ik het juiste antwoord voor de potentiaal in punt M kreeg. Dus berekende ik V1 van puntlading Qa en V2 van puntlading Qb. Het was moeilijk te accepteren dat je niet de absolute waarde van beide potentialen kon optellen. Qb is negatief, dus is het V1-V2=V in punt M tussen puntladingen Qa en Qb Ik beschouw(de) namelijk het potentiaal als iets wat een punt bezat. Nu bezit punt M 2 potentialen, een van Qa en een van Qb. Ik dacht toen: optellen die handel. In theorie klopt dat ook, maar ik nam de absolute waarde van Vb. Overigens bedankt voor je uitleg Riparius. Like always greatly appreciated. | ||
De-Haas | zondag 13 oktober 2013 @ 16:41 | |
Even snel een vraagje, ik kom bij een opgave uit op een activatieenergie van 41000 kJ/mol, kan dit kloppen of is dit veel te groot? Edit: laat maar, zat er een factor duizend naast. [ Bericht 18% gewijzigd door De-Haas op 13-10-2013 16:49:28 ] | ||
whoyoulove | maandag 14 oktober 2013 @ 18:54 | |
Waarom heeft een warme band een betere grip op de weg? Het is vast een heel simpele vraag maar weet echt niet wat mijn antwoord hierop zou moeten zijn. | ||
#ANONIEM | maandag 14 oktober 2013 @ 19:08 | |
Het rubber wordt zachter. Dat heeft tot gevolg dat je grip op het wegdek verbetert. | ||
whoyoulove | maandag 14 oktober 2013 @ 19:21 | |
Volgens mij heb ik je een DM bericht verstuurd ![]() | ||
Bram_van_Loon | maandag 14 oktober 2013 @ 19:26 | |
Mijn theorie, het rubber wordt meer vervormbaar waardoor de vorm van het deel van de band wat contact maakt met de weg beter aansluit op de vorm van de weg. Bedenk hierbij dat het niet alleen gaat om wat je met het blote oog kan zien, die weg die vlak oogt is wellicht helemaal niet zo vlak als je bij wijze van spreken met een microscoop naar die weg gaat kijken. Zoek eens op wat de statische wrijvingscoëfficiënt is. Dat is hetzelfde principe. | ||
#ANONIEM | maandag 14 oktober 2013 @ 19:31 | |
Precies dit. Het rubber wordt zachter waardoor het meer contact met de weg maakt. Een equivalente uitspraak is dat de wrijvingscoëfficient dan hoger wordt. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 18:11 | |
Even een vraag over het reactiemechanisme van transesterificatie, misschien dat iemand hier het weet.![]() Weet iemand waar die eerste O- zijn H heeft gelaten en waarom hij weggaat? Als je ervan uitgaat dat R2-O- oorspronkelijk een alcohol was. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 19:19 | |
Laat maar, ik heb al een werkend mechanisme bedacht (denk ik). ![]()
| ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:03 | |
Iemand hier die NMR begrijpt? ![]() | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:07 | |
Post je vraag maar, dan zal ik kijken of ik je kan helpen. Het mechanisme in je vorige post klopt trouwens niet. Een alcohol is niet nucleofiel genoeg om te doen wat jij hebt getekend. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:09 | |
Maar dan moet die pentanol dus eerst de H van zijn OH-groep kwijtraken zodat zijn O negatief geladen wordt, hoe gebeurt dat dan? Gewoon zomaar opeens? Ik zal de NMR-spectra even scannen. | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:13 | |
In jouw plaatje zie ik wel een propanol, geen pentanol. En deprotoneren kan met een base. Maar het is gebruikelijker om een omestering te doen met een katalytische hoeveelheid zuur. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:14 | |
Ja, propanol bedoel ik, sorry. De reactie was gekatalyseerd met een zuur ja, maar trekt dat zuur dat de H van die OH-groep weg? | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:17 | |
Nee, de O van de carbonyl wordt geprotoneerd en krijgt dan een positieve lading. Die positieve lading trekt aan de elektronen van de π-binding, waardoor de C van de carbonyl elektrofieler wordt. Dan kan het alcohol wel gebonden worden. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:22 | |
En dan laat hij op een gegeven moment dat proton weer los zodat je weer het zuur krijgt waar je mee begon, waardoor het een katalysator is. ![]() | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:24 | |
Hier staat het mechanisme uitgebreid getekend: http://science.uvu.edu/oc(...)transesterification/ | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:28 | |
Zo, dat is nog behoorlijk groot. ![]() ![]() | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:36 | |
Let vooral ook even op de extra informatie die onderaan staat. Je zult of het alcohol dat je er afsloopt moeten verwijderen of het alcohol dat de reactie moet aangaan met het ester in overmaat aanbieden om de reactie te laten aflopen. Anders krijg je een mengsel van twee esters. Mijn ervaring is overigens dat je reacties beter leert begrijpen als je ze ook uitvoert in het lab. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 20:44 | |
Ah, dat verklaart waarom ik een overmaat aan alcohol moest toevoegen, veel meer dan 1 op 3. ![]() ![]() ![]() Hij is voor deze stof: ![]() Die cijfers boven heeft een assistent er snel bijgezet zonder echt duidelijk uit te leggen wat ze betekenen en waar ze vandaag komen, dus daar kon ik al niks mee. Ik meen me wel te herinneren dat de pieken iets zeggen over de buren, ben ik dan correct om te zeggen dat de buur van de eerste piek 3 waterstofatomen heeft en de eerste piek zelf twee waterstofatomen? | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:02 | |
Dit is zeker iets te veel gevraagd, of niet? Ik kan het anders ook gewoon aan mijn assistent vragen als ik hem weer zie, geen zorgen. | ||
Scuidward | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:07 | |
Waterstofatomen bij een sterk elektronegatief atoom of zuigende groep zegt iets over de ppm van de piek (lang verhaal wat ik vast niet helder zonder fouten kan vertellen). Staat heel mooi in tabellen gegoten, die vast wel ergens in een van je boeken cirkelen, anders even googlen op NMR tabel o.i.d.. De cijfers staan voor de oppervlaktes van de ruimte onder de pieken. | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:08 | |
Nee, hij is tamelijk simpel, maar ik was even met iets anders bezig. Ik ga je even een hint geven: elk cijfer dat je begeleider op de H-NMR heeft geschreven staat voor een hoeveelheid waterstoffen die bij een shift hoort. Als je de molecuulstructuur goed bekijkt, dan zie je dat de waterstofatomen te groeperen zijn. Door te bepalen welke H's equivalent zijn, kun je zo zeggen welke H's bij welke shift horen. | ||
Scuidward | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:09 | |
1 + 1 = 2 ![]() | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:24 | |
Zo? ![]() | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:45 | |
Bij 2, 3 en 5 bevinden zich geen waterstoffen. En de 7 en 8 moet je onderaan verwisselen. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:48 | |
Oh ja, natuurlijk. En de onderste 7 en 8 moeten worden verwisseld zodat beide zevens dezelfde buren hebben, evenals de achten? | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:53 | |
Inderdaad, die cyclische groep mag je als symmetrisch beschouwen. Feitelijk zijn er verschillende conformaties, maar dat verschil is niet te zien in het spectrum. Er zijn dus H's bij 1, 4, 6, 7 en 8. Hoeveel zijn dat er? En probeer dat aantal eens te koppelen aan het spectrum. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 21:58 | |
De eerste piek bevat 9 protonen, dus 9 H. 1 is drie keer dezelfde methylgroep, dus drie H, is 9 H in totaal. 6 zal dan wel bij de tweede piek horen. N trekt harder dan O, dus de eerste piek met vier protonen bij 8, de tweede bij 7. Dan de laatste piek bij 4. [ Bericht 1% gewijzigd door Rezania op 16-10-2013 22:10:27 ] | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:17 | |
O is elektronegatiever dan N. Maar welke piek precies bij 7 en welke bij 8 hoort, dat durf ik niet te zeggen. Als je ChemBiooffice gebruikt voor je molecuulstructuren, dan kun je de ingebouwde tool gebruiken om te kijken wat die voorspelt. Ook is er een database die vaak door organisch chemici wordt gebruikt: http://sdbs.riodb.aist.go.jp/sdbs/cgi-bin/direct_frame_top.cgi Edit: de rest van de pieken heb je goed toegekend. Kon ook niet missen. ![]() | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:20 | |
Ik ben in de war. O is inderdaad elektronegatiever dan N, hierdoor verschuift de piek naar links (dat zei een assistent). Maar goed, de H-NMR is geanalyseerd, dan kan je toch nog geen conclusies trekken? Daarvoor moet je de C-NMR en H-NMR combineren toch? Ik heb ChemBioOffice ja, maar bedoel je met die tool MNR Lite? Want die heb ik nog niet aan de praat gekregen. | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:28 | |
Ik weet niet meer precies waar het zit, (omdat ik het programma niet meer heb), maar je kunt in een van de pull-down-menu's iets aanvinken om een voorspelling te krijgen van het NMR-spectrum. Je hoeft overigens niet per se een C-NMR te doen om zekerheid te hebben. Als je het spectrum van de uitgangsstof hebt, je neemt een spectrum op tijdens de reactie en dan nog na zuiveren van de stof, dan heb je in principe al bewijs. Voor publicatie wordt dan vaak nog wel een zwik analysemethoden toegepast om het bewijs rond te breien. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:35 | |
![]() ![]() Ah, maar ja, zowel C als H was verplicht. ![]() In ieder geval bedankt voor je hulp. ![]() | ||
lyolyrc | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:38 | |
Die C-NMR is trouwens in de APT-modus (Attached Proton Test) opgenomen, waardoor je er wel wat over kunt zeggen. De koolstoffen waaraan een oneven aantal protonen is gebonden geven een naar boven gerichte piek. De koolstoffen waaraan zich 0 of 2 protonen bevinden geven een piek omlaag. Maar je hebt inmiddels die NMR-tool gevonden, zie ik. Hou er wel rekening mee dat die niet altijd correct is. Hij geeft bijvoorbeeld wel eens voorspellingen voor de shift van het proton van een hydroxy-groep, terwijl die shift meestal niet zichtbaar is in het spectrum. | ||
Rezania | woensdag 16 oktober 2013 @ 22:42 | |
Ah, ik dacht, waarom staan die pieken zo. ![]() En sowieso moet je altijd opletten als je een computer gebruikt natuurlijk, ze maken ook fouten. Ik zal er in ieder geval op letten. | ||
Discombobulate | donderdag 17 oktober 2013 @ 21:09 | |
Hoi hoi ![]() Even een vraagje, Ik moet m.b.v. ChemSketch een structuurformule tekenen van een enantiomeer die optisch actief is en met één chiraal c-atoom. Nu heb ik als enantiomeer CH2Se gekozen, dit is neem ik aan een entantiomeer? Hij kan immers in spiegelbeeld. Nu was mijn vraag hoe weet ik of het molecuul optisch actief is? | ||
Scuidward | donderdag 17 oktober 2013 @ 21:10 | |
Hij heeft sowieso geen chiraal centrum. Die moleculen zijn altijd wel optisch actief meende ik, wellicht dat je daar gewoon vanuit mag gaan in dit specifieke geval. [ Bericht 3% gewijzigd door Scuidward op 17-10-2013 21:21:19 ] | ||
Discombobulate | donderdag 17 oktober 2013 @ 21:23 | |
Dus ik moet eigenlijks gewoon een molecuul nemen met één koolstof atoom die om zich heen gebonden is met vier groepen, bijvoorbeeld een -COOH groep? Zodat wel asymmetrisch is, of begrijp ik het nou verkeerd? ![]() | ||
Scuidward | donderdag 17 oktober 2013 @ 21:32 | |
Je moet een enantiomeer tekenen, CH2Se is dit niet, immers die C heeft twee bindingen naar Se. Denk dat je het wel begrijpt. | ||
Discombobulate | donderdag 17 oktober 2013 @ 21:42 | |
Thank you, het is duidelijk nu. ![]() | ||
Rezania | vrijdag 18 oktober 2013 @ 19:39 | |
![]() Weet iemand wat er met die rechterpijl wordt bedoeld? Heb het wel vaker gezien bij reacties, maar de docent heeft er niks over gezegd en in het boek ben ik het ook nergens tegengekomen. | ||
Alrac4 | vrijdag 18 oktober 2013 @ 21:01 | |
Het lijkt me dat daarmee bedoelt wordt dat het een gas is en dat het dus onmiddelijk ´wegvliegt´ | ||
yosander | vrijdag 18 oktober 2013 @ 21:22 | |
Inderdaad. Het stikstofgas zal de oplossing waarin je reactie plaatsvindt, verlaten. | ||
Rezania | vrijdag 18 oktober 2013 @ 21:32 | |
En dat moeten ze per se met een pijl aangeven? Net alsof je dat zelf niet kan bedenken. ![]() | ||
Rezania | vrijdag 18 oktober 2013 @ 21:53 | |
Weet iemand of het mogelijk is studentenkorting te krijgen op WolframAlpha Pro als Nederlandse student? | ||
t4rt4rus | vrijdag 18 oktober 2013 @ 23:36 | |
Staat op de site. Maar kan je Mathematica niet gratis krijgen via universiteit? | ||
Rezania | vrijdag 18 oktober 2013 @ 23:37 | |
Oh, ik heb alleen geprobeerd mij te registreren voor Pro met studentenkorting, dat was onsuccesvol. Maar Mathematica, is dat hetzelfde als Pro? Of is dat gewoon een programma? | ||
t4rt4rus | zaterdag 19 oktober 2013 @ 11:16 | |
Mathematica is het programma met programmeertaal. | ||
thenxero | zaterdag 19 oktober 2013 @ 13:33 | |
En die geeft geen stap voor stap antwoorden zoals alpha. Voor een enkele berekening kan alpha pro wel allerlei voordelen hebben. | ||
Rezania | zaterdag 19 oktober 2013 @ 13:46 | |
Gewoon Pro nemen dus. ![]() | ||
Riparius | zaterdag 19 oktober 2013 @ 14:03 | |
Of gewoon pen en papier nemen en je hersens gebruiken. Werkt altijd en overal, crasht nooit, en kost niets. Ik heb al eens eerder iemand die een systeem wilde hebben dat uitwerkingen kan produceren erop gewezen dat je daar niets van leert, en dat dergelijke geautomatiseerde systemen vaak ook niet de meest handige of gangbare uitwerkingen produceren. | ||
t4rt4rus | zaterdag 19 oktober 2013 @ 15:05 | |
Met Wolfram Alpha kan je geen complexe dingen doen, dan begrijpt die interpreter het niet meer. | ||
Rezania | zaterdag 19 oktober 2013 @ 16:34 | |
Nou, ik wilde het eigenlijk voor scheikunde gaan gebruiken, niet voor wiskunde. Maar na wat nader onderzoek bleek dat Pro bar weinig toevoegt qua scheikunde, kan ik net zo goed geen Pro nemen. | ||
DefinitionX | zaterdag 19 oktober 2013 @ 20:21 | |
http://users.telenet.be/toelating/biologie/ Bestand: BIOLOGIEaug2010.docx Vraag 1. Dat moet het ruw ER zijn, toch? In de buurt van de celkern heb je voorzover ik weet geen andere organellen (dicht tegen celkern aan bedoel ik). De ribosomen zitten dan weer op het ruw ER. | ||
Scuidward | woensdag 23 oktober 2013 @ 15:31 | |
Wat je zegt klopt in elk geval ja. Niet zo mijn ding dus ik heb er even een plaatje bijgepakt. ![]() http://nl.wikipedia.org/wiki/Organel Een typische dierlijke cel. In het cytoplasma zijn de belangrijkste organellen en celstructuren: 1. Nucleolus, 2. Kern, 3. Ribosoom, 4. Vesikel, 5. Ruw endoplasmatisch reticulum, 6. Golgi-apparaat, 7. Cytoskelet, 8. Glad endoplasmatisch reticulum, 9. mitochondria, 10. Vacuole, 11. Cytosol, 12. Lysosoom, 13. Centriolen. | ||
DefinitionX | woensdag 23 oktober 2013 @ 15:47 | |
Bedankt! | ||
Rezania | woensdag 23 oktober 2013 @ 20:08 | |
Dat moment waarop je niet meer weet hoe je aan iets bent gekomen. ![]() ![]() Hoe ben ik tot de conclusie gekomen dat 1 een singlet is? 1 heeft maar één buur, en die heeft geen waterstofatomen, dus dan zou het toch niks moeten zijn? ![]() Edit: Ik geloof dat ik een heel verkeerd idee heb van wat nou multiplicity nou ook weer was. ![]() [ Bericht 3% gewijzigd door Rezania op 23-10-2013 20:25:38 ] | ||
Scuidward | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:04 | |
Waarschijnlijk is 1 een singlet omdat ook die waterstofatomen geen directe naaste buren hebben. Multiplicity zegt iets over de naaste h-atomen. Weet je wel waarom 7 en 8 een triplet zijn? | ||
Rezania | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:12 | |
Dus wat je eigenlijk zegt is dat 1 een singlet is, omdat 1 wel waterstofatomen heeft, maar geen buren met waterstofatomen? Dat zou dan ook 7 en 8 verklaren, allebei hebben ze zelf waterstofatomen (singlet dus) en twee buren met waterstofatomen (triplet). Je kan geen onderscheid maken tussen de ene 7 en de andere 7 in het spectra, dus logisch dat het een triplet wordt. ![]() | ||
Scuidward | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:16 | |
Exact. Dat je geen onderscheid kan maken verklaart in dit geval ook de rel. int. Let wel, ze hebben alle vier slechts èèn buur met twéé waterstofatomen. | ||
Rezania | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:18 | |
Maar dat is alleen relevant als je de stof nog moet bepalen, maar de stof weet ik al. ![]() Bedankt voor je hulp, ik kan weer verder. ![]() | ||
Scuidward | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:24 | |
Bedoelde dat je zei dat het 'logisch is dat het een triplet wordt' omdat je geen onderscheid zou kunnen maken tussen de ene 7 en de andere 7, dat is volgens mij ietwat kort door de bocht. Wel hebben ze alle 4 slechts 1 buur met H-atomen (dus niet 'twee buren') omdat er ook nog O en N zitten in die ring, vandaar. Het klopt wel dat je inderdaad geen onderscheid kan maken. Mooi dat het heeft geholpen. | ||
lyolyrc | woensdag 23 oktober 2013 @ 21:59 | |
Dat je een triplet ziet in het spectrum komt door spin-spin-koppeling. Omdat er twee naburige waterstofatomen zijn bij 8, zijn er drie situaties mogelijk: 1) beide H's bij 8 hebben een spin met het elektrisch veld mee, waardoor een H bij 7 meer beïnvloed wordt door het magnetische veld, of 2) beide H's bij 8 hebben een spin tegen het veld in, waardoor een H bij 7 juist minder wordt beïnvloed door het magnetische veld, of 3) een H bij 8 heeft een spin met het veld mee en de ander tegen het veld in (of vice versa), waardoor een H bij 7 niet extra wordt beïnvloed door het magnetische veld. Dat geeft: 1) een shift die meer downfield is (hogere ppm-waarde), 2) een shift die meer upfield is (lagere ppm-waarde), 3) een hogere shift midden tussen de andere shifts in. Met vergelijkbare redenaties kun je nagaan dat 1 naburig H-atoom een doublet geeft, en 3 naburige H's een kwartet. Zie ook hier. | ||
Rezania | woensdag 23 oktober 2013 @ 22:05 | |
Ah, zo dus. ![]() ![]() | ||
DefinitionX | donderdag 24 oktober 2013 @ 19:36 | |
Ik heb een vraag over genetica. En dan met name van het genotype naar het fenotype. Casus: http://www.dailymail.co.u(...)albino-children.html Mijn vraag: waar komt dat stijle haar vandaan? Moeder is donker en heeft kroes haar. Twee kinderen donker waarvan 1 (meisje) met kroes haar en een jongen die stijl haar lijkt te hebben. De drie andere kinderen zijn blank (albino) en hebben blond stijl haar. Ook lichte ogen meen ik te hebben gezien. Op het vwo heb ik geleerd dat er een allel voor haarkleur/vorm/oogkleur is. Dit zou echter moeten betekenen dat deze albino kinderen van de vrouw homozygoot zijn voor haarvorm, haarkleur, huidskleur en oogkleur. Die kans is toch vrijwel nihiel? Daarom ook het lage percentage albino kinderen van donker gekleurde ouders. Ik vind het een bezonder fenomeen. Zou iemand toelichting kunnen geven over het stijle haar en de lichte oogkleur? Is het een gedeelde allel? Dat als je het allel voor een albino huidskleur hebt, je ook meteen de andere recessieve eigenschappen bezit? Heeft deze vorm van allelen combinatie geen naam? Ik ben die naam even kwijt. Forced Shared homozygosity allels? :p | ||
DefinitionX | maandag 28 oktober 2013 @ 12:03 | |
Kan iemand mij aub uitleggen hoe auxine en cytokine samenhangen? Volgens mij is het zo dat auxine cytokine activeert. Cytokine zorgt vervolgens voor de celdeling van de plant. Ik las ook iets over dat als er een lage concentratie auxine was, de plant aan de zijkant veel gaat groeien en een hoge concentratie auxine zorgt dat de plant omhoog groeit. Iemand? | ||
lyolyrc | maandag 28 oktober 2013 @ 14:00 | |
Je bedoelt waarschijnlijk cytokinine. Het draait om een evenwicht van die stof met auxine, dat een heel scala aan effecten heeft. Auxine alleen stimuleert groei, maar het ontstaan van verschillende celtypen (celdifferentiatie) gebeurt onder invloed van cytokinine. Auxine wordt voornamelijk geproduceerd in de toppen van stengels en zorgt ervoor dat er vooral lengtegroei is en dat knoppen niet uitlopen, waardoor er ook geen zijscheuten worden gevormd. Wordt de auxineproducerende top weggeknipt, dan verschuift het evenwicht naar de cytokininekant en lopen de knoppen wel uit. Wegknippen van een wortel verschuift het evenwicht naar de auxinekant en dat stimuleert weer wortelgroei. | ||
DefinitionX | donderdag 31 oktober 2013 @ 19:35 | |
Dankje lycolyc.![]() Ik kom bij vraag 7b op een hele andere waarde uit dan het antwoord in de bijlage, maar wel dat b een hoger vermogen heeft. Volgens het antwoordmodel is de stroom in vraag 7b gelijk aan 0.35 ampere, maar ik kom uit op 0.23 ampere. | ||
Riparius | donderdag 31 oktober 2013 @ 21:48 | |
Om de opgenomen vermogens PA en PB van de lampjes A en B bij een aangelegde spanning van 15 volt te berekenen lezen we eerst uit de grafiek af dat bij deze spanning geldt IA = 0,55 A en IB = 0,4 A. Hiermee vinden we dan PA = 15·0,55 = 8,25 W, PB = 15·0,4 = 6 W Lampje A geeft dus het meeste licht, als we althans aannemen dat de rendementen van de lampjes gelijk zijn. Bij serieschakeling geldt dat er dezelfde stroom door beide lampjes loopt en dat de som van de spanningen over de beide lampjes gelijk is aan 15 volt. Om uit de grafiek af te lezen hoe groot die stroom is, moet je een horizontale lijn vinden in de grafiek zodanig dat voor de snijpunten met de curves van lampje A en lampje B geldt dat de som van de afstanden van deze snijpunten tot de verticale as gelijk is aan 15. We zien nu direct dat jouw antwoord niet klopt, want bij I = 0,25 A staat blijkens de grafiek over lampje A een spanning van ca. 2,5 volt en over lampje B een spanning van ca. 5 volt. Dat is samen 7,5 volt, en dus niet 15 volt. Leggen we de horizontale lijn wat hoger in de grafiek, dan zien we gemakkelijk dat bij I = 0,35 A over lampje A een spanning staat van ca. 5 volt en over lampje B een spanning van ca. 10 volt. Samen dus 15 volt, zijnde de spanning die de spanningsbron levert. De gevraagde stroomsterkte bij serieschakeling is dus 0,35 A. Om na te gaan welk lampje bij serieschakeling het meeste licht geeft, moeten we weer kijken naar het opgenomen vermogen van elk lampje afzonderlijk. Rekenwerk is hier niet nodig, want aangezien er dezelfde stroom door beide lampjes loopt, kunnen we direct zeggen dat lampje B nu tweemaal zoveel vermogen opneemt als lampje A. Onder de veronderstelling dat de rendementen van beide lampjes gelijk zijn, volgt hieruit dat lampje B nu het meeste licht geeft. | ||
DefinitionX | donderdag 31 oktober 2013 @ 21:55 | |
Ongelooflijk bedankt voor de hulp bij deze fysica vraag. Ik dacht niet na over dat je de grafiek op die manier kon gebruiken. Ik keek zocht steeds algebraisch (weet niet of dit de juiste term is) naar een antwoord. Terugkijkend naar uw uitleg snap ik ook waarom het zo is. Het ligt in de aard van de serie- en parallelschakelingen. | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 14:15 | |
Voor mijn SK PO heb ik het gehalte vitamine C bepaald in sinaasappelsappen. Nu kom ik hier op uit:Ik denk dat er een factor 10 ergens fout zit, omdat het vitamine C gehalte ongeveer 35 mg/100g is. [ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 03-11-2013 14:20:32 ] | ||
boyv | zondag 3 november 2013 @ 14:18 | |
Ik zie in de uitwerking zowel 74,46mg als 74,46g? | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 14:20 | |
Ik zie het, dit moet gram zijn. [ Bericht 0% gewijzigd door #ANONIEM op 03-11-2013 14:20:50 ] | ||
Iateyourtaco | zondag 3 november 2013 @ 19:34 | |
Hey kan iemand mij ff helpen met het substitutioneren/vergelijken van de raaklijn van; [KNIP -som impliciet gedifferenteerd-] geeft y'= ![]() r.c. van de raaklijn aan de kromme moet (2,1) zijn, invullen geeft -6/11. Wat ik even niet zie/snap is dat de vergelijking met de raaklijn (2,1) ook geschreven kan worden als ![]() ![]() ![]() | ||
lyolyrc | zondag 3 november 2013 @ 19:49 | |
Werk de haakjes in de linkerformule eens weg en vereenvoudig de formule. Dat moet de rechterformule opleveren. | ||
yosander | zondag 3 november 2013 @ 19:50 | |
Je berekening klopt. Concentratie KIO3 wel goed afgelezen? | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 20:04 | |
Jup. Vreemd... | ||
boyv | zondag 3 november 2013 @ 22:08 | |
Kan er ook niet echt iets van maken momenteel (bier) en de berekening klopt verder. Er zou in de uitvoering een foutje kunnen zitten, of in de concentraties die je hebt gekregen / bereid, of tijdens het uitvoeren van de test / analyse. Anders google je even naar hetzelfde practicum van iemand anders, en ga vergelijken. Met name de uitkomst in verhouding / percentages en de gebruikte concentraties. | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 22:12 | |
http://www.scholieren.com/praktische-opdracht/18168 Hier hebben ze 0,03 M gebruikt in plaats van onze 0,001 M. Algemene uitwerking Uit de theorie is gebleken dat kaliumjodaat en vitamine C 1:3 met elkaar reageren. Hieruit is ook gebleken dat de molaire massa van vitamine C 176,1 g/mol is. 1. Aantal ml IO3- x [IO3-] x 10-3= Aantal gebruikte mol IO3- 2. Aantal gebruikte mol IO3- x 3 = Aantal mol vitamine C 3. Aantal mol Vitamine C omrekenen naar aantal gram 4. Aantal gram omrekenen naar procenten 5. aantal procent x 1000 = aantal mg/ 100g Voorbeeld: Ananas Uitwerking van de eerste meting 1. 2,67 x 0,03 x 10-3 = 8,01 x 10-5 mol IO3- 2. 8,01 x 10-5 x 3 = 2,4 x 10-4 mol I2 3. 2,4 x 10-4 x 176,1 = 4,2 x 10-2 gram in 49,28 gram 4. 4,2 x 10-2 / 49,28 x 100% = 0,086% 5. 0,086 x 1000 = 86 mg/100g Ik vraag me af waarom ze in stap 1 vermenigvuldigen met 10^-3. De 49,28 is de afgemeten hoeveelheid (stap 4). | ||
boyv | zondag 3 november 2013 @ 22:13 | |
edit: *paste* http://www.scholieren.com/praktische-opdracht/18168 Deze jongedame gebruikt andere concentraties bij de titratie, maar zie de kaliumjodaatoplossing van 0,03M. Daar verschillen jullie wel een (ahum) factor 10. Heb je de opdracht nog? | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 22:14 | |
![]() | ||
#ANONIEM | zondag 3 november 2013 @ 22:14 | |
Verder in nieuwe topic ![]() |