quote:
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/657293-12 (P)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. De verdachte is in
persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. G.J. van Oosten,
advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van
hetgeen verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de
tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit
vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte als
bestuurder van een personenauto schuld heeft aan een verkeersongeval door – terwijl zij onder
invloed was van alcohol – geen voorrang te verlenen aan een haar tegemoet komende
motorrijder, waardoor zij met hem in botsing is gekomen, als gevolg waarvan deze
motorrijder is gedood. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte onder invloed
van alcohol een auto heeft bestuurd en dat zij zich als bestuurder van een motorrijtuig
gevaarlijk op de weg heeft gedragen.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot
kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat
er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft een aanmerkelijke verkeersfout gemaakt en zij verkeerde, naar de
alcoholademanalyse heeft uitgewezen, onder invloed van alcohol. De officier van justitie
concludeert dat het handelen van verdachte kan worden getypeerd als zeer onvoorzichtig
en/of onoplettend als gevolg waarvan de motorrijder werd gedood.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Allereerst heeft de verdediging betoogd dat de politie verdachte ten onrechte niet in de
gelegenheid heeft gesteld om een onderzoek te laten instellen naar het alcoholgehalte in haar
bloed. Verdachte heeft daar zelf wel om gevraagd. Door haar deze mogelijkheid van
tegenonderzoek te onthouden, is er geen sprake is geweest van een geldig onderzoek in de zin
van artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn volgens de
verdediging verschillende omstandigheden in het dossier aan te wijzen op grond waarvan aan
de uitslag van de ademanalyse kan worden getwijfeld. De verdediging heeft vervolgens
vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en daartoe betoogd, dat het geheel van de
gedragingen van verdachte niet als een grove verkeersfout valt te typeren. Verdachte heeft
verklaard de motorrijder nimmer te hebben gezien en heeft zichzelf dus evenmin welbewust
blootgesteld aan het risico van een ongeval. Nu verdachte zich heeft vergewist van de
omstandigheden en haar snelheid heeft aangepast om vervolgens over te steken – exact
hetgeen van haar verwacht mocht worden – kan er geen sprake zijn van culpa bij verdachte.
Het kale feit dat zij het slachtoffer niet heeft gezien, rechtvaardigt in de opvatting van de
verdediging niet dat zij schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan het
ontstane ongeval heeft.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging gewezen op een uitspraak
van de rechtbank Arnhem, waarin – kort gezegd – is gesteld dat de enkele overtreding van een
regel uit het RVV 1990 niet dat gevaar construeert waarvan in artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994 sprake is. In de opvatting van de verdediging speelt dit ook in de
onderhavige zaak. Een overtreding van de RVV 1990 is niet ten laste gelegd, maar de
rechtbank zou dit wellicht kunnen inlezen in het meer subsidiair tenlastegelegde, aldus de
verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 15 maart 2012 rond 20.10 uur vond er op de Rijksstraatweg te Loenen aan de Vecht,
gemeente Stichtse Vecht, een verkeersongeval plaats tussen een personenauto en een
motorrijder. Verdachte bestuurde de personenauto en sloeg linksaf om de in-/uitrit van
Sportpark “de Heul” op te gaan, zonder voorrang te verlenen aan de haar tegemoetkomende
en rechtdoorgaande motorrijder. De motorrijder kwam hierbij in botsing met de personenauto.
Ten gevolge van deze botsing is de motorrijder, [slachtoffer] , acuut overleden.
Op het moment van de aanrijding was het donker, werkte de straatverlichting en was het
droog weer. Het wegdek was droog en normaal ingereden. De motor voerde verlichting. Aan
de hand van het aangetroffen blokkeerspoor, de krassporen en de geschatte botssnelheid is
berekend dat de motor vermoedelijk heeft gereden met een snelheid van minimaal 58
kilometer per uur en maximaal 78 kilometer per uur. Ter plaatse gold een maximumsnelheid
van 80 kilometer per uur. Het botspunt van de personenauto en de motorrijder lag op het voor
de motorrijder bestemde weggedeelte. De motorrijder is zeer waarschijnlijk tijdens de botsing
met zijn hoofd tegen de rechtervoorzijde en het rechtervoorwiel van de personenauto terecht
gekomen.
4.3.2 Het ademalcoholonderzoek
Op 15 maart 2012 om 21.33 uur is bij verdachte een ademalcoholgehalte vastgesteld van 1050
microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. Verdachte heeft verklaard dat zij die dag
tussen 14.00 uur en 17.00 uur een glas prosecco en een literfles rode wijn heeft gedronken.
De rechtbank heeft in dit verband allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van een
onderzoek in de zin van de wet, nu verdachte stelt dat haar de mogelijkheid van een
tegenonderzoek is onthouden. Daartoe is het volgende van belang.
De op 15 maart 2012 dienstdoende hulpofficier van justitie op het politiebureau te Maarssen,
[verbalisant], heeft ter zitting verklaard dat hij, mede naar aanleiding van de hoogte van het
ademalcoholgehalte van verdachte, besloot dat zij niet diezelfde avond nog gehoord zou
worden en daarna zou worden heengezonden. Hij bepaalde dat ze moest worden overgebracht
naar het arrestantencomplex te Houten en de volgende dag, op het moment dat zij voldoende
nuchter zou zijn, zou worden gehoord. [verbalisant] heeft verklaard dat toen hij zijn beslissing
aan verdachte meedeelde, verdachte aangaf dat zij zich goed in staat voelde om een verklaring
af te leggen. Ze drong aan op het afleggen van een verklaring. In dat gesprek is ook over een
bloedproef gesproken. [verbalisant] heeft voorts verklaard dat de beslissing om verdachte pas
de volgende dag te horen niet anders werd als er een bloedproef zou worden uitgevoerd. Het
zou geen verschil maken voor zijn beslissing omtrent het ophouden voor verhoor. In die zin
deed het afnemen van bloed dus niet ter zake. Hij heeft verder verklaard dat verdachte, nadat
zij de uitslag van het ademonderzoek had vernomen, niet om een bloedonderzoek heeft
gevraagd. Hij stelt verdachte dan ook niet te hebben geweigerd een bloedproef te laten
verrichten.
Verdachte heeft verklaard dat zij in het gesprek met [verbalisant] om een bloedproef heeft
gevraagd. Ze beoogde daarmee te bewijzen dat zij wel goed in staat was om een verklaring af
te leggen om vervolgens in vrijheid te kunnen worden gesteld. De bloedproef werd haar door
[verbalisant] geweigerd, omdat het geen zin zou hebben.
4.3.3 Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat hulpofficier van justitie [verbalisant] het verzoek van
verdachte tot een bloedproef niet heeft hoeven opvatten als een betwisting van de uitslag van
het ademalcoholonderzoek, zoals door de verdediging is aangevoerd. Uit de verklaringen van
zowel [verbalisant] als van verdachte blijkt dat het onderwerp bloedproef is besproken in de
context van de beslissing die [verbalisant] aan verdachte meedeelde, namelijk dat zij niet
direct gehoord kon worden en een nacht moest blijven. In reactie daarop wilde verdachte
bewerkstelligen dat zij wel diezelfde avond nog gehoord en heengezonden zou worden. Zij
heeft in dit verband de mogelijkheid van een bloedonderzoek naar voren gebracht omdat zij,
naar eigen zeggen, zich wel in staat voelde om een verklaring over de toedracht van de
aanrijding af te leggen. Het verzoek om een bloedonderzoek af te nemen deed zij dus in het
kader van haar invrijheidstelling. Nu [verbalisant] reeds had besloten dat verdachte die avond
niet meer gehoord zou worden, zou aan het afnemen van bloed niet het gevolg kunnen worden
verbonden dat verdachte beoogde. Bovendien zou de uitslag van een dergelijk onderzoek niet
direct bekend zijn. Uit de door verdachte en [verbalisant] afgelegde verklaringen leidt de
rechtbank verder af dat toen het verdachte duidelijk werd dat een bloedonderzoek haar niet
zou helpen om die avond nog naar huis te kunnen gaan, zij verder niet meer heeft
aangedrongen op een bloedonderzoek, bijvoorbeeld omdat zij de uitslag van de ademtest
betwistte.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verbalisant] niet gehouden was
een bloedonderzoek bij verdachte te entameren. Met de verrichte ademanalyse is sprake van
een rechtsgeldig onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, onder a van de
Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hanteert die analyse dan ook als een bewijsmiddel in
deze zaak.
4.3.4. Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte op 15
maart 2012 te Loenen aan de Vecht als bestuurder van een personenauto rijdende over de
Rijksstraatweg zich schuldig heeft gemaakt aan een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte sloeg immers
linksaf en verleende daarbij geen voorrang aan die [slachtoffer] die haar op zijn motor
tegemoet kwam rijden, terwijl zij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol verkeerde.
Hierdoor is [slachtoffer] op het voor hem bestemde weggedeelte in aanrijding gekomen met
de auto van verdachte ten gevolge waarvan hij acuut overleed.
De rechtbank is van oordeel dat het bovenstaande niet kan leiden tot het oordeel dat van
roekeloosheid aan de zijde van verdachte sprake is geweest, maar merkt het handelen van
verdachte aan als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend. Daarvoor is redengevend dat
verdachte zonder te stoppen linksaf is geslagen, terwijl zij in de verte de motorrijder, die
verlichting voerde, moet hebben kunnen zien zoals haar medeweggebruikers wel deden en
zoals zijzelf ook heeft verklaard tegen de eerste verbalisant die zij vlak na het ongeval sprak.
Het kan niet anders, gelet op de hoogte van de uitslag van de ademanalyse en de hoeveelheid
alcohol die verdachte heeft bekend te hebben gedronken, dat de alcohol hierop in behoorlijke
mate van invloed is geweest. Rijtaakstudies waarbij proefpersonen in auto's rijden laten zien
dat na het drinken van alcohol aspecten als rijden met constante snelheid, koershouden en
reactiesnelheid bij onverwachte situaties verslechteren, dat eigen fouten over het hoofd
worden gezien, dat de verdeelde aandacht en de informatieverwerking verslechteren en dat de
stabiliteit van de taakuitvoering vermindert.
Naarmate er sprake is van meer alcoholgebruik is het negatieve effect groter. Verdachte heeft
zichzelf in deze positie gebracht.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte
primair
op 15 maart 2012 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zij
verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
linksaf te slaan (teneinde een in-/uitrit in te rijden) en daarbij geen voorrang te verlenen aan
een motorrijder die haar tegemoet kwam rijden, waardoor die motorrijder op het voor hem
bestemde weggedeelte in aanrijding/botsing is gekomen met de rechterzijde van de door haar,
verdachte, bestuurde auto,
waardoor die motorrijder, genaamd [slachtoffer], werd gedood, terwijl zij
verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de
Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal
daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte
is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in
de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor
de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering en een
behandelverplichting voor de duur van maximaal zeven weken. Voorts heeft de officier van
justitie gevorderd aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te
besturen voor de duur van drie jaar op te leggen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich vanaf het ongeluk niet heeft willen
onttrekken aan haar verantwoordelijkheden. Ongeacht de juridische duiding van de zaak;
verdachte voelt zich diep verantwoordelijk, aldus de verdediging. Een vrijheidsbenemende
sanctie zou voor verdachte en haar gezin desastreus zijn. De verdediging heeft verzocht daar
rekening mee te houden en verdachte enig perspectief te bieden.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd heeft
de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij haar auto is gaan besturen terwijl ze in de
voorafgaande uren een grote hoeveelheid alcohol had genuttigd.
Het ongeluk heeft voor de nabestaanden grote gevolgen en leidt tot levenslang verdriet.
Door middel van de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen hebben de nabestaanden
op een indringende en waardige manier weergegeven dat zij nog dagelijks geconfronteerd
worden met het verlies van hun partner, zoon, broer en neef en daar ook psychisch onder
lijden.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht
geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 14
december 2012, waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is
geweest, ook niet voor een verkeersovertreding.
Het Centrum Maliebaan concludeert in het rapport d.d. 25 september 2012 dat verdachte
mogelijk problemen heeft op het gebied van alcoholgebruik. Verdachte is of niet open over
haar alcoholgebruik of heeft weinig zelfinzicht en lijkt het enigszins te bagatelliseren.
Verdachte is in therapie voor angstklachten. Geadviseerd wordt verdachte, gelet op haar eigen
bedrijf, haar gezin en de therapie, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar
een werkstraf. Wel wordt geadviseerd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met
als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht tot een korte klinische opname voor
de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht. Dit ten behoeve
van diagnostiek, om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van problematisch
alcoholgebruik.
Door de verdediging is met betrekking tot de persoon van verdachte een rapport d.d. 17
november 2012 van C.J. van Gestel, psychiater, ingebracht. In het rapport wordt opgemerkt
dat bij verdachte sprake is van een post-traumatische stressstoornis. Ook kan alcoholmisbruik
– in remissie – worden geclassificeerd. Door Van Gestel is voorts opgemerkt dat er geen
evident direct verband is tussen de post-traumatische stressstoornis en haar besluit onder
invloed van alcohol te gaan rijden.
De eis van de officier van justitie ligt in lijn met hetgeen in het algemeen voor soortgelijke
feiten wordt opgelegd. Desalniettemin zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke
gevangenisstraf opleggen, gelet op de volgende omstandigheden.
Verdachte is de dag na het ongeluk heengezonden. Het openbaar ministerie heeft geen
voorlopige hechtenis gevorderd, terwijl dat wel tot de mogelijkheden behoorde. Nadat het
dossier compleet was, half mei 2012, heeft het nog 6 maanden bij het openbaar ministerie op
de plank gelegen, voordat het is doorgestuurd naar de afdeling die de zaken op zitting zet.
Voorts is ter zitting duidelijk gebleken dat verdachte lijdt onder de gevolgen van haar
handelen en inziet hoeveel leed zij anderen hiermee heeft bezorgd. Een gevangenisstraf zou
tot gevolg hebben dat de twee jonge kinderen van verdachte gedurende een periode de zorg en
aandacht van hun moeder moeten missen, hetgeen voor hen negatieve gevolgen kan hebben.
Het uitvoeren van een werkstraf heeft dit effect niet en het betekent wel dat de straf van
verdachte ten goede komt aan de maatschappij. Daar komt bij dat verdachte intussen hulp
heeft gezocht voor de onderliggende problemen en daarvoor een intensief ambulant
programma volgt. Verdacht heeft er ter zitting blijk van gegeven dat zij onderkent wat de
gevolgen zijn van haar handelen, met name de gevaren van het drinken van alcohol, en wat zij
de nabestaanden heeft aangedaan. Zij heeft uitgesproken dat zij haar straf zal accepteren.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden aan verdachte een voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen, met bijzondere voorwaarden en
een proeftijd van 3 jaren. Deze forse voorwaardelijke straf wordt aan verdachte opgelegd om
haar ervan te weerhouden ooit opnieuw met drank op een auto te besturen.
Tevens wordt verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de maximale duur van 240 uren
en tenslotte zal haar de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4
jaren worden ontzegd, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid.
De rechtbank begrijpt dat met deze straf de nabestaanden geen genoegdoening ontvangen
voor hun lijden, maar realiseert zich dat geen enkele straf het hun aangedane leed kan
compenseren.
9. In beslag genomen goed
Door de politie is de motorfiets van het slachtoffer in beslag genomen. De rechtbank zal de
teruggave gelasten van deze motorfiets aan de nabestaanden van het slachtoffer, omdat zij
redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d van het Wetboek van
Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en op de reeds
aangehaalde artikelen.
11. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 6 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de
rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte niet haar medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in
artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarden niet heeft
nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door of namens Victas (voorheen Centrum Maliebaan);
* dat verdachte zich zal melden bij de reclassering;
* dat verdachte zich, indien Victas dit noodzakelijk acht, gedurende maximaal zeven weken
klinisch zal laten behandelen,waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar
in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden
gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de
naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120
dagen vervangende hechtenis;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier jaar;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de
Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingeleverd is geweest in mindering wordt gebracht
op de rijontzegging;
- gelast de teruggave van de in beslag genomen motorfiets aan de nabestaanden van het
slachtoffer.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van
Wageningen en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-
Kleijer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12
februari 2013.
Mr. Van Driel van Wageningen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.