quote:
Een doener, geen denker
Meindert Fennema
Wijnand Duyvendak eist van ons dat wij hem op zijn woord geloven, terwijl hij in zijn boek nog steeds de codes hanteert die destijds in de kraakbeweging golden: een kraker verlinkt nooit zijn maten. Dat is dubbelhartig, schrijft
De inmiddels overleden verzetsstrijder Gerard Maas vertelde mij ooit dat hij ook na de oorlog nóg een keer had moeten onderduiken. Dat was in de week na 4 november in 1956, de dag waarop Russische troepen Hongarije binnenvielen om een opstand in Boedapest neer te slaan.
In de hele wereld werd met afschuw gereageerd op dit gewelddadig ingrijpen; in Europa gingen tienduizenden mensen de straat op om mee te lopen in stille tochten.
Anderen koelden hun woede op communistische partijgebouwen.
Zo ook in Amsterdam, waar Felix Meritis, het hoofdkwartier van de Communistische Partij van Nederland (CPN) en kantoor van het dagblad De Waarheid, werd belaagd door stenen gooiende Amsterdammers.
De communisten die Felix Meritis verdedigden, probeerden burgemeester d’Ailly ervan te overtuigen dat de politie moest ingrijpen. Die beweerde echter dat dat niet kon, omdat te veel agenten met verlof waren.
Partijbestuurder Maas haastte zich die avond naar Felix Meritis om zijn kameraden te helpen. Op de Keizersgracht n zag hij hoe een agent naar de stenengooiers stond te kijken. Hij vroeg hem ten minste een van de stenengooiers te verbaliseren. Maar de agent deed niets. Hij had kennelijk opdracht zich nergens mee te bemoeien.
De volgende dag stond in Het Parool een opgetogen stuk over de bestorming van Felix Meritis. In dat stuk werd melding gemaakt van het feit dat ‘de communist Gerard Maas een goede vaderlander bij de politie had aangegeven’. De krant vermeldde ook het adres van Maas, kennelijk in de hoop dat andere goede vaderlanders Maas, zijn vrouw en zijn kinderen thuis zouden opzoeken om hun eens flink de waarheid te zeggen. Het hele gezin dook daarom onder bij kameraden in Rotterdam.
De toenmalige hoofdredacteur van Het Parool, dr P.J. Koets – die later voor de PvdA wethouder in Amsterdam zou worden – heeft zich nooit hoeven verantwoorden voor het aanzetten tot politiek geweld en voor de intimidatie onder zijn verantwoordelijkheid.
Ook voor de politieke intimidatie van en het geweld tegen leden van de Centrumpartij, die in de periode die Wijnand Duyvendak in zijn boek Klimaatactivist in de politiek beschrijft veelvuldig plaatsvond, heeft niemand zich hoeven verantwoorden. Die vond, net als de bestorming van Felix Meritis, plaats met stilzwijgende goedkeuring van de autoriteiten. Hans Janmaat had daarom wel een beetje gelijk toen hij in 1990 tegen mij zei ‘Meindert, voor ons geldt de democratie niet.’ Hij bedoelde natuurlijk de rechtsstaat, want aan de verkiezingen mocht Janmaat wel deelnemen, ondanks het feit dat hem het leven door overheid en actiegroepen bijna onmogelijk werd gemaakt. Of je ter verantwoording wordt geroepen voor politieke intimidatie en aanzetten tot geweld, hangt af van wie het slachtoffer is.
Duyvendak had de pech dat zijn oproep om George Verberg thuis lastig te vallen gevolgd werd door een poging tot brandstichting en dat Verberg thans een zeer gerespecteerd burger is.
Voor veel mensen is het moeilijk te zien dat de kern van onze rechtsstaat nu juist bestaat uit het beschermen van mensen die men verafschuwt. Dat de rechtsstaat niet bedoeld is om het onrecht de wereld uit te helpen, maar om meningsverschillen tussen burgers langs vreedzame weg op te lossen en iedereen, ongeacht levens- of politieke overtuiging, het recht te geven tot maatschappelijke en politieke participatie. Artikel 1 van de Grondwet is daarom de hoeksteen van onze rechtsstaat.
Maar in de jaren tachtig werd die rechtsstaat door veel linkse actievoerders niet erkend. Zij zagen dat achter die rechtsstaat veel onrecht en misstanden schuilgingen en hieven de leus aan: ‘Hun rechtsstaat is de onze niet.’ Degenen die dat beweerden, beseften kennelijk niet dat een rechtsstaat die niet voor iedereen geldt helemaal geen rechtsstaat is. Voor de krakers was de ‘rechtsstaat’ een samenleving zonder speculanten en huisbazen, zonder kernenergie en zonder onrecht.
Zij bouwden in hun kraakpanden aan een eigen samenleving, als paddenstoelen op een rotte boomstronk, zoals de oud-provo en oprichter van de kabouterbeweging Roel van Duyn dat zo mooi formuleerde. Maar de kabouters op die paddenstoelen beschikten juist niet over een rechtsstaat, met als gevolg dat in kabouterland het recht van de sterkste gold.
In een groot kraakpand aan de Spuistraat in Amsterdam werd een deel van de bewoners zonder vorm van proces van het lichtnet afgesloten omdat zij op de huisvergadering een ‘fout’ standpunt hadden ingenomen. De eigen woningtoewijzing van de krakers in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt maakte gebruik van knokploegen die de politie vervingen, want de orde moet door iemand gehandhaafd worden. Het probleem bij die knokploegen was dat zij niet volgens bepaalde regels en voorschriften opereerden, zodat niemand wist waar hij aan toe was.
Over deze en aanverwante problemen lees je in Duyvendaks boek heel weinig. Het enige wat hij daarover zegt is: ‘Ik zag in de kraakbeweging hoe destructief geweld is.
Uiteindelijk werd een aantal malen zelfs onderlinge politieke meningsverschillen met knokpartijen beslecht.’ Maar een analyse van de oorzaken van die geweldsspiraal in de kraakbeweging ontbreekt.
Duyvendak komt niet verder dan de tegeltjeswijsheid die mijn ouders in de vestibule hadden opgehangen: ‘Waar geweld begint, houdt het recht op.’
Duyvendak is meer actievoerder dan denker. Hij is op zijn manier ook heel naïef: ‘Op de universiteit ging het verhaal rond dat je door te kraken betere woonruimte kon vinden. (…) Het bleek eigenlijk allemaal relatief eenvoudig, met een koevoet en klauwhamer was de woning zo opengebroken. Nieuw slot erin, wat spullen verhuizen en de woning was van jou. De politie vond het best.’ (p.17) ‘We openden een ‘kraakspreekuur’ waar we iedereen met raad en daad bijstonden die ook in de buurt wilde kraken en binnen een jaar hadden we honderden etages gekraakt en opgeknapt.
De buurt leefde op. Ik leerde er klussen…’ De jonge Duyvendak had er duidelijk plezier in. Dat gold ook voor de politieke acties die erop volgden.
Die acties, schrijft hij, waaierden uit over verschillende onderwerpen.
‘Van wonen tot antikernenergie, antimilitarisme en antiapartheid.
Ik stond midden in deze c u l t u u r. ’ Antifascisme hoorde daar natuurlijk ook bij, maar dat komt in het boek niet voor. Woensdag op de presentatie gaf Duyvendak aan waarom niet. ‘Veel acties heb ik ook laten lopen. De acties tegen de Centrumdemocraten in Kedichem bijvoorbeeld, of de herkraak van de Lucky Luyk. Daar heb ik niet aan meegedaan en ik was ook niet aanwezig.
Er was voor mij – ook toen ik midden in de beweging zat een duidelijke grens: geweld tegen personen, het stichten van brand, laat staan het plaatsen van bommen.
Dat vond ik onaanvaardbaar.’
Duyvendak ging daarover, zo schrijft hij, destijds al ‘de confrontatie aan’. Hij deed dat niet in de openbaarheid van het publieke debat, maar in de beslotenheid van ‘de beweging’. In een beweging waar een ongeschreven regel gold dat je elkaar niet ‘verlinkte’ (het woord is van Duyvendak zelf). Zijn verzet tegen gewelddadige acties was buiten de kraakbeweging dus onhoorbaar. Of het binnen de kraakbeweging wél hoorbaar was, weten wij niet. Wat we wel weten is dat Duyvendak als redacteur van het krakersblad Bluf! namen en adressen van hoge ambtenaren afdrukte met de bedoeling deze mensen ‘een lesje te leren’.
Dat lezen wij helaas niet in zijn boek, maar dat weten wij nu dankzij een open brief van George Verberg in NRC Handelsblad, destijds topambtenaar op Economische Zaken. In reactie daarop zei Duyvendak niet geweten te hebben dat dergelijke oproepen ook werkelijk effect hadden. ‘Een beetje dom’ zou Máxima gezegd hebben als zij met Duyvendak getrouwd was.
Duyvendak eist van ons dat wij hem op zijn woord geloven, terwijl hij nog steeds de codes hanteert die destijds in de kraakbeweging golden. Wat er ook gebeurd is, je verlinkt niemand. Van alle krakers waarmee Duyvendak heeft samengewerkt, wordt in zijn boek niemand met name genoemd. Die discretie is des te opvallender omdat hij wél zijn oud-collega’s Ferd Crone en Paul Rosenmöller in weinig flatteuze rollen ten tonele voert.
Crone voerde ‘het hoogste woord’ in discussies over de vraag ‘hoe studenten zich met de ‘arbeiders - klasse’ moesten verbinden, opdat de ‘revolutie’ uit zou breken’. Rosenmöller leidde een scholingscursus op basis van ‘het vuistdikke Keuze uit zijn werken van Lenin’.
Maar over collega-krakers en de milieuactivisten geen woord. In die zin is zijn oproep aan de taartgooiers bij de presentatie van zijn boek tot een open en publiek debat enigszins dubbelhartig. En Femke Halsema maakt het tegen die achtergrond wel erg bont door het gooien van een taart een ‘cri - minele actie’ te noemen. Zij had de taart beter als ‘een koekje van eigen deeg’ kunnen bestempelen.
Nu plaatst ze zich in het lachwekkende gezelschap van Jan Peter Balkenende, die de noodzaak tot publieke verantwoording over de acties uit de jaren tachtig vergeleek met het werk van de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie.
En toch, los van de eerste twaalf pagina’s, die teleurstellend zijn na de tamtam die daarover is ontstaan, geeft het boek een mooi beeld van de strategie en het succes van de milieubeweging, waarin Duyvendak als directeur van Milieudefensie een centrale rol speelde, en een beeld van het politieke bedrijf gezien vanuit een parlementariër met een missie. Een man die gelooft dat de aarde kapot gaat als wij zo door produceren en consumeren. Er ontvouwt zich in de rest van het boek een bijna apocalyptisch beeld van de klimaatsverandering die het gevolg is van een CO2-uitstoot waaraan de meeste mensen pas iets willen doen als anderen dat ook doen. Het is een collectieve-keuze-dilemma dat een caféhouder treffend verwoordt als hij aangesproken wordt op de gevolgen voor het milieu van zijn terrasverwarming: ‘Wat maakt het voor het milieu nu uit als ik niet mee doe. De rest doet het sowieso al.’ ‘Hier helpt een beroep op het individuele geweten niet’, schrijft Duyvendak, ‘hoe spijtig dat misschien ook is.’ Het enige wat de terrasverwarming kan uitbannen, is de afspraak dat niemand er eentje ophangt. Hoe spijtig dat misschien ook is – in die losse bijzin klinkt nog de stem van de dominee die Wijnand heeft opgevoed.
Meindert Fennema is hoogleraar politieke theorie aan de UvA.
In het kabouterland van de krakers gold slechts het recht van de sterkste
Halsema had de taart een koekje van eigen deeg moeten noemen
Femke Halsema steekt Wijnand Duyvendak een hart onder de riem nadat deze woensdag was getaart. Foto Marcel van den Bergh / de Volkskrant