Nog een andere hypothese:
quote:
UIT HET NRC-HANDELSBLAD (2003)
Tot voor kort dacht ik – schreef ik afgelopen maandag - dat het woord droeftoeteren in 2002 was verzonnen door Eduard Bomhoff, tijdens zijn 87 dagen als minister van Volksgezondheid. Veel lezers wisten dat dit beeldende woord al veel langer bestaat.
Droeftoeter wordt bij mijn weten gebruikt als koosnaam voor ‘saxofoon’, als scheldwoord voor ‘droefig iemand, depressieveling’ en voor ‘zeurpiet’. Maar er zijn meer betekenissen, aldus een lezer uit Den Haag. ,,In De Vlieger van Maarten ‘t Hart komt het woord voor en wel in de betekenis van ‘grafdelver’, of, in ieder geval als iemand die op een kerkhof werkzaam is. Het kan dus zijn dat de oorsprong ervan in de contreien van Maassluis gezocht moet worden. Als de vader van de heer ‘t Hart het woord bekend was - zoals de tekst veronderstelt - dan betekent dit ook dat het om een woord gaat dat al in de jaren vijftig van de twintigste eeuw gebruikt werd. Exit Bomhoff dus!’’
De letterlijke tekst in De Vlieger, een boek uit 1998, luidt:
‘D’r staat zoveel tegenover. Je mag in uniform voor een begrafenisstoet uit lopen! Van dat zwarte pak en die pet zou je opfleuren als een paard dat ze feestelijk optuigen. Je bent geknipt als droeftoeter. Zoals jij kunt kijken, zo diepbedrukt, zo inbedroefd, zo zielsverdrietig... Had je de achternaam van je vrouw, dan zou ‘t helemaal perfect zijn.’
Maarten ‘t Hart blijkt het zelfs nogmaals ergens te hebben gebruikt – meldde een andere lezer. ,,Ik zit ‘Het woeden der gehele wereld’ (1993) van Maarten ‘t Hart te herlezen. Het verhaal speelt zich af in ‘t Harts geboorteplaats Maassluis, de tijd is winter 52/53 en gaat over een jongen die daar in 1940 geboren is. ‘t Hart slooft zich op alle mogelijke manieren uit om de figuren origineel Maassluis’ te laten spreken en daar komt op bladzij 94 in een gesprek tussen hem en een iets ouder vriendje het woord droeftoeter voor. De vriend vertelt dat zijn broertje wel van een andere Engelse piloot zal zijn dan hijzelf, “want dat is zo’n droeftoeter”.’’
Rotterdamse droeftoeters Maar het woord was niet alleen bekend in Maassluis en omgeving, maar ook Rotterdam. ,,Ik ben grootgeworden in Rotterdam in de jaren veertig en vijfitg. Het woord droeftoeter is me bekend in de betekenissen ‘zeur, zaniker, vervelende vent’ (nooit gehoord dat het over een vrouw werd gezegd). Ik herinner me een (korte) discussie over een uitdrukking van een vriend van me, die een andere (afwezige) vriend een oeverloze droeftoeter noemde. We hebben over de combinatie van die twee woorden gepraat en gelachen.’’
En kwam nog twee bericht binnen van Rotterdammer. De eerste schreef: ,,Het zou me voor Bomhoff wat te veel eer zijn geworden! Het zelfstandig naamwoord droeftoeter ben ik omstreeks 1983 al tegengekomen. Op dat moment werd ik vakbondsbestuurder voor de CNV-bond voor overheidspersoneel in Rotterdam en omgeving. Vooral Rotterdams vakbondskader (werkzaam bij RET, GEB enzovoort) gebruikte de term om collega’s of anderen aan te duiden die in hun ogen onnozel waren dan wel onverstandig. Het was niet eens bedoeld als een echt onvriendelijke term maar de bedoeling was helder, laat ik maar zeggen de manier waarop Rotterdammers direct en rechtstreeks naar elkaar kunnen zijn.’’
En de tweede mailde: ,,In 1989 kwam ik in contact met een niet nader te noemen Chef Personeelszaken bij een grote, niet nader te noemen organisatie die met een zekere regelmaat sprak over ‘Droeftoeters, Leedmagneten en normale medewerkers’.’’
En dan bleek het woord nog te zijn gebruikt op de Koninklijke Militaire Academie te Breda. ,,In mijn tijd als cadet aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda is het zelfstandige naamwoord droeftoeter er in de ontgroening bij mij goed ingestampt. Evenals talloze andere woorden uit het cadettenjargon. Droeftoeter, en ook wel droefnek, hebben - het zal u weinig verassen- een nogal negatieve lading. Het staat voor de zielige ‘droeve’ cadet, die er niets van bakt.’’