Nog meer zeikerds:
quote:
Een waarheid als een boerende koe
Marianne Thieme verwijt Al Gore dat hij in zijn film het broeikaseffect van de veehouderij negeert. Haar eigen film vult die lacune, maar krijgt kritiek. Aan het rekenwerk mankeert niets.
Veehouderij draagt bij aan het broeikaseffect: door de methaanuitstoot van boerende koeien (boven), door het kappen van bos voor verbouw van veevoeder en door niet-overdekte mestopslag.
Rotterdam, 10 jan. Er zijn Nederlanders die liever in een SUV of Hummer rijden dan een hap vlees in de mond te steken. En Nederlanders die liever een half paard opeten dan in een SUV of Hummer te worden gezien. Sinds kort zijn zij betrokken bij het academische debat over de vraag: wie draagt het meeste bij aan het broeikaseffect.
Het debat begon op 10 december met de vertoning van de film Meat the truth die in opdracht van de Partij voor de Dieren van Marianne Thieme werd gemaakt. In de film bespreekt Thieme voor een zaal met Amsterdams publiek de nadelen van de veehouderij. De vorm is gekopieerd van de film An inconvenient truth waarmee Al Gore de gevaren van het broeikaseffect invoelbaar maakte. Ook hij stond voor een publiek dat al overtuigd was.
Thieme verwijt Gore dat hij de voornaamste broeikasvervuiler ongenoemd liet: de veeteeltsector. Ze weet niet of hij bezweek voor de veehouderij of de Amerikaanse hamburgerliefde of dat hij het ‘vergat’. Maar ze heeft Gore’s omissie tot het centrale thema in de film gemaakt. Er is geen andere sector die (mondiaal gezien) zoveel bijdraagt aan de uitstoot van broeikasgassen dan de veehouderij, weet ze. Het is méér dan alle transport bij elkaar.
Dat is een verrassende benadering voor een partij waarvan je in de eerste plaats aandacht voor het dierenleed en het misbruik van antibiotica in de veehouderij verwacht. Het bijzondere van ‘Meat the truth’ is dat alle grove effecten zijn vermeden. De film mist de demagogie en de vele onjuistheden die Gore’s film zo zwak maken. Hoogstens is kritiek mogelijk op de bewering dat Nederland vier maal zijn landoppervlak nodig heeft voor ‘consumptie’. De suggestie is: voor voedsel. In feite is ook veel oppervlak nodig voor bouwhout en papier.
Mondiaal gezien neemt de veehouderij 18 procent van de uitstoot van broeikasgassen voor haar rekening. Dat is meer dan de transportsector, want die komt op maar 13 procent. Dat is de hoofdstelling uit de film. De conclusie is vervolgens dat het broeikasbeleid misschien meer heeft te verwachten van inperking van de vleesconsumptie dan van het autogebruik. Er wordt aangedrongen op minder vlees eten, niet op geheelonthouding. Plantaardig voedsel kan net zo gezond zijn als vlees.
Er is snel en fel op de cijfers uit de film gereageerd. Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) liet al op 21 december op zijn site weten dat Thieme’s getal niet deugde. Het FAO-rapport waarop zij zich beriep, had niet op 20 procent maar op 10 procent moeten uitkomen. De FAO had ‘bijna de volledige ontbossing’ op het conto van de veehouderij geschreven en het was bovendien niet zuiver geweest om het energieverbruik van de gehele vleesverwerkende keten aan de veeteelt toe te schrijven. De MNP-conclusie werd in een kwaadaardige toonzetting overgenomen door het weekblad Vrij Nederland. En de boeren zelf, vertegenwoordigd door de organisatie LTO, lieten weten dat de veehouderij ‘hoogwaardig voedsel’ levert dat is geproduceerd uit gras en gewassen die eerst CO2 uit de lucht op hadden genomen.
Het FAO-rapport Livestock’s long shadow. waarop Thieme zich baseert, verscheen in 2006 en heeft de Duitse landbouweconoom Henning Steinfeld als eerste auteur. Het is een zeer gedegen onderzoek naar, en inventarisatie van, alle milieu-effecten van de veehouderij, zowel de intensieve als de extensieve. In een afzonderlijk hoofdstuk wordt de bijdrage aan de mondiale emissies van drie broeikasgassen behandeld: CO2, methaan en lachgas. De voornaamste bijdrage komt van de CO2-uitstoot die het gevolg is van de ontbossing voor de productie van landbouwgrond. Andere grote posten zijn de uitstoot van methaan uit de magen van herkauwers en de vorming van lachgas uit mest of uit de ammoniak die uit mest ontwijkt. Het energieverbruik van de vleesverwerkende keten blijkt, mondiaal gezien, maar peanuts: één of twee procent binnen het geheel. Steinfeld had het ook weg kunnen laten. En natuurlijk heeft Steinfeld niet de CO2-uitademing van de dieren zelf als broeikasemissie meegeteld, zoals LTO misschien dacht.
De zwaarste post op de broeikasbalans is het effect van ontbossing en dat is tegelijk de moeilijkst te kwantificeren post. Daarom heeft Steinfeld maar een berekening gemaakt waarin hij de hele ontbossingskwestie weglaat. Dan komt hij op een veehouderijaandeel van 14 procent in de mondiale emissies. Maar er is geen sprake van dat hij ‘bijna de volledige ontbossing’ op het conto van de veehouderij schreef. Wereldwijd is de ontbossing ongeveer 13 miljoen hectare per jaar en Steinfeld schrijft maar 3 miljoen toe aan de veeteelt. Hij gaat er vanuit dat tweederde van het gekapte of verbrande bos in Latijns Amerika plaats maakt voor gras en soja. Hij bleef aan de veilige kant.
In een reactie laat het MNP weten dat het inderdaad onjuist is om het getal 20 procent te noemen. En dat de FAO „nderdaad een veel lager deel van de hectares toeschrijft aan de ontbossing”. Toch kiest het MNP voor een andere berekening dan Steinfeld die – toch weer opnieuw – uitkomt op 10 procent. Het zou 14 procent worden „als we uitgaan van een schatting die meer richting de FAO-aannames gaat”.
Is dus de transportsector de grootste broeikasvervuiler? Deze week is het aandeel van de sector opnieuw gekwantificeerd in de Proceedings of the National Academy of Sciences. Transport komt nu op een aandeel van 16 procent, maar dan worden wel heel veel andere stoffen (zoals NOx, koolmonoxide en roet en zwavel) meegeteld en is gekeken naar het effect op de aardse warmtehuishouding. NOx draagt bij aan de vorming van ozon dat ook een broeikasgas is. De benadering maakt in één keer duidelijk dat een zuivere vergelijking tussen de twee sectoren per definitie onmogelijk is.