Ik zeik zo vaak over taalgebruik, dat ik me verplicht voel om een flinke bijdrage te leveren.
Het hele werkwoord, de infinitief, van alle Nederlandse werkwoorden eindigt op -en. Behalve zijn, maar wezen en bennen dan weer wel.
De stam van het werkwoord wordt gevonden door deze -en weg te halen. Wel moet er dan soms ook wat aan de spelling veranderen om de lange of korte klinker goed te schrijven. De stam van lopen is niet lop, maar loop, en van rennen niet renn maar ren.
De tegenwoordige tijd gaat uit van de stam. In het meervoud krijgt die altijd de uitgang -en mee, waardoor die personen dezelfde vorm krijgen als het hele werkwoord. In het enkelvoud zijn er verschillen tussen de personen:
de eerste persoon stellend en vragend: stam
de tweede persoon stellend: stam + t en de tweede persoon vragend: stam
de derde persoon stellend en vragend: stam + t.
Dus als voorbeeld:
ik kom............kom ik?
jij komt...........kom jij?
hij komt..........komt zij?
Dus ook:
ik vind...........vind ik?
jij vindt..........vind jij?
hij vindt.........vindt zij?
En: het gebeurt.
De gebiedende wijs is de stam:
Kom!............Vind!
(Vroeger werd de stam+t gebruikt voor de gebiedende wijs meervoud: Helpt elkaar! Koopt Nederlandse waar!)
Hieruit is voor leraressen een eenvoudige regel te maken voor het vinden van de juiste schrijfwijze van lastige vormen als hij wordt en ik vind: probeer het even uit met een woord, waar je het wel kunt horen: hij komt en ik kom. Dan moet je natuurlijk geen plat Hollands dialect spreken: "Komt ik bij de bakker ......"
De verleden tijd wordt verschillend gevormd voor verschillende groepen werkwoorden. We onderscheiden de zwakke, de sterke en de onregelmatige werkwoorden. Bij de sterke werkwoorden worden de verleden tijd en het voltooid deelwoord gevormd door klinkerverandering: strijden - streed - heb gestreden, fluiten - floot - heb gefloten, jagen - joeg - heb gejaagd. Daarvan zijn er een paar groepjes met dezelfde klinkerwisseling. Bij de onregelmatige werkwoorden is er geen echt systeem. Bakken - bakte - heb gebakken, kopen - kocht - heb gekocht
Deze beide groepen werkwoorden moeten gewoon van buiten geleerd worden. Ze worden beschouwd als origineel Germaans en Nederlands, maar het feit dat ze van buiten geleerd moeten worden en dus telkens apart opgezocht worden, maakt dat ze langzaam verdwijnen. Men zegt tegenwoordig niet meer woei, maar waaide. Behalve tegen Diana natuurlijk!
De zwakke werkwoorden vormen volgens een eenvoudig systeem: in het enkelvoud stam + de of te en in het meervoud stam + ten of den. Stammen met een zachte eindmedeklinker krijgen de en den, stammen met scherp eindmedeklinker een te en ten. Voor het gemak is dat verschijnsel samengevat in de woorden 't fokschaap en 't kofschip. (uitschuifpik kan ook, maar dat zal Plasterk voor gebruik op de basisschool echt afraden!) Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een medeklinker die in deze woorden voorkomt, krijgen te en ten. Als voorbeelden: huppen - hupte - heb gehupt, schaften - schaftte - heb geschaft, afschaffen - schafte af - heb afgeschaft, heksen - hekste - heb gehekst. Stammen die op andere medeklinkers of op een i eindigen, krijgen de en den. (Ik heb geen stammen op andere klinkers dan de i kunnen bedenken.) Groeien - groeide - ben gegroeid, mauwen - mauwde - heb gemauwd, gebeuren - gebeurde - is gebeurd, leiden - leidde - heb geleid (wel te onderscheiden van lijden - leed - heb geleden!!)
Probleemgevallen bestaan er ook: laven - laafde - heb gelaafd: blijkbaar is de stam eigenlijk lav, maar schrijven we die als laaf. Ook reizen - reisde - heb gereisd.
De zwakke werkwoorden hebben een eenvoudig systeem, en daarom winnen ze langzaam terrein op de sterke en daarom worde ook buitenlandse werkwoorden altijd zwak vervoegd. Dat lijkt niet altijd in de regel van 't kofschip te vatten, maar wordt meestal redelijk goed aangevoeld. Douchen - douchte - heb gedoucht, faxen - faxte - heb gefaxt. Problemen ontstaan bij woorden als updaten - updatete - upgedatet of geüpdatet, upgraden - upgradede - heb geüpgraded. Die zou ik gewoon vermijden wegens lelijkheid of opzoeken in een woordenboek (heb ik net gedaan). Of nog liever vervangen door de Nederlandse woorden bijwerken - werkte bij - heb bijgewerkt en opwaarderen - waardeerde op - heb opgewaardeerd.
Het voltooid deelwoord wordt gevormd met een voorvoegsel (meestal ge-) en een achtervoegsel. Het wordt gevormd in samenhang met de verleden tijd. Dus bij de sterke en onregelmatige werkwoorden moeten we het voltooid deelwoord gewoon van buiten leren.
Het voorvoegsel is ook bij de zwakke werkwoorden meestal ge. Daarbij zijn er wel wat compicaties. Bij werkwoorden die beginnen met ge-, be-, ver-, her, ont- en nog wat andere, vervalt de ge. Voorbeelden: geleiden - geleidde - heb geleid, bewerken - bewerkte - heb bewerkt, verwensen - verwenste - heb verwenst, ontdekken - ontdekte - heb ontdekt. En bij scheidbare werkwoorden komt de ge tussen de delen te staan: nawerken - werkte na - heb nagewerkt. Het voorvoegsel gaat meestal wel goed, dat wordt kennelijk wel aangevoeld of aangeleerd.
Het achtervoegsel is d of t en volgt het de regel van 'kofschip en 't fokschaap. Met dit verschil, dat er nooit een dubbele t of een dubbele d aan het eind komt. En een dt is natuurlijk al helemaal onmogelijk!! Dus het is gebeurt is een spelfout, maar het is gebeurdt is gewoon ongelooflijk stom.
Spelfouten ontstaan deels omdat het verschil tussen de eind-t en de eind-d amper te horen is. Vandaar ook het advies, om bij twijfel de verleden tijd te maken, want daarin is het verschil beter te horen. Of gewoon 't kofschip toepassen.
Gebruiken we het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord, dan komt er gewoon een e achter.
Onderschat nooit de kracht van domme mensen in grote groepen!
Der Irrsinn ist bei Einzelnen etwas Seltenes - aber bei Gruppen, Parteien, Völkern, Zeiten die Regel. (Friedrich Nietzsche)