Toespraak luitenant-admiraal Bauer bij de commandoaanvaarding op 5 oktober 2017Collega’s,
Minister Hennis en generaal Middendorp zijn dinsdagavond afgetreden.
Twee mensen die de afgelopen jaren zo hebben gevochten voor Defensie, voor onze krijgsmacht.
En nu zijn ze op deze manier vertrokken.
Dat mag niet voor niets zijn geweest.
De werkelijkheid van vandaag, bepaalt in belangrijke mate mijn prioriteiten als de nieuwe Commandant der Strijdkrachten.
Duidelijk is dat er heel veel moet gebeuren.
Er moet veel gebeuren als het gaat om het herstel van onze krijgsmacht.
Maar er moet vooral ook veel gebeuren als het gaat om het vergroten van het vertrouwen.
Het vertrouwen van de politiek - en de samenleving - in Defensie.
Maar ook het vertrouwen van onze mensen in de eigen organisatie.
Want dat vertrouwen heeft een flinke deuk opgelopen, en daar moeten we dus aan werken.
Het zijn tenslotte onze mensen die het belangrijke werk in opdracht van de politiek – en
daarmee de samenleving - moeten doen.
Belangrijk werk en soms ook niet zonder gevaar.
Ik denk dan aan alle omgekomen militairen en aan alle collega’s die gewond zijn geraakt.
Ingrijpende gebeurtenissen voor iedereen.
Werken bij de krijgsmacht is niet zomaar het hebben van een baan.
Onze mensen zitten zich in voor een ander.
Onze mensen stellen het belang van het team boven het eigen belang.
Het zijn onze mensen die terugkomen van verlof of vakantie om Schiphol te beveiligen bij de
dreiging van terreur, of om noodhulp en veiligheid te bieden na de verwoestingen van een
orkaan als Irma.
Het zijn onze mensen die bereid zijn om maandenlang ver van huis zich in te zetten om anderen te helpen, en zo ook ons eigen land veilig te houden.
Het zijn onze mensen die het materieel van de krijgsmacht bedienen en onderhouden.
Materieel waar we de strijd tegen ISIS mee voeren, waar we explosieven in Nederland mee
onschadelijk maken of waar we piraten mee op afstand houden.
Kortom, het zijn onze mensen die de Defensieorganisatie maken tot wat zij is…
De ultieme veiligheidspolis van Nederland.
Waar we allemaal op rekenen als het er op aankomt.
Dus het kan niet anders dan dat we die krijgsmacht met z’n allen moeten koesteren. En daar
ook in investeren.
Zowel in het materieel, waarmee het werk gedaan moet worden, als in de mensen die het
soms risicovolle werk moeten doen.
Maar de krijgsmacht loopt op haar tandvlees.
Wel weten we wat er aan schort, en we weten voor een belangrijk deel ook wat er moet
gebeuren.
We zijn dan ook gestart met het herstel om de meest acute problemen die er zijn, op te
lossen.
We weten echter ook dat het niet van vandaag op morgen is geregeld, en dat het tijd kost
om de Defensieorganisatie op orde te brengen.
Hoewel we daar al druk mee bezig zijn, realiseer ik mij ook heel goed dat die vooruitgang
vaak nog nauwelijks merkbaar is voor de mensen op de werkvloer.
Er is door de regering weliswaar geld voor het herstel beschikbaar gemaakt.
Maar de effecten daarvan zijn nog niet bij alle eenheden en in alle werkplaatsen te merken.
Het geld voor het herstel, komt immers niet onmiddellijk in zijn totaliteit beschikbaar. Maar
stapsgewijs.
En de aanschaf van bijvoorbeeld schaarse reservedelen en speciale munitie, kost gewoon
tijd.
Dat betekent dat niet al het materieel om mee te vliegen, te varen of te rijden meteen
beschikbaar is.
En betekent dus ook dat niet alle mensen alle oefeningen en trainingen kunnen doen, die wel
nodig zijn om gereed te zijn voor inzet.
Dat heeft niet alleen te maken met onvoldoende spullen, maar ook omdat ons
onderhoudspersoneel soms een baan buiten Defensie vindt.
Ik verwacht daarom dat we ook de komende tijd nog met beperkingen rekening moeten
houden.
Dat frustreert onze mensen en dat kan ik me voorstellen.
Het herstel van de krijgsmacht kan mij ook niet snel genoeg gaan.
Die begrijpelijke frustratie van onze mensen heeft onmiskenbaar ook invloed op het
vertrouwen, en het geloof in onze organisatie.
Dat betekent voor mij dat we nog nadrukkelijker de dialoog moeten zoeken met al onze
medewerkers.
Werkelijk luisteren naar wat ze bezighoudt en problemen echt aanpakken.
Maar ook goed uitleggen wat de beperkingen zijn en perspectief bieden.
Maar het herstel is niet het enige.
We zullen ook vooruit moeten kijken, en moeten bouwen aan een sterkere krijgsmacht.
We moeten zorgen dat er balans wordt aangebracht tussen de gevechtseenheden en de
ondersteuning daarvan.
De beperkingen als gevolg van de bezuinigingen in de logistiek en de ondersteuning moeten
we opheffen.
Maar we moeten ook zorgen dat we materieel kunnen vervangen en kunnen vernieuwen. En
als er meer van ons wordt verwacht, dan moeten we dus ook groeien.
De wereld om ons heen is er immers niet veiliger op geworden, en de druk op de krijgsmacht
is - en blijft groot.
Dat betekent ook dat we moeten kunnen worden ingezet. Ook onder de huidige
omstandigheden, rekening houdend met de beperkingen die we kennen.
Maar nadrukkelijk zonder onverantwoorde risico’s te nemen.
Dat heeft het OVV-rapport over het schietongeval in Mali en het debat van dinsdagavond
opnieuw onderstreept.
Daarom hebben we ook maatregelen getroffen om de veiligheid in de inzetgebieden – de
mission safety – nog eens goed tegen het licht te houden.
Om onrust bij onze mensen weg te nemen.
Onrust die was ontstaan na het verschijnen van het OVV-rapport.
Er mag geen twijfel bestaan over die mission safety, want onze mensen moeten met
vertrouwen hun belangrijke werk kunnen doen.
Dat betekent dan ook dat ik nadrukkelijk ‘nee’ zal zeggen als een opdracht van de politiek –
een gewenste missie – niet uitvoerbaar is.
De keuze om de krijgsmacht in te zetten is natuurlijk een politieke verantwoordelijkheid.
Maar het is mijn verantwoordelijkheid als Commandant der Strijdkrachten om de politiek te
adviseren over de uitvoerbaarheid van die gewenste inzet.
En de inzet moet passen binnen het tempo van het ingezette herstel van de krijgsmacht.
Als een eenheid bijvoorbeeld niet klaar is voor uitzending, dan doen we het niet.
En bij het afwegen of een inzet wel of niet kan, zijn ook de veiligheid en de gezondheid van
het personeel belangrijke aspecten.
Natuurlijk zijn er altijd risico’s aan ons werk maar die moeten binnen de operationele
mogelijkheden tot een minimum worden beperkt en daarmee aanvaardbaar zijn.
Dat was onder mijn voorganger al zo, en ik voel die verantwoordelijkheid door de recente
gebeurtenissen nog nadrukkelijker.
Dat betekent dan ook dat ik niet alleen maar af zal gaan op de rapportages en adviezen die
ik vanuit onze organisatie krijg, maar dat ik ook heel goed zal luisteren naar wat er leeft in
de organisatie, en wat er leeft op de werkvloer.
Luisteren dus naar datgene wat de mensen die het werk moeten uitvoeren bezig houdt.
Begrijpen wat hun zorgen zijn, en welke risico’s zij zien.
En datzelfde geldt uiteraard voor alle commandanten en andere leidinggevenden in onze
organisatie.
Mensen moeten zich vrij en veilig voelen om te zeggen wat er nodig is vanuit hun eigen
professionaliteit, of wat er misschien mis is. Van hoog tot laag.
En iedereen moet er op kunnen vertrouwen dat met die kennis of zorgen die zij delen, iets
wordt gedaan.
Niets mag blijven hangen.
Niet vanwege onduidelijkheid, omdat je misschien niet weet bij wie je moet zijn.
Maar ook niet vanwege schroom.
Het moet altijd duidelijk zijn wie verantwoordelijk is. En waarvoor.
Een heldere verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden is voor iedereen
van belang.
Niet in de laatste plaats voor mezelf, om de minister en daarmee de regering weloverwogen
te kunnen adviseren. Er staat immers veel op het spel. Ons werk is daarvoor te belangrijk.
En zoals ik al schreef, wordt dat werk gedaan door onze mannen en vrouwen in opdracht van
de regering – en daarmee voor de samenleving.
Dat werk moeten mijn mensen, gegeven de risico’s, zo veilig als mogelijk - en zo goed als
mogelijk kunnen doen.
Dat zie ik als mijn belangrijkste opdracht. En daar mag iedereen op rekenen.
Mannen, vrouwen,
Ik vraag uw vertrouwen.
Mijn vertrouwen heeft u.
Luitenant-admiraal Rob Bauer
(Defensie)
"Any officer who goes into action without his sword is improperly dressed." - "Mad Jack" Churchill DSO MC