quote:
Stuifzand: vanouds een nimmer betreden wildernis, een uithoek van de marke Pesse. Onland, dat door niemand werd begeerd. Hier vestigden zij zich, die achterna werden gezeten en redenen hadden de dorpsgemeenschap te mijden. Een kolonie van verachte stropers en gevreesde vrijbuiters, vergeten en verwaarloosd door kerk en kerspel.
Een streek zo afgelegen en zo door iedereen gemeden, een gebied zo ellendig, dat in de Franse tijd een deel van dit gebied Siberië als naam kreeg: een oord van verschrikking en wanhoop, zoals men had gehoord uit de, verhalen over de grote veroveringstocht van keizer Napoleon, die zelfs voor die verlatenheid en verschrikking op de vlucht ging
Kort na de franse tijd kwamen bij dit Siberië, in dit gevreesde onland de eerste boerenplaatsjes. In 1844 werd Hendrik Daniëls er de eerste onderwijzer. Tot 1894, toen hij op hoge leeftijd afscheid nam, was hij de leider van het dorp. Leider en raadsman voor de paupers, die afstamden van de verschoppelingen. De paupers, waarvan de vrouwen en kinderen in koude winters vanuit hun plaggenhutten om voedsel en kleren gingen bedelen langs De Huizen in Hoogeveen.
Enkele jaren na meester Engels kwam meester Johannes Bernardus Cavaljé uit Hollandscheveld. Kort nadat hij vijfentwintig jaar hoofd was geweest van de tweemansschool, werd over zijn hoofd een oordeel voltrokken. Een oordeel van het dorp, van het volk waarvoor hij zich had ingezet om het te verheffen uit armoede en onwetendheid. Meester Cavaljé: hardhandig verbannen uit de gemeenschap, die hem alleen dankbaar moest zijn ....
Het volk bemoeide zich met zijn privéleven en met dat van de leden van zijn gezin. Men meende dat een volksgericht nodig was. Geen volksgericht als een uiting van het geweten van het dorp. Nee, een beschamend drama, dat niets te maken had met 'levenskrachtige relicten van ouddrents rechtsgevoel, dat elders al was uitgestorven of geheel verzwakt', zoals ooit de drentoloog dr. Jan Naarding meende het volksgericht van Stuifzand te moeten karakteriseren.
Een drama, waarvan de kranten vol stonden en dat van mond tot mond door heel Drente werd doorgegeven. Een drama, dat vooral tot leven kwam in Sodom en Gomorra, twee dunne boekjes waarvan de verspreiding dadelijk na verschijning door de Asser officier van justitie werd verboden.
Als een sleutelroman en in bijbelse stijl beschreef hierin mevrouw Cavaljé-de Boer, hoe zij en haar man in de nacht van vrijdag op zaterdag 3 juni 1922 werden geruïneerd en uit Stuifzand werden verdreven. Een kwart eeuw had zij lief en leed gedeeld met haar 'hogepriester Cajé' in het dorp Sodom (Stuifzand). Bedrogen en in de steek gelaten voelde zij zich, toen er na het volksgericht voor haar en haar man geen recht te vinden leek. Zij verdacht de rechtbank in Asam (Assen) van partijdigheid. De eigenlijke aanstichters van de wraakoefening, samen met de bestuurders van de landstreek, de adellijke burgemeester Dictevale (Anne Willem van Holthe tot Echten) en diens wethouder Ararat (R. van den Berg) zouden gespaard moeten worden ten koste van de reputatie van het gezin Cajé.
In de dorpen in de buurt sprak men met angst en ontzag over de Stuifzanders. Deze stonden erom bekend dat ze bij een meningsverschil snel een mes trokken, dat ze ruw in de mond waren en dat men met hen beter geen ruzie kon maken. In die gemeenschap had meester Cavaljé jarenlang gewerkt aan wat hij zich gesteld had als taak: de geestelijke en morele verheffing van het volk in zijn dorp.
Een grote vooruitgang voor deze geïsoleerde gemeenschap was de aanleg van een verharde weg als verbinding naar Hoogeveen (Gomorra). Als secretaris van de 'commissie ter bevordering van den aanleg' had vooral meester Cavaljé voor deze weg geijverd. Het was deze weg, die de aanleiding werd tot het volksgericht. De jonge aannemer Bertus Boezeman legde de weg aan. Met zijn woonschip lag hij in het kanaal langs De Huizen (Hoofdstraat) in Hoogeveen.
'En het geschiedde, dat Adams zoon Abel, de man van Eva, bezig was een weg te maken, die voerde van Gomorra naar Sodom en 'verder naar het midden des lands'. En als Abel rust en lafenis nodig had van de vermoeienissen, die het werk meebracht, werden hem die geboden in het huis van de hogepriester te Sodom, aangezien Gomorra meer naar het zuiden gelegen was.'
Met bitterheid verwerkte mevrouw Cavaljé de rol van meester Jan Kolk, die bijna gelijktijdig met haar man naar Stuifzand was gekomen. Jan Kolk was een kwart eeuw ondermeester geweest voor de lagere klassen. Volgens mevrouw Cavaljé speelde hij een verradersrol. Hij had een hoge rug. Daarom noemde ze hem 'Judas, de gebochelde en van God getekende'.
Abel, de aannemer, werd ervan verdacht een verhouding te hebben met de dochter van de hogepriester Cajé. Dit wekte de jaloezie op van zijn vrouw Eva. Zijn vader Adam (Arend Boezeman) boodschapte de hogepriester aldus:
'Verdrijf mijnen zoon uit uw huis en bestraf uwe dochter, want zij brengen niets dan onheil over ons en over u.'
'Maar Cajé had geen redenen, Abel uit zijn huis te verdrijven en zijn dochter verdiende geen bestraffing, want zij was de trots harer ouders en 1zeer deugdzaam en zij had niet gezondigd. En het gedrag van zijn vader verdroot Abel, omdat Adam het oor geleend had aan de kwade tongen en de Dictevales als van ouds had gezien als mannen van gezag.'
'... Maar Adam was een mammondienaar en hem was macht gegeven over het werk en hij gaf voor bevreesd te zijn voor slechte uitkomsten en voor schaden. Maar in waarheid lachte de winst hem toe. En hij wendde zich tot de geldschieters en de wisselaars en de stenen, die Abel verkocht had, werden niet op tijd geleverd, wat hem in zijn werk bemoeilijkte. En men trachtte hem zijnen besten voorman af te halen, opdat hij afkerig zou worden van zijn werk en zijn vader het werk zou kunnen overnemen. Maar Abel zwichtte niet en deed, wat hem te doen stond.'
De burgemeester van Ruinen (Awé uit het geslacht Dictevale) werd in Sodom en Gomorra beschreven als een man, die door niemand werd gehoogacht 'vermits zijn kennis gering en zijn ijdelheid groot was.' Ook aan wethouder Ararat werd door mevrouw Cavaljé een minder fraaie rol toegeschreven:
'Toen nu Ararat, die voorgaf een man Gods te zijn, met Cajé begon te twisten en het ongelijk geheel aan de zijde van de raadsman (wethouder) was, had Awé niet de wijsheid de oude dienaar te beschermen en Ararat voor te houden, dat hij de naam van een hogepriester niet in oneer mocht brengen.
En wijl Awé zijn eerste raadsman vreesde, liet hij hem onrecht doen. En dat was zeer in het nadeel van Sodom, maar de Sodomieten begrepen dit niet. En dit ging zo vele jaren.
En Ararat richtte zijn schreden dikwijls naar Sodom en vraagde tot zelfs aan de kinderen: 'Weet gij niets van Cajé, opdat ik hem verderven kan?' Maar hij hoorde niets. Maar Judas de gebochelde en van God getekende, een der lagere tempeldienaars die zijn werk niet goed deed en deswege meerdere malen door de hogepriester werd berispt, sprak tot Ararat: 'Betaamt het eenen priester, dat hij zonde herbergt en is dit niet de reden hem ten val te brengen en zijn er niet meerdere dingen die niet passend zijn?' En Judas loog en getuigde valselijk, wijl hij zijne meester haatte. En Ararat sprak tot Awé, zeggende: 'Er wordt zonde bedreven in het huis van Cajé'.
Plannen werden gesmeed
Het complot werd gesmeed. De schrijfster van Sodom en Gomorra boekstaafde hierover:
'Maar het geslacht van Dictevale, aangespoord door Ararat en Judas, de gebochelde en van God getekende, mitsgaders velen te Gomorra, die vervuld waren van nijd jegens Abel en de spieën, die nooit iets waargenomen hadden, vermits er niets waar te nemen viel, al diegenen spanden tezamen om Cajé en zijn gezin te verderven.
… En judas, de gebochelde en van God getekende, ontmoette dikwijls Ararat en de plannen werden gesmeed en de lagen gelegd, en hoereerders, brandstichters, doodslagers en iegelijk, die de leugen lief heeft, spanden samen, om het gezin van Cajé, mitsgaders Abel, te verderven.'
Zo naderden de pinksterdagen in de eerste week van juni 1922. Enkele maanden eerder was het feest gevierd van de zilveren bruiloft van de familie Cavaljé en van zijn zilveren jubileum als hoofd van de school.
Zij wisten dat inwoners van Stuifzand tegen hen samenspanden, daartoe aangezet door mensen uit Hoogeveen en Ruinen. De jeugd van Stuifzand, primitief in zijn reacties, was gemakkelijk te beïnvloeden. Evenals hun ouders, allen geboren in de pionierstijd van Meester Engels, stonden zij wantrouwend tegenover alles wat vreemd was. Hun normbesef was niet sterk ontwikkeld, maar als groep 'durfden' ze heel wat.
Hadden ze enkele maanden geleden nog niet op een zondag, toen de spelers al naar huis waren, het net en de doelpalen grondig vernield op het terrein van de Hoogeveense Voetbalclub HVC? Met hoeveel zorg hadden voetballers en supporters hun attributen verworven en opgesteld! Met hoeveel sadisme zorgden de jongens van Stuifzand voor een in hun ogen goede zondagsbesteding door deze attributen zo te vernielen, dat ze nooit weer zouden kunnen worden gehanteerd. Majoor K. Spa van de rijksveldwacht in Hoogeveen, een jaar tevoren uit Weerdingerveen naar hier gekomen, stootte op een muur van zwijgzaamheid en wantrouwen, toen hij probeerde de daders te achterhalen.
Het was deze jeugd, aan wie door pers en rechterlijke macht, beiden beïnvloed door voorname ingezetenen van Hoogeveen en Ruinen, werd toegeschreven dat ze het oud-Saksische volksrecht wilden handhaven. Zogenaamd uit heilige verontwaardiging over de intieme omgang van de aannemer met de dochter van de hoofdonderwijzer.
De jeugd meende dat de aannemer op vrijdagavond 2 juni in de woning van het schoolhoofd in Stuifzand zou zijn. Men wilde hem daar vandaan halen. Men wilde hem op een versierde wagen en met ketelmuziek terugbrengen naar de woonark in het kanaal aan de Hoofdstraat in Hoogeveen, waar zijn vrouw hem wachtte.
Als wilde beesten
Ongeveer driehonderd mensen waren getuige van de vernieling van de woning van het gezin Cavaljé. Velen van hen waren verhit door de drank, die vanuit Hoogeveen werd aangevoerd en ter plaatse royaal uitgedeeld. Vader en moeder Cavaljé beleefden angstige uren, toen hun ruiten werden ingegooid. Met een denneboom werd de voordeur stuk geramd. Niemand greep in …
Meubels werden vernield. Spiegels, steen- en glaswerk werden verbrijzeld. Door de achterdeur vluchtte het echtpaar Cavaljé. Nauwelijks slaagden ze er in hun 'rechters' te ontkomen. Weggejaagd uit hun eigen dorp. Voorgoed.
In Sodom en Gomorra werd het 'gericht' beschreven als volgt:
'En tegen de avond was een grote menigte van Gomorra naar Sodom gekomen met allerlei voertuig.
En het volk te Sodom had zich verkocht, te doen wat kwaad was. En de trompet heeft getrompet, dat er feest zoude zijn.
En in het wijnhuis is men tezamen gekomen. Allen, die er sterke najagen, hebben zich opgemaakt.
En er was veel geld gegeven door Dictevale en Adam en Sokke en Speni (inwoners van Hoogeveen) en vele anderen.
En Kaïn had een grote som uitgeloofd, om de familie Cajé te verderven.
'En als allen zeer door de wijn verhit waren, hebben zij enen groten optocht geformeerd en trompettende en joelende en tierende is de dronken menigte naar het huis van de hogepriester getrokken.'
'Cajé en zijn gezin, waargenomen hebbende, dat er wederom iets tegen hen ondernomen werd, hebben getracht te ontkomen, maar alle wegen waren afgezet en werden streng bewaakt door Nabal (broer van Judas).
En het huis zorgvuldig gesloten hebbende, hebben zij zich boven in een der vertrekken verdekt opgesteld.
En als de menigte door de inrijpoort de voorhof wilde betreden, heeft Cajé vanuit het venster tot drie malen toe gewaarschuwd met luide stem. Maar men lachte om zijn redenen.'
'En de eersten, die de hof betraden, waren Eli en Gera, en daar was Joggi, schrijver der dreigbrieven en daar was een wijnhandelaar en een schrijver, een knecht van Lodi (T. Lodder, burgemeester van Hoogeveen), die aan het hoofd stond der landstreek, waarin Gomorra gelegen was, en ook deze was een plichtverzaker. En allen waren klein van verstand en laag van ziel. En zij achtten zich bekwaam, om te richten over Cajé en zijn gezin.'
'En de vrouw van Cajé zuchtte: 'Ach, knechten heersen over ons; is er dan niemand, die ons uit hunne hand rukke?' Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden de hemels , zij hebben ons hittiglijk vervolgd, zij hebben ons lagen gelegd en ons erfdeel is tot de vreemdelingen gewend, ons huis tot de uitlanders.'
'En de eersten, die de hof betraden, waren Eli en Gera, en er waren wel driehonderd mannen en vrouwen. En zij hebben een belegering gemaakt om het huis, waarin twee zwakke vrouwen en een bejaard man zich verborgen hielden. En zij hebben huisgehouden als wilde beesten en zij waren gewapend met ploegijzer en spade, met bijl en houweel en zij zijn begonnen het huis te verwoesten.
En zij hebben het vee losgelaten en bloemen en planten vertrapt en bomen omgehakt en een wildernis gemaakt van wat een lusthof was en zij hebben de poort gerammeid.
En na een vol uur hebben de onschuldige slachtoffers zich boven in het huis niet meer veilig geacht en zijn de trappen afgedaald naar de voorzaal. En niemand zag dit, wijl de dronkenschap in hen was.
En de opwinding groter geworden zijnde, vermits meer wijn aangevoerd werd, is tot waanzin gestegen en de waanzin tot razernij.
En als barre duivels hebben zij balken en palen en grote stenen in het huis geworpen, alles vernielende wat daar binnen was.
En met houwelen hebben zij de ijzeren sluitingen der vensters verbroken en alles gedaan, wat de aanvoerder beval.
En als dit wederom een vol uur geduurd had en fluisterende stemmen in het huis vernomen werden en de familie Cajé begreep, dat het op hun leven gemunt was, hebben zij raad gepleegd.
En Cajé beefde, maar de vrouwen waren zeer kalm.
En de vrouw van Cajé sprak: 'Laat ons tot de massa gaan. Mogelijk is het, dat daar onder de mensen nog een mens wordt gevonden. Hier vinden wij een wisse dood.'
En over de puinhopen zijn zij naar buiten getreden.
En op hun verschijnen is de bende geweken, maar onder aanvoering van Nabal op hen aangedrongen.
En men heeft het kleed van de hogepriester verscheurd en heeft de vrouw van Cajé voor de borst gestoten.
En … is met een vuurwapen in de hand voor de dochter getreden, haar beschimpende.
En toen geschiedde het, dat een man uit de menigte kwam, met name Wame. Hij was groot van gestalte en Cajé kende hem niet. Deze sprak: 'Het is genoeg. Gaat naar uw huis.'
En men vreesde Wame en hij bracht de massa tot staan en zij lieten af van de slachtoffers.
En velen keerden, vanwaar zij gekomen waren, maar de grootste boosdoeners bleven.
En Wame gaf de raad aan Cajé met zijn gezin in het huis te gaan, en zij deden dit.
En als Wame met de lieden sprak, hebben de vrouwen het geld genomen en met Cajé de achterpoort uitgaande, hebben zij zich in een spelonk verborgen. En als het gehuil en getier op groter afstand gehoord werd, hebben zij de spelonk verlaten en zijn gevlucht over de velden en door de beek en met gescheurde klederen zijn zij in het holst van de nacht aangekomen bij vrienden in een naburige plaats.'
Het publiek maakte van de tragische historie een publieke vermakelijkheid, schreef de krant. Beide pinksterdagen was het druk op de nieuwe weg naar Stuifzand. Veel nieuwsgierigen staarden naar de ruïne, die door een marechaussee werd bewaakt.
Vijf maanden later, op vrijdag 3 november, stond de jeugd van Stuifzand terecht voor de rechtbank in Assen. Vijftien jongens moesten één maand zitten in Veenhuizen. Eén was nog minderjarig en kreeg twee maanden tuchtschool.
Uitvoerig beschreef mevrouw Cavaljé in 'Sodom en Gomorra' de gang van het onderzoek. Zij ontdekte, wie met laster, listen en sterke drank de Stuifzandse jeugd hadden omgekocht om het onderwijzersgezin te verdrijven. Zij ontdekte de werkelijke schuldigen, zowel onder de notabelen van Hoogeveen als onder mensen uit haar naaste omgeving. Zij wilde hiervan getuigen voor de rechtbank, maar kreeg daarvoor niet de kans. De ware schuldigen werden volgens haar niet gestraft. Haar geschrift, dat veel besproken en ook veel gevreesd werd, besloot zij als volgt:
En de rechters waren gezeten en allen hadden gezworen recht te spreken zonder de persoon des mensen aan te zien.
En als de namen opgeroepen waren, las een der rechters een stuk voor gelijk gebruikelijk is.
En de vrouw van Cajé dacht, dat het stuk zeer lang zoude zijn, maar het was zeer kort en zij verstond geen woord van wat gelezen werd.
En daarna nam de rechter, die vooraan gezeten was, het woord.
En zijn stem was noch plechtig, noch richtende, noch toornig.
En hij sprak tot de mannen van Sodom: 'Gijlieden hebt kwalijk huis gehouden bij uwen priester. Waart gij allen aanwezig bij het huis van Cajé op de tweeden dag der zesde maand?'
En na een bevestigend antwoord te hebben ontvangen, vroeg de rechter: 'Bekent gij met stenen te hebben geworpen naar dat huis? En hebt gij verder gezien, dat gij door dien worp het glas verbrijzelde?'
En de mannen bekenden dit.
En als daarna de vrouw van Cajé voor de rechter moest verschijnen, moest zij zweren waarheid te spreken. En zij deed dit.
En als haar gevraagd werd naar wat voorgevallen was, sprak zij over de omgekochte menigte, die in dronkenschap haar huis tot een huis der verwoesting had gemaakt, en van de aanvoerder, die een vreemdeling was geweest.
En zij sprak van de mishandeling van Cajé en de beledigingen, haar aangedaan.
En als zij verder zich zoude beklagen over de mishandeling door Eli (die niet voor de rechter gebracht was) vroeg haar de rechter plotseling: 'En kent gij deze mannen?'
En het antwoord luidde bevestigend en toen kon de vrouw van Cajé naar haar zitplaats wederkeren.
En daarna ondervraagde de rechter de ouders der onvolwassenen.
En deze bedroefden zich over het gedrag hunner kinderen en beklaagden zich, dat men de lieden uit Gomorra ongestraft liet.
En een tweede rechter, het woord nemende, sprak, zeggende: 'Deze zaak heeft twee kanten: wat geschreven is in geschriften, die rondgaan onder de mensen en wat waarheid is. Deze mannen waanden zich rechter, doch zij hebben als wilde beesten huis gehouden. Een gezin is in ellende gestort. Ik eis een straf van twee maanden voor de schuldigen.
Als ook de rechter uitgesproken was, stond daar een man op, die gekleed was in het kleed der rechters. En de vrouw van Cajé zag dat het Janus was uit het geslacht van Dictevale, die een schrift- en wetgeleerde was en die gekomen was, om de mannen van Sodom te verdedigen.
Janus dan deed de muren daveren en dreunen van de veelheid zijner woorden, maar de mannen uit Sodom verdedigde hij niet. Had hij gesproken, zeggende: 'deze mannen zijn het minst schuldig aan het misdrijf. Gaat tot de lieden, die deze omgekocht hebben en ontdekt eerst de waarheid, voor gij recht spreekt. En bestraf niet deze mannen, zo gij velen ongestraft laat.' Maar Janus wachtte zich hiervoor om goede redenen.
En hij besloot met een geschrift voor te lezen van Judas de gebochelde en van God getekende, die 'de bevoegde persoon' was.
En Judas schreef: 'Dat men de mannen uit Sodom vrij late, want de Sodomieten wensen dit'.
En verder voerde Janus niets aan, om de mannen van Sodom te ontlasten, maar hij beledigde de getuige en was krenkend en tartend.
En vele nieuwsgierigen ontging het niet, dat hij niet voor de mannen van Sodom sprak, maar voor het geslacht van Dictevale.
En de rechters luisterden matig naar de woorden van Janus en zij geeuwden, wijl het uur van de maaltijd gekomen was.'
Wee het volk, wee de landstreek
'En als janus eindelijk zweeg, is de vrouw van Cajé opgestaan en heeft het woord gevraagd aan de eerste rechter. Maar dit kon haar niet gegeven worden en de uitspraak werd bepaald op later.
Als de vrouw van Cajé had mogen spreken, zoude zij hebben geroepen: 'Jannes blaast leugenen, zijn tong is bedriegelijk in zijnen mond. Zijn familie hoort op de bank der beschuldigden en hij zelf is niet vrij in deze zaak.'
Ach, de vrouw van Cajé had gedacht, dat de misdadigers gericht zouden worden met een gericht der gerechtigheid en dat de rechters zouden zijn waarheidszoekers, die niet zouden gedogen, dat gruwel en misdaad en onrecht zouden blijven.
En had zij niet wederom gezien de goddeloosheid, die er was op de plaats des gerichts? 0, er was veel ongerechtigheid in het land van Asam. Daar waren geen wetten voor dieven en moordenaars en eerrovers en verwoesters, noch voor brandstichters en schrijvers van valse geschriften. Daar kon een gerechtsdienaar vrijelijk lasteren en zijnen plicht verzaken, als 'mannen van aanzien' daardoor gebaat waren ….
En in haar stierf alouden eerbied. En het volk van Sodom en Gomorra regeerde het land en het kwaad werd vermenigvuldigd wijl het ongestraft bleef …
Wee het volk, welks koning een kind is.
Wee de landstreek, waar een zot regeert…'
De jongeren, die meester Cavaljé hardhandig hadden verbannen, hadden zelf jaren eerder bij hem in de klas gezeten. Toen Cavaljé voorgoed weg was, drong pas tot hen door wat ze hadden gedaan. Ze hadden zich door anderen laten gebruiken, om een man, die zich steeds voor hen had ingespannen, te verwijderen.
Twee jongelui, allebei bestuurlid van de Moderne Landarbeidersbond, Egbert Eisen en Egbert van Dalsem, stuurden later een brief naar de meester. Die woonde toen in Hattem. Ze schreven dat het niet zo bedoeld was als het was gebeurd en dat zij zich door anderen hadden laten opzwepen. Een tweede brief volgde met handtekeningen, allemaal van mensen van de landarbeidersbond, ook om het met meester Cavaljé weer goed te maken.
'Jullie brief is een pleister op de wonde, die Stuifzand mij heeft geslagen', schreef de meester terug. Moeilijk, heel moeilijk was het voor hem om zijn verbanning, zijn wegstoting uit de gemeenschap te verwerken. Pas veel, veel later kreeg hij een royaal oog voor de betrekkelijkheid van alle dingen en vergaf meester Cavaljé hen mild wat zij hem en de zijnen hadden aangedaan. Dat gebeurde ver voordat hij ooit weer een Stuifzander had ontmoet.
Die ontmoeting kwam pas dertig jaar nadat hij was verdreven. In 1952, kort na het overlijden van zijn vrouw, verhuisde hij van Den Haag naar Stuifzand. Als man van 84 jaar wilde hij het dorp de gelegenheid geven, iets weer goed te maken van wat was vernield. In zijn karretje reed hij door het dorp. Op zijn wandelingen sprak hij met het volk. Hij ontmoette ook de mensen, die dertig jaar terug aan het dorpsgericht hadden meegedaan. Hij bezocht oudleerlingen in hun huizen. Hij merkte, dat de geest in het dorp anders was geworden: een verandering ten goede.
Stuifzand was het oude Stuifzand niet meer. 'Als we dertig jaar eerder politiek bewust waren geweest', zei een oud-gemeente raadslid van de SDAP, 'dan was dat met meester Cavaljé, die ook vocht voor de arbeiders, nooit gebeurd.'
Als symbool van de nieuwe geest in het dorp spande het volk zich in 1952 in voor de bouw van een dorpshuis: het eerste naoorlogse dorpshuis in Drente. Meester Cavaljé zou eregast zijn bij de officiële opening op 19 mei 1953. Hij verheugde zich op die opening. In het openbaar wilde hij dan de mensen van het dorp dat verschrikkelijke van 1922 vergeven. Op papier was hij al bezig met zijn toespraak.
Drie weken vóór de opening stierf de oude meester. Op 1 mei 1953 werd hij begraven. Zeer velen uit Stuifzand volgden de baar naar de begraafplaats in Hoogeveen: van Sodom naar Gomorra. Ze volgden de baar van hun hogepriester die ze eens, ondoordacht, hadden verjaagd. En ze wisten, dat alles tóch weer goed was.
Tien jaar later, in januari 1963, besloot de gemeenteraad van Ruinen om de pionier posthuum te eren. Met instemming van de mensen uit Stuifzand. Een nieuwe straat in het dorp, vlak bij de school, waarvan de meester hoofd was, kreeg de naam Cavaljéweg.
Bertus Boezeman, de aannemer die de straat aanlegde van Sodom naar Gomorra, en die de aanleiding was tot het dorpsgericht, trouwde later met de dochter van de familie Cavaljé. Hij werd architect en stierf op 1 februari 1973, 77 jaar oud, in Booragoon in Australië, waar hij logeerde bij zijn dochter.
Zelf geboren in het ziekenhuis van Hoogeveen, maar opgegroeid buiten de bebouwde kom van Stuifzand. Geweldig dorp om op te groeien, zeker de omgeving is erg mooi. En gajes heb je overal