Waarschijnlijk met de bedoeling om de internetpagina van het openbaar ministerie wat op te leuken, kan de bezoeker van
www.openbaarministerie.nl via ‘vragen’ naar ‘meesters in de rechten’ allerlei meerkeuzevragen op zijn beeldscherm toveren. De nummering maakt duidelijk dat iedere week een nieuwe vraag ter beantwoording wordt opengesteld. Na een week wordt de score bekendgemaakt en kan de bezoeker controleren of hij het juiste antwoord heeft aangevinkt. Ook wordt een overzicht gegeven van vragen uit het verleden.
Het vraag-antwoord-spelletje gaat natuurlijk over de strafrechtspleging, maar dan wel in de ruimste zin van het woord. Daarbij is het ‘true trivia’-gehalte van veel vragen erg hoog. Zo is de lezer het afgelopen jaar gevraagd naar de betekenis van het kennelijk in politiekringen gebruikte woord ‘naggen’, naar de maximumstraf voor schippers op een slavenschip en naar de versnapering die wordt geserveerd bij vergaderingen van het College van procureurs-generaal (voor de niet-weter: gevulde koeken). Ook zijn geregeld verkeersrechtelijke vraagstukjes aan de internetzeiler voorgelegd. Het spectrum van de onderwerpen is breed: de mate van overschrijding van de maximumsnelheid in verband met de bevoegdheid tot invordering van rijbewijzen, de mogelijkheid tot het verkrijgen van een ontheffing van de draagplicht van autogordels en het percentage van vrijwillige betaling van verkeersboetes. Voor de lezers van Verkeersrecht zijn deze vragen en de daarop te geven antwoorden gesneden koek, en dus verder niet interessant. Dit gaat echter niet op voor de hieronder overgenomen vraag (met bijbehorend antwoord) die in week 27 aan de virtuele bezoekers van het openbaar ministerie werd voorgelegd.
De vraag van week 27
Mag een meisje van veertien jaar met een brommer aan de hand over het fietspad lopen?
A. Nee, je mag nooit met een brommer over een fietspad lopen: 12.63% (49 maal geantwoord)
B. Nee, formeel ben je in dit geval bestuurder en je moet zestien jaar zijn om een bromfiets te mogen besturen: 38.40% (149 maal geantwoord)
C. Ja, ze rijdt niet op de bromfiets en is dus geen bestuurder. Ze hoeft dus ook geen zestien jaar te zijn om met een bromfiets te mogen lopen: 48.97% (190 maal geantwoord)
Het goede antwoord is: B. Nee, formeel ben je in dit geval bestuurder en je moet zestien jaar zijn om een bromfiets te mogen besturen.
Totaal aantal antwoorden: 388
Het ‘meeste stemmen gelden’-principe is doorgaans niet van toepassing op juridische kwesties; zo democratisch is het recht niet. Toch heeft de meerderheid het in dit geval bij het juiste eind, want het als ‘goed’ aangegeven antwoord B is helaas fout. Nu is dit op zich niet bepaald rampzalig; vergissen is menselijk. Maar kijkend naar de politiepraktijk, heeft de constatering dat het alternatief onder B fout en dat onder C goed is toch wel betekenis (waarbij er gemakshalve van wordt uitgegaan dat er geen voetpad of trottoir aanwezig is - want alleen dan mag een voetganger over het fietspad lopen (zie art. 4 RVV 1990); dit punt gaat namelijk geheel langs de kern van de zaak). Een voorbeeld uit die praktijk werkt illustratief. De omgeving van een winkelcentrum heeft last van rondhangende jeugd. Een pleintje van het winkelcentrum fungeert als ‘hangplek’ en van daaruit wordt te pas en meer te onpas op knetterende brommertjes heen en weer gereden. Geregeld komt de politie na telefoontjes van omwonenden in actie. Omdat andere juridische kapstokjes voor optreden wat moeizaam zijn, komt het er op neer dat de op het pleintje aanwezige brommers worden gecontroleerd op naleving van de voorschriften van het Voertuigreglement (eenvoudiger gezegd: of het ding al dan niet is opgevoerd). Dat er op dat moment niet met die brommers wordt gereden, doch dat zij slechts worden gebruikt als zitmeubilair, wordt niet relevant geacht: er zit iemand op en dus is die iemand bestuurder van de bromfiets.
Het met de bromfiets aan de hand lopende veertienjarige meisje en de op de bromfiets zittende ‘hangjongere’ kunnen in de zin van de wegenverkeerswetgeving echter niet worden aangemerkt als ‘bestuurder’ van de bromfiets. Zij gebruiken het ding immers niet als hulpmiddel voor verplaatsing. Het meisje verplaatst zich als voetganger en voert in die hoedanigheid een voorwerp mee. Voor haar verkeersrechtelijke status maakt het geen verschil of zij een boodschappentas aan de hand heeft of een bromfiets meeduwt. Op dit punt geven de bewoordingen van art. 2 lid 2 RVV 1990 – de ‘regels van dit besluit betreffende voetgangers zijn voorts mede van toepassing op personen die te voet een (...) bromfiets (...) aan de hand meevoeren’ – een algemeen uitgangspunt weer dat ook betekenis heeft voor de WVW 1994, het Voertuigreglement etc.: een bestuurder is iemand die zich verplaatst met behulp van een voertuig, het gebruik van de benenwagen maakt iemand tot voetganger en in die hoedanigheid kan en mag een fiets of bromfiets als voorwerp worden meegevoerd. Minimumleeftijden voor het besturen van dat voertuig, de plicht tot het dragen van een helm etc., zijn dan niet van toepassing. Zou het meisje daarentegen op de bromfiets gaan zitten en zich bijvoorbeeld ‘loopfietsend’ voortbewegen met behulp van die bromfiets, dan ligt het anders. In dat geval wordt de bromfiets een hulpmiddel bij de verplaatsing en degene die zich daarvan bedient, is bestuurder (vgl. HR 22 december 1987, VR 1988, 68, NJ 1988, 758). Bij dat ‘besturen’ moeten de daarvoor geldende regels worden nageleefd.
Verkeersrechtelijk is de op een bromfiets zittende hangjongere volstrekt oninteressant, omdat hij in het geheel niet als verkeersdeelnemer kan worden aangemerkt. ‘Besturen’ houdt in dat er met een voertuig wordt gereden (zie HR 9 januari 1996, VR 1996, 204, NJ 1996, 323). In het voorbeeldje is duidelijk dat de bromfiets geparkeerd staat en een geparkeerd staande bromfiets heeft geen bestuurder. Hieruit volgt dat de inrichtingseisen van het Voertuigreglement niet van toepassing zijn. Artikel 5.1.1 Vr geeft namelijk op niet voor misverstand vatbare wijze aan dat het niet voldoen van een bromfiets aan de inrichtingseisen alleen maar verboden is als de bestuurder daarmee rijdt. Als er niet wordt gereden, is er geen bestuurder, zodat er met het oog op de naleving van de inrichtingseisen van het Voertuigreglement dus niets valt te controleren. Het optreden van de betrokken politieambtenaren mist een deugdelijk juridisch fundament en is dan ook onjuist.
Wellicht zijn de vragensteller en de politieambtenaren in het praktijkvoorbeeldje met de aangegeven uitkomsten niet tevreden. Dit gebrek aan tevredenheid geeft echter geen aanleiding om te sleutelen aan het antwoord. Zo hoort het in het recht immers niet te werken.