Het was geen wanhoopsdaad, het was niet eens een wraakactie. Ik zat gewoon te suffen toen ik Daniëls auto tegen een betonnen paal in de parkeergarage reed, of beter gezegd crashte. Het was een daverende klap. Aantal afgelegde meters: vijf. Schade: gigantisch. Getuigen: nul. Het was vier uur ’s nachts. Gelukkig ben ik zo’n trut die geen meter zonder autogordels rijdt.
Ik weet niet meer hoe ik thuis ben gekomen. Kris kras door de stad, het was ijskoud. Lopen, rennen, struikelen. De hardblauwe Porsche 911 heb ik met sleutels en al achtergelaten in de garage. Jezus. Wat moest ik doen? Daniël wist niet eens dat ik zijn autosleutels had gejat, en het pasje van de parkeergarage. Ik had naar België willen rijden, naar mijn vriendin B., die in Brasschaat woont, of in Kalmthout, ergens in die buurt. Het plan was opeens bij me opgekomen. Ik moest met iemand praten. Het verrrassingsbezoek aan Daniël was op een krankzinnige nachtmerrie uitgelopen. Was het wel echt gebeurd? Ik twijfelde aan alles, ik wist niet eens meer zeker of ik wel in Daniëls huis was geweest.
Ze kwamen samen binnen, Daniël en Madame. Ik verstijfde. Ik stond bovenaan de trap; een half uurtje eerder was ik naar boven gegaan om op Daniëls bed te gaan liggen. Ik had dorst. Net toen ik beneden in de keuken iets te drinken wilde gaan pakken, ging de voordeur open. Het had weinig gescheeld of we hadden elkaar in de hal ontmoet. Goddank had ik de ganglamp niet aangedaan. Razendsnel sloop ik weer naar boven, de bovenste treden op. Zachtjes. Geen geluid maken, niet ademen. Mijn hart klopte bijna mijn keel uit. Bovenaan de trap bleef ik zitten. Terwijl Daniël en Madame zich naar de woonkamer verplaatsten, schoot het door me heen dat ik nergens naartoe kon. Ik zat gevangen. De enige ontsnappingsmogelijkheid was het balkon, maar ik wist vrij zeker dat ik een sprong van die hoogte niet zou overleven.
“Het is hier om te stikken van de hitte,” hoorde ik Madame zeggen. “Mag er een raam open?”
Daniël vloekte; waarschijnlijk stond hij met de kapotte verwarmingsknop in zijn hand. Ik kon alleen maar hopen dat hij niet aan mij zou denken – maar nee, hij praatte alweer door; het gesprek ging over een zekere Michel. Volgens Daniël had Michel de hele avond aan zijn kop lopen zeiken over een vakantie naar de Seychellen, en Madame was het met hem eens; Michel was een ‘triest geval’, en zo kabbelde het gesprek een tijdje door.
Ik begon net een klein beetje te ontspannen toen ik Daniël hoorde zeggen: “Mijn gevoel is niet meer hetzelfde.”
“Waarom moet alles hetzelfde blijven?" zei Madame. "We worden ouder, Daniël. Acht jaar geleden waren wij andere mensen met andere gevoelens. Is dat nou zo erg? Die nostalgie van jou heeft iets kinderlijks. Verandering hoort bij het leven. Daarin schuilt het grote geheim. De schoonheid.”
“De schoonheid van een slecht huwelijk,” zei hij sarcastisch.
“Wat denk jij? Dat een gelukkig huwelijk alleen is weggelegd voor mensen die elkaar tot in het graf trouw blijven? Zo werkt het niet, Daniël. Niet in het echte leven. De gelukkigste huwelijken zijn de huwelijken die de grote shit overleven. In een kalme zee blijft elke boot drijven. Pas als de storm opsteekt, wordt het interessant. Pompen of verzuipen.”
“Verzuipen, dus. Jezus! Wij zijn allang verzopen; die reddingsboot van jou komt een halfjaar te laat.”
“En Parijs dan?” riep ze. “Of ben ik nou gek?”
Daniël zweeg.
“Ik heb jou in Parijs een aanbod gedaan,” ging Madame door. “Jij zou erover nadenken. Een week, twee weken - hoe lang heb je nog nodig? Ik heb lang genoeg gewacht, ik ben – of is er een ander?”
“En ander?” Daniël klonk oprecht verbaasd. “Nee, in Parijs hebben we – hoezo: een ander? Kim is bij me weg.”
“Kim is niet de enige vrouw op deze wereld.”
“Luister,” en hij werd ongeduldig, “wat wil je nou eigenlijk van me? Ik kan nu niet helder denken. Ik zit tot aan mijn nek in de shit. Ik heb tijd nodig. Waarom heb je zo’n haast? Geef me nog een paar dagen. Een week.”
“Je begrijpt het niet, Daniël. Ik doe het niet alleen voor mezelf. Ik doe het ook voor jou. Ik doe het voor ons.”
“Ik begrijp het heel goed,” zei hij. “Dat aanbod van jou komt neer op een wurgcontract. Als ik bij jou terugkom, geef jij mij een financiële injectie. Daar komt het hele aanbod op neer.”
“Dat zijn jouw woorden,” zei ze koel. “Al valt niet te ontkennen dat je jezelf in een tamelijk hopeloze positie hebt gemanoeuvreerd. Wees blij dat iemand je een helpende hand biedt. Wees blij dat ik het ben. Mij kun je vertrouwen, en dat kun je van die Michel niet zeggen.”
“Ik heb tijd nodig,” klonk het weer.
"Je hebt genoeg tijd gehad om na te denken."
Het bleef twee, drie minuten muisstil. Met ingehouden adem zat ik bovenaan de trap; de angst dat één van beiden plotseling voor mijn neus zou staan, was zo tastbaar dat het bijna pijn deed. Toch bleef ik zitten, gehypnotiseerd en met wijd opengesperde ogen die steeds droger gingen aanvoelen, maar ik durfde niet te knipperen, ik kon mijn oogleden horen trillen.
“Ik ben misschien niet helemaal duidelijk geweest,” hervatte Madame het gesprek, plotseling geïrriteerd. “Ik probeer jouw gevoelens ook te sparen, Daniël. Maar er is een wezenlijk verschil tussen een verzoek en een aanbod. Voor alle duidelijkheid: ik doe jou hier een aanbod. Het is eenmalig, dus luister goed. Je bedrijf is naar de knoppen, je petite aventure met het vastgoedmeisje is voorbij. Je zit aan de grond. Het spijt me dat ik je moet wakker schudden, maar ik heb straks recht op vijfduizend euro alimentatie per maand, en de rechter zal met jou geen medelijden hebben.”
“Vijfduizend euro!” Daniëls stem sloeg over. “Ik wens je veel succes. Mijn bedrijf is failliet, er is dus geen geld.”
“Je vergeet de kunstcollectie,” zei ze quasi-achteloos. “De auto’s, het geld in Zwitserland en op Jersey. Het valt mee. Je bent minder berooid dan je denkt. En dit huis, wat zou dit huis waard zijn?”
“We zijn uitgepraat, Anne-Sophie,” zei Daniël schor. “Ik weet genoeg. Ik breng je naar huis.”
“Nee, ik ben nog niet uitgepraat. Ik moet je nog iets zeggen. Ik had gehoopt... ik wil je niet onder druk zetten. Niet op deze manier. Maar met jou valt niet op een normale manier te praten – het spijt me. Je moet niet schrikken. Nou ja, dat doe je toch wel. Ik ben zwanger.”
“Je bent – van wie?”
“Van jou.”
Om te voorkomen dat ik zou gaan schreeuwen, klemde ik mijn kaken zo hard op elkaar dat mijn kiezen bijna braken.
“Dat meen je niet.” Daniël klonk kalm. “Bullshit. Ik geloof je niet.”
“Vier weken.”
“Okay. Bullshit. Parijs is twee weken geleden. Sorry, je zult een andere vader voor je kind moeten zoeken. Ik weet niet met wie jij ligt te neuken, en ik wil het ook niet weten, maar -”
“Met jou. In Parijs. Sla je oude biologieboeken er nog maar eens op na. Het is een eenvoudige rekensom. Zo verrassend is het trouwens niet. Jij schoot altijd al in één keer raak. Dus het goede nieuws,” en ze begon nerveus te giechelen, “is dat je niet nog niet bent verleerd.”
“Jezus!” schreeuwde hij, en daarna klonk er een doffe dreun – er werd een zwaar voorwerp omver gegooid. “Eén keer, je gelooft zelf toch niet..,” en hij onderbrak zichzelf: ‘... en trouwens, je slikt de pil.”
“Niet meer,” zei ze. En toen: “Geen seks, geen pil.”
“Je had wél seks.”
“Eén keer, ja. Met mijn eigen man.” Na een korte pauze ging ze op smekende toon verder: “Daniël, wij hebben nooit condooms gebruikt. Daar denk je toch niet aan? Het was zo vertrouwd, wij kennen elkaar al zo lang. Ik heb er gewoon niet aan gedacht. Jij ook niet, trouwens.”
Er viel een stilte. Buiten blafte een hond.
“Hoe is het mogelijk,” hoorde ik Daniël kreunen. “Eén keer. Weet je het wel zeker? Ben je niet gewoon over tijd?”
“Ik heb vanochtend een test gedaan.”
“En?”
“Wat denk je.” Ze begon zachtjes te snikken. “Dit kind... ik had er vanavond helemaal niet over willen beginnen. Ik had gehoopt... na Parijs... Waarom zie je dit kind niet als een teken?” Het snikken ging over in huilen. “Zoals het tussen ons in Parijs was, zo kan het ook hier weer worden. Jij maakt een doorstart met je bedrijf. We krijgen een kind, ons vierde kind. Het is een nieuw begin. We zijn sterk genoeg om dit te overleven.”
“Heb ik nog iets in te brengen?”
“Daniël, ik ben geen monster. Het is allemaal zo moeilijk geweest.”
“Ik moet erover nadenken.” Daniël klonk wanhopig – nee: gebroken. Nadat ze een tijdje in stilte bij elkaar hadden gezeten, hoorde ik hem zeggen: “Ik breng je naar huis.”
[ Bericht 0% gewijzigd door Nadine26 op 13-03-2006 14:39:56 ]