Uit het water klinkt een klaaglied uit verdronken mobieltjes
In de Rijn bij Alphen aan den Rijn liggen vijf mobieltjes. Ik weet dat, omdat Martin Verkerk ze er zelf heeft ingefikkerd. Hij vertelde dat zaterdag in een interview met de Volkskrant. Hij gooide ze in de Rijn uit woede en frustratie. Ook brak hij daarom alles af wat in zijn buurt kwam. Verder was het vloeken, janken en zuipen, ook al uit frustratie.
Martin Verkerk is topsporter. Hij bereikte in 2003 de finale van Roland Garros in Parijs, waarna hij op een boerenwagen door zijn dorp werd gereden en iedereen hem geweldig vond.
Martin heeft daarna erg getobd met zijn schouder. Daarvoor moest hij steeds naar New York, want van schouders weten ze hier niks. Hij raakte door dit gedoe ook nog in een soort depressie en kreeg verder de ziekte van Pfeiffer. Daardoor ging hij zuipen en zag hij ‘alle kroegen’ van de Randstad van binnen.
Ik wil daar niet denigrerend over doen. Het zijn er nogal wat, alle kroegen van de Randstad, en dan ook nog zuipen, mét die zere schouder, ik geef het je te doen. Je merkt bij topsporters altijd weer dat ze de lat graag hoog leggen.
Martin Verker over zijn gezuip:’Wat kon ik anders?’
Ik zou het echt niet weten. Het is nu eenmaal verdomd moeilijk jezelf zo’n geweldige trap onder je reet te geven, dat je met een grote boog zelf de Rijn invliegt, achter je mobieltjes aan.
Veel topsporters zijn best te pruimen, vooral degenen die inzien dat wat ze doen weliswaar best aardig is, maar dat er ook andere bezigheden bestaan die minstens zo zinvol zijn als per fiets een berg beklimmen of een balletje met tweehonderd kilometer per uur over een net meppen – de specialiteit van Martin Verkerk voor hij mobieltjes met een kilometertje of vijftig de Rijn in sodemieterde.
Ik vind topsport een nuttige bezigheid. De topsporter kan, mits hij zich sportief gedraagt en goed zijn best doet, op mijn welgemeende bewondering rekenen. Maar echt respect, nee. Hoogst zelden in elk geval. Als er eentje z’n paard op de nek neemt en ermee over de dubbele oxer springt, zeg ik: respect man, respect. Veel eeder toch niet.
Respect heb ik voor mensen die jarenlang in overvolle klassen kleine rotzakjes nog iets verstandigs proberen bij te brengen, die geduldig de poep van demente bejaarden opruimen, de hele dag door een microscoop staan te turen om een virus te spotten of die in een kaaswinkel iedereen vriendelijk goedemorgen wensen. Dat vind ik pas topkerels en topwijven.
Topsporters zijn me vaak een beetje teveel met zichzelf bezig, voor respect. Altijd maar dat egocentrische gezever en dat irritante gejank als het even tegenzit.
Martin Verkerk heeft een schouder geblesseerd en vervolgens Pfeiffer gekregen. Hij verzucht:’Hoeveel pech kan een mens in twee jaar verdragen?’
Heel wat meer, Verkerk, héél wat meer. Dat verzeker ik je, al kun jij je dat in dat autistische tennisuniversum van je misschien niet voorstellen.
Maar nu is hij bijna hersteld. Hij heeft een nieuw mobieltje gekocht en wordt door Jan en alleman gebeld, maar uitgerekend niet door Richard Krajicek. En krajicek is wel directeur van het Rotterdamse tennistoernooi. Maar hij heeft géén wildcard voor Martin Verkerk.
Die snapt er niks van. ‘Ik vind dat ik wel iets heb betekent voor het Nederlandse tennis. Met mij haal je nog steeds een naam in huis.’ Zeker. En tevens een druiloor eersteklas.
Verkerk:’Bovendien verwacht ik na zeventien maanden afwezigheid enige hulp in Nederland.’ Gewone mensen gaan weer zonder zeuren aan het werk als ze beter zijn, de tenniser verwacht hulp. Hij zou, begrijp ik, ook een van zijn acht protected rankings kunnen inzetten, maar daarvoor vindt Verkerk het toernooi in Rotterdam niet belangrijk genoeg. Behalve wanneer Krajicek met een flinke zak geld over de brug komt, dan wel weer.
Martin Verkerk verwacht hulp én poen. En hij verwacht van ons respect en dankbaarheid, voor wat hij voor het Nederlandse tennis heeft betekent.
Heer, heb genade.
Soms, als de nachten stil zijn en de volle maan in het water schijnt, klinkt uit de Rijn bij Alphen de melodie van een klaaglied uit vijf verdronken mobieltjes.
© Bert Wagendorp
Sociëteit de Sport
De Volkskrant
You bend your words like Uri Geller spoons...