Gisteravond dacht ik steeds: ik ben in de rouw.
Mijn moeder is nog geen week geleden gecremeerd, ik ben in de rouw, en toch trek ik een geleend mantelpakje aan, een mantelpakje waar ik niks onder draag, niet eens een bh, gewoon niks - terwijl ik in de rouw ben.
Het was een zwart mantelpakje van het merk Tara Jarmon. Mijn vriendin J. bezit een kast vol mantelpakjes, ze werkt vaak als hostess of gastvrouw, en ze zei: "Maak er geen vlekken op, alsjeblieft. Geen vlekken! Het is mijn enige zwarte mantelpakje."
D. haalde mij op in een spijkerbroek. Hij lachte. Hij zei: "Je hebt je best gedaan, Nadine. We gaan vanavond zaken doen, jij en ik."
De PAN is een trekpleister voor bejaarden en gehandicapten. De rolstoelen waren niet te tellen. En de krukken, de rollators, of hoe al die dingen heten. Kunstliefhebbers, hè? Het merendeel van de dames had zich gehuld in dressuurkledij. Fluwelen jasjes met veel koperen knopen. Hoge rijlaarzen. Zweepjes, al waren die aan het zicht onttrokken.
Met levensvreugde had het allemaal weinig te maken. Wat bezielt deze mensen? Hoe zitten ze erbij in hun Wassenaarse en Bloemendaalse villa's, als ze 's avonds toevallig níet zijn uitgenodigd voor de opening van de PAN?
D. en ik hebben ons eerst ingedronken. Witte wijn, hapjes die 'canapés' heetten. Om ons heen een haag van fluweel en rijlaarzen en donkere maatpakken. Zacht geroezemoes. D. was in vorm, hij keek tevreden om zich heen en hij zei: "Op de PAN kom je niet om kunst te kopen, op de PAN kom je om investeerders te ontmoeten. Ruik je dat?" vroeg hij, en meteen daarna fluisterde hij: "Geld. Dit is de geur van geld. Ze weten het zelf nog niet, maar een aantal van deze lui," en hij maakte een wijds gebaar, "koopt veel liever aandelen in mijn fondsen. Wat weten ze van kunst? Als je ze niet aan de hand neemt, komen ze straks thuis met een achttiende eeuwse porseleinen pop, of met een zilveren miniatuurserviesje. Scheepskanonnen uit de Gouden Eeuw - ook populair, want het staat zo decoratief in de hal." Hij zoende me in mijn hals. "Kom, we gaan ze uit hun lijden verlossen. We hebben werk te doen."
We wandelden over de beurs. Ik vond alles lelijk. Ik ben afgeknapt op kunst. Het hoeft niet meer, van mij. Kunst, wat moet je ermee? Je wordt er ongelukkig van. Onrustig. Doeken met grijze en bruine strepen erop. Antieke kastjes. Een metershoge hond, zeventiende eeuws.
Ik zei: "Kunnen we gaan? Ik kan er niet tegen."
"Lampenwinkels," antwoordde D. "Het zijn allemaal lampenwinkels."
"Ik hoef geen lamp. Ik wil weg."
"Ze kunnen niet kiezen," zei D., en hij hield zijn pas in. "Alles, álles hangen ze op. Van een achterliggende gedachte, een samenhangende collectie, hebben ze geen kaas gegeten. Het gaat om geld. Pieken verdienen."
"Kunnen we weg?" vroeg ik weer.
"Die man," zei D., en hij wees naar een oud heertje met een bolle buik, "die moeten we hebben. We gaan even kennis maken."
We hingen een tijdje rond bij de stand met 'glasobjecten'. Het oude heertje was geïnteresseerd in een amberkleurige glasscherf op een ronddraaiende sokkel. De galeriehouder plaatste het object op de grond. Hij droeg witte handschoentjes. Hij streelde de glasscherf alsof het een pasgeboren baby was.
"Eigenlijk," zei hij, "moet u op de grond gaan zitten. Dan ziet u de diepte. Het reliëf."
Het heertje ging door de knieën. "Mooi, hoor," zei hij. Erg enthousiast klonk het niet. Toen wendde hij zich tot zijn echtgenote, die met samengeknepen lippen naar het glasobject stond te kijken: "Wat vind jij, popje?" vroeg hij. "Kleurt dit bij de houten vloer?"
"We zetten het in de bibliotheek," antwoordde zijn vrouw. "Op de plaats waar eerst het Chinese paard stond."
Het oude heertje keek verwachtingsvol rond, alsof hij een grapje ging maken, en dat deed hij inderdaad: "Dat paard is weggehobbeld," zei hij. "Gek, hè? Op een ochtend was het Chinese paard opeens weg. Ja, daar is het een hobbelpaard voor. Gek, hè? Dus nu hebben we ruimte voor iets anders."
"Het is een spannend object," zei de galeriehouder. "Uitdagend. Je raakt er nooit op uitgekeken, op zo'n intrigerend werk. Het lééft."
"Dat is waar," zei de echtgenote met een starre glimlach. "Het leeft."
"En wat moet dat kosten..," zei haar man peinzend. "Zestigduizend, toch?"
De galeriehouder knikte bescheiden.
"Maar dat paard komt nooit meer terug," mompelde het heertje. "Dat hobbelt nu ergens rond, dat heeft zijn vrijheid terug. Zo is het toch, popje?"
Popje knikte mechanisch.
Op dat punt mengde D. zich in het gesprek, hij vroeg: "Vindt u dit nou mooi?"
De galeriehouder reageerde als door een wesp gestoken, hij siste: "Wij zijn bezig, wij bekijken een object!" maar het heertje kon de aandacht wel waarderen. Hij kneep zijn ogen dicht; hij moest even nadenken over de vraag van D. Toen antwoordde hij: "Het fascineert me. De manier waarop twee materialen samenkomen: glas en steen. Eigenlijk kán het niet, begrijpt u wel? Zoals de joden en de Palestijnen nooit samen zullen komen, en de Islam en het Christendom, zo kunnen glas en steen dat ook niet." Hij glimlachte een vreemde, hemelse glimlach. "En toch is het deze kunstenaar gelukt."
"Dat vroeg ik niet," zei D. vriendelijk. "Ik vroeg of het móói vindt. Esthetisch."
"Schitterend," zei de man.
"En duur," mengde ik me in het gesprek. "Zestigduizend euro!"
"Ik ben een verzamelaar," legde de man uit. "Mijn hele huis staat vol glas. Het houdt me bezig, begrijpt u wel... het fascineert me. Het niets. Ik ben op zoek naar het niets."
"Glas," knikte zijn vrouw. "Glas is doorzichtig."
"Dat is een interessante visie," haakte de galeriehouder gretig in. "Het niets... ja, en tegelijkertijd heeft dit object zoveel te bieden."
"Zullen we iets drinken?" stelde D. voor, en hij had het nog niet gezegd, of het heertje liep al driftig voor ons uit naar het aanpalende bargedeelte. "Popje!" riep hij. "We nemen pauze!" En tegen de galeriehouder riep hij: "Verkocht! Zet dat ding apart!"
De man bleek een diamantair uit Antwerpen te zijn. "Noem mij maar Phil," zei hij. "Kent u de weg in Antwerpen?"
Zijn vrouw was een interessant geval. Ze droeg een heel klein rood mantelpakje, aangezien ze een heel klein vrouwtje was, met mouwtjes die waren afgezet met zwart bont. De bijpassende hoofdband die ze erbij droeg, ook van zwart bont, gaf haar een gevechtsuitstraling. Haar naam was Gala, je moest het uitspreken op zijn Frans, als 'Khalá.'
"We moeten eten," zei Gala.
"Wat doen we met het glasobject?" vroeg haar man.
"Eerst eten," zei ze. "Ik ga van mijn stokje."
"Daniël gaat mee," kondigde Phil aan. "Daniël en zijn echtgenote..."
"Nadine," zei ik, en ik sloeg een arm om de schouder van D. "Wij gaan graag mee eten. Geeft u ons een paar minuten?"
Ik leidde hem naar de damestoiletten. Hij vroeg niets. We gingen een hokje binnen. Deur op slot. We zoenden.
Mijn fantasie over deze avond had de vorm aangenomen van een film. Beeld: een man van midden dertig, knap, succesvol. Aan zijn arm een meisje dat op mij lijkt. Zesentwintig jaar, geleend mantelpakje, niks eronder. Eerste scène: ze lopen over een kunstbeurs. Saai, niets te beleven - een ouwe lullenbende. Tweede scène: het meisje staat (in een flashback) bij de kist van haar moeder, ze kust het hout. Daarna volgt de derde scène, opnieuw op de kunstbeurs, en we zien hoe het meisje en de man...
...hoe ze het hokje op slot draaien.
Zijn hand ging meteen naar beneden om de onderkant van mijn rok te pakken en omhoog te sjorren, en zijn knieën baanden zich een weg tussen mij dijen en ik liet een kreun ontsnappen. Ik opende de knopen van zijn spijkerbroek. Hij bewoog met zijn heupen om de broek te laten zakken, en tegelijkertijd kropen zijn vingertoppen tussen mijn dijen en lieten met weer kreunen, en toen tilde hij me op en was hij in me. Wild en ongecontroleerd was het, gebonk van mijn achterhoofd tegen de tegels, gehijg, zijn handen die mijn borsten kneedden, ik had net tijd om om zijn mond te zoeken en mijn tong naar binnen te duwen, en toen kwam hij plotseling schokkend klaar. Hij bleef een paar seconden uitgeteld tegen me aanhangen. Toen liet hij me los. Alles duizelde; ik zakte bijna door mijn benen. Hij haalde een hand door zijn haar. Broek omhoog, gulp dicht. Mijn rok omlaag. Hij nam mijn gezicht in zijn handen. "Straks," zei hij zacht, en hij zoende me kort en hevig, "straks spreek ik jou nog."
Ik probeerde hem te zoenen, maar hij draaide de deur al van het slot. Twee wachtende vrouwen keken ons met opgetrokken wenkbrauwen aan. D. liep achteloos naar de wasbakken en waste zijn handen.
"Die glasobjecten," zei hij hard, "moeten we nog eens beter bekijken. Fabuleus!! Wat jij, schatje?"
"Goed idee," zei ik nerveus.
Eindelijk draaide hij de kraan dicht.
"Dames," zei hij toen op de toon van een stalmeester, en hij depte zijn handen met een papieren handdoekje, "als ik u één tip mag geven, dan is het dat u de glasobjecten moet bekijken. Heeft u ze al gezien?"
"Jawel..," antwoordde een van de vrouwen terughoudend.
"Heel verstandig," zei D. Hij wierp het papieren handdoekje in de prullenbak. "Ik kan u maar één advies geven, en dat is: kopen. Het zijn de topstukken van deze beurs. Ze gaan alleen maar in waarde stijgen."
De vrouwen zwegen.
"Mogen wij u een goede avond wensen?" zei D., en hij nam mij bij de arm. "Mijn assistente en ik moeten helaas verder. Maar houd die glasobjecten in de gaten!"
De dames knikten gereserveerd.
In het restaurant kon ik me niet op het gesprek concentreren. Een paar keer hoorde ik D. zeggen: "Nadine heeft last van migraine," en meteen liet Gala een nieuwe fles bronwater aanrukken, ze zei: "Hier, drink! Water drinken is goed!", maar ik kon alleen maar denken aan de filmscène op de damestoiletten, ik kon het niet helpen, de hele avond kon ik aan niets anders denken.
D. heeft goede zaken gedaan met Phil.
Gala heeft mij uitgenodigd voor een theemiddag.
Ik was in de rouw.
We aten zeebaars, ik heb mijn zeebaars niet aangeraakt. Na afloop, toen er een taxi voorreed voor Phil en Gala, zeiden ze tegen me: "Kom langs in Antwerpen! Het is een heerlijke stad! Je hebt er de meest fantastische winkels!"
Ik zei: "Dat zal ik doen. Ik kom snel langs."