30 juli 2005Archeologie: Met Bijbel en spadeIn het nabije oosten wordt geprobeerd de historiciteit van de bijbel met opgravingen aan te tonen. de oogst leidt tot felle discussiesIn september begint de rechtszaak tegen vier kunsthandelaren en de conservator van het Israel Museum. Ze zouden een opgegraven knekelkistje hebben vervalst waardoor het leek of het de botten van Jacob, de broer van Jezus, bevatte. Het is een van de vele uitwassen van wat wel het Jeruzalem Syndroom wordt genoemd.
Wetenschappers lijden volgens de Israëlische archeoloog Yuval Goren vaak aan het Jeruzalem Syndroom. Zodra ze te maken krijgen met voorwerpen die de historiciteit van de Bijbel lijken te bevestigen, verliezen ze hun kritische waarnemingsvermogen, meldde Goren vorig jaar op de website
www.bibleinterp.com. Dat geldt ook voor de media en het grote publiek, had hij eraan kunnen toevoegen.
Bijbelse archeologie zorgt daardoor als geen andere vorm van archeologie voor ophef, vertier, leedvermaak en ergernis. Wil je als archeoloog voor beroering zorgen en de krant halen? Zeg dan, zoals de Britse archeoloog Shimon Gibson, dat je de grot van Johannes de Doper hebt gevonden. En als je de Israëlische archeoloog Yardena Alexander bent en bij Kanaän waterkruiken uit de eerste eeuw vindt, heb je natuurlijk de plek gevonden waar Jezus tijdens een bruiloft water in wijn veranderde. Om de voorpagina te halen, is iets meer nodig. Dan moet je toch wel een knekelkistje kunnen presenteren met het opschrift Yaakov bar Yoseph Achui de Yeshua: Jacob, zoon van Jozef, broer van Jezus.
Voor de vrolijke noot zorgt het bericht dat kibboets Tsuba, eigenaar van de grond waar de zogenaamde grot van Johannes de Doper is gevonden, de plek commercieel uitbaat. Ze hebben de boel opgeknapt en de busladingen reli-toeristen stromen toe.
Enig leedvermaak valt niet te onderdrukken als de Israel Antiquities Authority bekendmaakt dat het opschrift op het knekelkistje een latere toevoeging is en dus een vervalsing. Vier kunsthandelaren en een voormalig hoofdconservator van het Israel Museum zijn intussen in staat van beschuldiging gesteld. Zij zouden nog veel meer vervalsingen op hun naam hebben staan, zoals de ivoren granaatappel die een pronkstuk was van het Israel Museum omdat hij ooit onderdeel was van een scepter uit de Tempel in Jeruzalem. Ook hier gaat het om een opschrift dat later is toegevoegd.
In september begint de rechtszaak tegen de verdachten. Verzamelaars en conservatoren die op groezelige hotelkamers bijbelse archeologische unica hebben gekocht, zullen nu wel anders tegen hun kostbaarheden aankijken. Want het zou toch niet zo zijn dat...? Dat komt ervan als je te hebberig bent en voorwerpen koopt waarvan de herkomst onbekend is en die, als ze echt zijn, waarschijnlijk illegaal zijn opgegraven.
En er is ergernis als veel media de berichten over nieuwe bijbelse ontdekkingen klakkeloos overnemen. Is dat nou onwetendheid of gewoon luie journalistiek? Lezers en kijkers slikken het in elk geval als zoete koek.
Tot slot roept bijbelse archeologie ook nog eens ongekende emoties op. Onafhankelijk onderzoeker Margreet Steiner kan erover meepraten. 'Ik dacht me te gaan bezighouden met aardewerktypologieën en analyse van sedimenten, maar raakte verzeild in een zompig geheel.’
Steiner, die in 1994 in Leiden is gepromoveerd op de archeologie van Jeruzalem, kwam tot de conclusie dat er geen sporen zijn gevonden van het grootse bijbelse rijk van David en Salomo uit de tiende eeuw voor Christus. Prompt verscheen op een Hamas-site het bericht dat ze zou hebben gesteld dat er in Jeruzalem nooit joden hebben gewoond. En de vooraanstaande Amerikaanse archeoloog Jane Cahill van de Hebrew University in Jeruzalem, die ervan overtuigd is dat er wel een Verenigd Koninkrijk is geweest, verklaarde haar tot persona non grata; op congressen waar zij verschijnt, zo heeft ze de organisaties laten weten, wil ze Steiner niet zien.
Dat krijg je met een wetenschap die ook aan politiek en religie raakt.
ExodusNa de Verlichting werden steeds meer vraagtekens gezet bij de historiciteit van de Bijbel. Die twijfel zorgde automatisch voor een 'contrareformatie’ van mensen, die wel geloofden in bijbelverhalen als Exodus. Om hun gelijk te bewijzen gingen zij op zoek naar bijbelse steden. De Amerikaanse dominee Robinson wist tussen 1838 en 1852 op basis van geografische informatie in de Bijbel en door bestudering van de moderne Arabische namen tientallen tells (ruïneheuvels) te identificeren als bijbelse plaatsen.
Op die ontdekkingen volgden opgravingen om het definitieve 'bewijs’ te leveren. Pionier op dit gebied was de Amerikaan William Allbright, linguïst, bijbelgeleerde en archeoloog van de Johns Hopkins universiteit in Baltimore. Hij groef tussen 1926 en 1932 ten zuidwesten van Hebron de resten van een kleine stad op die in de late bronstijd rond 1230 voor Christus verwoest was door brand. Eén blik in de Bijbel was genoeg, dit moest Debir zijn, dat door de Israëlieten na veertig jaar zwerven door de woestijn was veroverd. Allbright had dus het 'bewijs’ van de verovering van het land Kanaän geleverd.
Na de stichting van de staat Israël in 1948 nam het aantal opgravingen nog verder toe. Met de spade in de ene en de Bijbel in de andere hand was het geen probleem om de ene na de andere bijbelse plaats op te graven. Natuurwetenschappelijke dateringen en toen opduikende Egyptische en Babylonische teksten schenen alles nog eens te bevestigen. Reden voor de Duitser Werner Keller om in 1955 te komen met het boek De Bijbel heeft toch gelijk. Ondertitel: 'de wetenschap bewijst de historische juistheid’.
Ook Nederland wilde een woordje meespreken. Oudtestamenticus Henk Franken werd de uitverkorene die namens Nederland in Palestina mocht gaan graven. Hij had jarenlang missiewerk gedaan in Indonesië en was in Leiden op de Psalmen gepromoveerd. Om het vak onder de knie te krijgen ging hij in de leer bij de Britse archeoloog Kathleen Kenyon, die in Jericho opgroef.
Vrije geestFranken, begin dit jaar op 87-jarige leeftijd overleden en tot het laatst actief met publiceren, bleek een eigenzinnige, vrije geest. Hij vond het onzin dat archeologen in de Bijbel keken om vast te stellen wat ze hadden opgegraven. Kenyon was weliswaar niet zo’n archeoloog, maar ze was naar Frankens zin wel te veel bezig met de datering van grondlagen. Hij wilde meer aandacht voor de mensen die op een plek hadden geleefd en kreeg het voor elkaar dat hij in de Jordaanvallei bij Deir Alla zelf in een oude nederzettingsheuvel mocht graven.
Franken legde verschillende bewoningsfasen bloot, zonder een spoor te vinden van Israëlieten, die volgens bijbelvaste archeologen eind dertiende eeuw voor Christus langs Deir Alla getrokken zouden zijn.
Frankens kritiek op de traditionele bijbelse archeologie viel niet goed. Zeker niet toen hij na de Zesdaagse Oorlog in 1967 opkwam voor de Palestijnen en het Palestina Bulletin, een soort voorloper van het Palestina Komitee, oprichtte. Yigael Yadin, Israëls bekendste archeoloog, had zijn oordeel snel klaar: Franken was een anti-semiet. Jarenlang zouden orthodoxe archeologen zijn werk doodzwijgen.
Van deze Franken heeft Margreet Steiner, dochter van een joodse vader en indertijd nog helemaal vol van vrijwilligerswerk bij een opgraving in Israël, het vak geleerd. In het begin had ze moeite met zijn kritiek op Israël, maar ze leerde hem ook kennen als de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet joodse onderduikers had geholpen en die later voor zijn werk in Jordanië weigerde niet-joodverklaringen te tekenen. De laatste jaren zijn ze samen bezig geweest met de postume publicatie van Kenyons opgravingen in Jeruzalem.
AartsvadersDe verkettering van Franken zal Neil Silberman bekend voorkomen. De Amerikaan heeft vier jaar geleden met Israel Finkelstein van de Universiteit van Tel Aviv het boek The Bible Unearthed gepubliceerd (in september verschijnt de Nederlandse vertaling De bijbel als mythe). Het tweetal legt in het boek alle beschikbare archeologische data naast elkaar en komt, net als enkele archeologen eerder, tot de conclusie dat er geen archeologische aanwijzingen zijn voor de aartsvaders, de slavernij in Egypte en de Exodus. Ook was er in de tiende eeuw voor Christus geen groot rijk; David en Salomo waren slechts kleine lokale leiders.
Silberman en Finkelstein stellen dat de Bijbel in de zevende eeuw voor Christus in Juda is samengesteld om het idee te promoten dat koning Josia een glorieuze afstamming had en de aangewezen persoon was om Israël en Juda weer te verenigen. Op websites van orthodoxe gelovigen wordt het tweetal sindsdien uitgemaakt voor koele iconoclasten en anti-semieten die Israël aan de Palestijnen willen uitleveren.
Silberman, joods en opgegroeid in Boston en New York, heeft in de jaren zeventig nog bij de Israëlische archeoloog Yigael Yadin gestudeerd. 'Yadin had als geen ander het talent om voor de jonge staat Israël symbolisch belangrijke vindplaatsen op te graven en om uit de stukken van het verleden een metafoor voor het moderne Israël te creëren.’ Dat gold vooral voor de opgraving van Masada, toen Yadin zei dat hij de botten had gevonden van de opstandige joden die in de hooggelegen burcht na een langdurige belegering door de Romeinen in het jaar 73 collectief zelfmoord zouden hebben gepleegd. De overblijfselen van de helden werden alsnog met militaire eer begraven.
Later bleken de overblijfselen gezien het grote aantal ook aanwezige varkensbotten waarschijnlijk afkomstig van Romeinen. Silberman, die zelf nog maar al te goed weet wat een diepe indruk het op hem maakte om bij opgravingen deel te hebben aan 'de herontdekking van de werkelijkheid’, denkt niet dat Yadin bewust bedrog heeft gepleegd. 'Ik zie geschiedenis als een stratigrafie van verhalen. Yadin heeft het verhaal gekozen dat voor hem betekenisvol was.’
Alle ophef rond zijn boek en rond mensen als Steiner en Franken heeft volgens Silberman dan ook niets met politiek te maken. 'De Israëli’s en Palestijnen hebben voor hun geschillen geen archeologie nodig.’ De bron van het Jeruzalem Syndroom zoekt hij bij 'de oudste vorm van bijbelse archeologie’: de zoektocht naar relieken in de Middeleeuwen, nadat Karel de Grote had gezegd dat geen altaar zonder reliek mocht zijn. 'Nog steeds willen mensen graag in iets geloven, iets aanraken en iets bezitten dat hun een soort directe lijn met het goddelijke geeft en waardoor al hun hoop en verwachtingen zullen worden vervuld.’ Hij heeft het zelf gezien in Toronto, waar het zogenoemde knekelkistje korte tijd tentoongesteld is. Vol devotie liepen de bezoekers erlangs – omdat ze erin wilden geloven.
Vervalsers hebben van dat blinde geloof en verlangen dankbaar gebruik gemaakt. Archeologen verwachten dat tijdens de rechtszaak in september nog veel meer vervalsingen aan het licht zullen komen. Ze zijn bang dat die onthullingen als een boemerang werken en dat bijbelse archeologie, tegenwoordig ook wel minder beladen 'archeologie van het Nabije Oosten’ genoemd, dan niet meer serieus zal worden genomen.
Dit gebeurt precies op het moment dat in Israël een nieuwe generatie archeologen uit haar bijbelse isolement probeert te treden. Richtten ze zich in de jaren tachtig bij opgravingen bij de Tempelberg alleen nog maar op de joodse periode voor het jaar 70, enkele jaren geleden zag Steiner dat ze druk bezig waren met de bestudering van lagen uit de tijd van de kruisvaarders. Aan het hoofd van de opgraving stond een orthodoxe jood met keppeltje.
Publicatiedatum: 30 juli 2005
Auteur: Theo Toebosch
Bron:
Elsevier---
En verder:
Boeken over bijbelse archeologieFantastisch toch, dat Internet
[ Bericht 0% gewijzigd door Hallulama op 02-08-2005 16:50:00 ]