Ik ga nog wat onwetend overkomen, maar de vraag begint echt te knagen, dus ik schrijf hem nu vast uit en kom er mogelijk nog op terug als ik verder ben in het boek van Haushofer (inleiding gelezen
). Ik had deze post eerst in zijn topic(s) geschreven, maar aangezien er wel een connectie is met het onderwerp, wijk ik met dit idee denk ik wel wat af van het boek en wil ik het topic (ook gezien de uiteindelijke lengte) niet kapen, dus toch maar een eigen draadje.
De relativiteitstheorie laat tijd anders verstrijken bij hoge snelheden en zwaartekracht (niet versnelling, maar hoge potentiële energie). Daarnaast is de curve van een supernova veel langer (in tijd) als deze verder van ons af bevindt, hierbij kwam ik op het idee dat dit zou kunnen zijn omdat er nog een derde aspect is die relativistisch gezien zou kunnen worden, namelijk afstand.
Wat als dingen die verder weg zijn, zich ook verder in het verleden bevinden. Niet op de manier dat licht er al die tijd over gedaan heeft om hier te komen, maar dat het daar daadwerkelijk eerder in de tijd is. Net als bij verschillende snelheden zou dit vanuit beide kanten bekeken kunnen worden (Alice en Bob zeggen beide tegen elkaar, ik sta stil, jij beweegt, jij bent platter en jou klok gaat langzamer).
In dit geval zegt Alice en Bob 5 (licht)jaar verderop allebei tegen elkaar, het is nu, jij bent in het verleden. Als Alice op 'nu' op halve lichtsnelheid een deeltje naar Bob schiet, verstrijkt er 10 jaar voordat het bij Bob is. Alice bevindt zich dan in jaar 10, Bob krijgt dat deeltje in jaar 5 na 'nu' (jaar 0), maar hij bevindt zich ook nog steeds 5 jaar van Alice. Bob ziet het echter anders gebeuren, hij denkt dat het 'nu' is en dat Alice 5 jaar in het verleden leeft en 10 jaar geleden heeft afgeschoten.
Bij deeltjes met snelheden onder de lichtsnelheid krijg je nog niet echt gekke situaties, maar bij licht zelf wordt dat anders. Licht zelf ervaart geen tijd, afstand en voor die golf/dat deeltje is het universum 'plat'. Als Alice licht naar Bob schiet, is dat vanuit Alice een interactie van Alice 'nu' naar Bob 5 jaar terug, dat vanuit Alice 5 jaar later aankomt bij Bob 'nu'. Vanuit Bob is het beeld van 'nu' en Alice juist omgedraaid.
Zo ook bij de zon en onze ogen, is de interactie tussen ons 'nu' en de zon 8m40s geleden en zien wij een afstand en tijd. Terwijl vanuit een lichtdeeltje er een direct interactie (0 afstand, 0 tijd) is tussen ons oog en de zon, is er in ons optiek een interactie tussen ons oog 'nu' en de zon 8m40s oud en vauit de zon gezien een interactie tussen de zon 'nu' en ons oog 8m40s geleden. Er is dus ook eigenlijk geen lichtdeeltje dat 'reist', maar een directe interactie/contact tussen het atoom dat de foton maakt en ons oog dat hem opvangt.
Om in eerste instantie die afstand (in ruimte, maar ook in tijd) van elkaar te bereiken, zal bij het van elkaar af gaan de tijd voor de ander langzamer moeten zijn gegaan, wat zich ook laat zien in relativistische effecten bij beweging/snelheden.
Ik betwijfel of ik de situaties goed heb uit kunnen leggen, maar hier kwam ik bij nadat ik las dat Haushofer onderzoek had gedaan op 2+1 dimensies en het holografische principe, waarbij ik aan het denken kom dat ruimte en tijd samen een dimensie minder hebben dan het lijkt en hoe ze samen 1 dingen zouden kunnen zijn. Waarbij je meer een 'richting' en 'afstand' (ruimte en tijd) hebt, waarbij die laatste zich dubbel uit, maar eigenlijk maar 1 eigenschap of parameter is.
Dus wat hypotheses:
1) Afstand en tijd zijn eigenlijk 1 en hetzelfde iets, op afstand is er minder tijd verstreken en als we naar elkaar kijken is dat een wederzijdse interpretatie.
2) licht legt geen afstand en/of tijd af, is geen reizend deeltje, maar een directe interactie tussen 2 deeltjes.
3) Aan de andere kant van het universum (of iets minder ver weg) is daadwerkelijk nog amper/minder tijd verstreken en gaat het mogelijk ook langzamer, tot we er heen zouden reizen, dan verstrijkt er alsnog meer tijd dmv de reisduur, waardoor je nooit in elkaars verleden zou kunnen komen.
[A living organism] feeds upon negative entropy. Thus the device by which an organism maintains itself stationary at a fairly high level of orderliness really consists in continually sucking orderliness from its environment.
E. Schrödinger