quote:
Onderzoek naar doping in Nederland: nader beschouwd
25 april 2015 - Door Cors van den Brink
Het onderzoek naar dopinggebruik in Nederland, maar zeker ook de manier waarop Atletiek Week erover berichtte, heeft de nodige reacties opgeroepen. Dat geeft aanleiding om er nog eens op terug te komen.
Als Atletiek Week donderdag zou hebben gemeld dat 4,1 procent van de Nederlandse topsporters doping gebruiken, waren onze lezers daar waarschijnlijk schouderophalend aan voorbij gegaan. Want doping, dat is voor Nederlandse atleten vooral iets dat zich afspeelt in landen als Rusland, Kenia en Jamaica. Uit veel reacties blijkt dat men zich niet kan voorstellen dat ook hier sprake is van een ernstige situatie.
Het onderzoek dat de Nederlandse Dopingautoriteit liet doen, spreekt echter een andere taal. Bij de presentatie is gesteld dat geen enkele grote sport is uitgezonderd. Daarom vertaalden we het percentage naar een concreet cijfer: tien gebruikers bij een grotere Nederlandse atletiekwedstrijd.
Marge en boodschap
Wetenschappers hanteren bij dit soort onderzoek altijd een marge en dat geldt ook voor dit cijfer. Bovendien zijn tot nu toe alleen de reacties van de sporters met een A- of B-status en de zogenoemde “high potentials” (de beloftevolle talenten) verwerkt. De opmerking dat in de groep daaronder wellicht hoger is, is gestoeld op twee overwegingen: zij lopen minder risico op een controle én ze zijn over het algemeen minder goed op de hoogte van de dopingregels en risico’s.
Met andere woorden: er kunnen bij die wedstrijd ook vijf of vijftien gebruikers rondlopen. De kern van de boodschap is: ook de Nederlandse atletiek heeft een serieus probleem. En de ernst van de situatie is niet louter af te leiden uit de dopingcontroles, want duidelijk is wel dat sporters jarenlang verboden middelen kunnen gebruiken vóór ze een keer tegen de lamp lopen.
Statistiek-journalistiek
Is dit statistiek-journalistiek, zoals Gerard Lenting ons verweet? Jazeker.
Maar dat is deels het gevolg van het feit dat de Nederlandse atletiek een tweede probleem heeft met doping: anders dan in het wielrennen is geen atleet, geen coach of andere begeleider bereid om eerlijk te vertellen hoe het er mee staat. Dat heeft ruim 25 jaar verslaggeving over doping in de atletiek wel geleerd. Zelfs het stellen van vragen stuit op verzet.
Erik de Bruin liet zijn advocaat ooit de (huidige) verslaggever van Atletiek Week met hel en verdoemenis dreigen als hij het zou wagen het anabool steroïde te noemen dat in zijn urine was aangetroffen. Simon Vroemen houdt nog altijd vol dat hij altijd de waarheid en niets dan de waarheid heeft gesproken. Wie Gregory Sedoc en Adrienne Herzog kritische vragen stelt, stuit op diepe verontwaardiging. ‘Je kent me toch lang genoeg om te weten dat ik nooit …’, is dan een argument. Rutger Koppelaar gaf na het bekend worden van zijn dopingzaak al te kennen dat hij niet aanspreekbaar is.
Emoties worden gedeeld – en het is inderdaad erg om in zo’n zaak verwikkeld te raken – maar aan informatie ontbreekt het veelal.
Bovendien heeft de sport de behandeling van dopingzaken verstopt achter een dikke muur van geheimhouding, die op basis van privacy wordt verdedigd. Het Instituut Sportrechtspraak hoort atleten achter gesloten deuren. Anders dan de gewone rechtspraak, waar die deuren alleen bij hoge uitzondering dicht gaan, is niet of nauwelijks na te gaan hoe de “rechters” in deze wereld tot hun conclusies komen.
Vertrouwen
Atleten die in opspraak komen, zoals de hierboven genoemde voorbeelden, vragen de pers om te vertrouwen op hun eerlijkheid. Dat is begrijpelijk, maar voor een journalist onwerkbaar. Je zou graag iedereen willen geloven. Maar wie in 2005 bij de FBK Games in de droge ogen van Marion Jones heeft gekeken – toen ze nog volhield nooit verboden middelen te hebben gebruikt – valt onmiddellijk van zijn of haar geloof. Drie jaar later zat ze, na een bekentenis, een half jaar in de cel.
Over die omerta gaan we niet zeuren en het is voor journalisten zeker geen reden om geen vragen meer te stellen. We blijven gewoon ons werk doen. Maar het is voorstelbaar dat met een onderzoek waar anonimiteit gewaarborgd is, een reëler beeld naar voren komt.
Cultuur
De Nederlandse atletiek loopt achter bij het wielrennen, waar de dopingcultuur wel als probleem is erkend. In de atletiek is de eerste reactie, zoals ook nu blijkt: dat gaat niet over ons, dat kunnen “we” ons in ieder geval niet voorstellen – en wee de journalist die denkt dat dit misschien iets genuanceerder ligt.
De atletiek kent geen Rudi Kemna, die de jeugd vertelt over de foute keuzes die hij in het verleden heeft gemaakt en zelfs geen Michael Boogerd die pas na jaren stilzwijgen toch maar vertelde hoe het werkelijk zat.
Het is in ieder geval winst dat Theo Hoex als voorzitter van de Atletiekunie donderdag niet wegdook voor de cijfers. Nee, hij scheerde geen atleten over één kam, zoals hem is verweten. Hij gaf aan dat elke dopingzaak tot nadenken en tot actie moet leiden. Dat is, bij alle vragen die nog onbeantwoord zijn, een hoopvol geluid.
http://www.atletiekweek.n(...).VTvxkhTr7MY.twitter
That's history. I say history because it happened in the past.
Murray Walker