quote:
3.13 . De door de lichten uitgestraalde lichtkleuren zijn als volgt :
- groot licht : wit of selectief geel
- dimlicht : wit of selectief geel
- mistlicht voor : wit of geel
Dat er in de "Richtlijn 76/756/EEG van de Raad van 27 juli 1976" al wordt gesproken van een andere toegestane kleur, leert mij al dat dimlicht en mistlicht echt totaal wat anders zijn. Ik wil op zich nog wel verder gaan zoeken, maar ik denk dat hiermee je complete punten van tafel geveegd worden.
http://eur-lex.europa.eu/(...)EX:31976L0756:NL:NOT Overigens wordt in de hele 76/761/EEG niet over mistlicht gerept terwijl deze worden gedefineerd in de 76/756/EEG. Aangezien deze dus in de 76/761/EEG niet besproken worden moeten deze aan andere eisen voldoen.
Verder nog even de regels voor dimlicht:
quote:
4.2 . Dimlicht
4.2.1 . Aanwezigheid
Verplicht op motorvoertuigen .
Verboden op aanhangwagens .
4.2.2 . Aantal
2 .
4.2.3 . Installatieschema
Geen bijzondere bepalingen .
4.2.4 . Plaats
4.2.4.1 . In de breedterichting
De rand van het lichtdoorlatende gedeelte die het verst verwijderd is van het middenlangsvlak van het voertuig mag zich niet verder dan 400 mm bevinden van het punt van de grootste breedte van het voertuig .
De binnenranden van de lichtdoorlatende gedeelten moeten ten minste 600 mm van elkaar zijn verwijderd .
4.2.4.2 . In de hoogterichting
Minimaal 500 mm , maximaal 1 200 mm boven de grond .
4.2.4.3 . In de lengterichting
Vooraan het voertuig ; zodanig dat de bestuurder direct noch indirect door het via achteruitkijkspiegels en/of andere lichtweerkaatsende oppervlakken van het voertuig weerkaatste licht van deze lichten wordt gehinderd .
4.2.5 . Geometrische zichtbaarheid
Deze wordt bepaald door de hoeken a en b als aangegeven onder 1.9 .
a = 15 * naar boven en 10 * naar beneden
b = 45 * naar buiten en 10 * naar binnen .
Binnen dit veld moet het lichtdoorlatende gedeelte van het licht nagenoeg geheel zichtbaar zijn .
Plaatdelen of andere uitrustingsstukken in de buurt van het koplicht mogen geen nevenwerkingen veroorzaken die hinder opleveren voor andere weggebruikers .
4.2.6 . Richting
4.2.6.1 . De richting van de gedimde lichtbundel wordt gemeten in statische toestand in alle in aanhangsel 1 omschreven belastingstoestanden .
Als de begininstelling is gezet tussen - 1 % en - 1,5 % bij een onbelast voertuig met een persoon op de bestuurderszitplaats , moet de richting van de gedimde lichtbundel blijven liggen tussen - 0,5 en - 2,5 % zonder bijstelling met de hand . De instelling dient voor elk type voertuig door de fabrikant uitdrukkelijk te worden gespecificeerd en op ieder voertuig op een plaatje te worden vermeld .
4.2.6.2 . Aan de voorafgaande voorwaarde kan ook worden voldaan door middel van een inrichting die werkt op de relatieve stand van het koplicht en het voertuig . Bij een defect aan deze inrichting mag de lichtbundel niet in een stand komen die minder naar omlaag is gericht dan die waarin hij zich bevond op het ogenblik dat het defect aan de inrichting zich voordeed .
4.2.6.2.1 . De onder 4.2.6.2 genoemde inrichting dient automatisch te zijn .
4.2.6.2.2 . Inrichtingen die met de hand kunnen worden bediend , zowel van het continu als van het getrapt verstelbare type , zijn echter toegestaan indien er een ruststand is van waaruit de koplichten door middel van de gebruikelijke stelschroeven in de volgens punt 4.2.6.1 ingestelde richting kunnen worden gebracht . Deze handbedieningsinrichtingen moeten vanaf de bestuurderszitplaats kunnen worden bediend . Continu verstelbare bedieningsinrichtingen moeten voorzien zijn van merktekens die de meest karakteristieke belastingstoestanden aangeven .
Getrapt verstelbare bedieningsinrichtingen moeten zoveel standen hebben dat daardoor , uitgaande van de ingestelde richtingshoek van - 1 tot - 1,5 % wordt gewaarborgd dat voor de in aanhangsel 1 omschreven belastingstoestanden de marge van de waarden tussen - 0,5 en - 2,5 % niet wordt overschreden . Voor getrapt verstelbare inrichtingen moeten de belastingstoestanden dicht bij de bedieningsinrichting duidelijk worden aangegeven .
4.2.7 . Mag " gegroepeerd " zijn
met het groot licht en de andere voorlichten .
4.2.8 . Mag niet " gecombineerd " zijn
met enig ander licht .
4.2.9 . Mag " samengebouwd " zijn met
4.2.9.1 . het groot licht , tenzij dit beweegbaar is met de draaiing van het stuurwiel ;
4.2.9.2 . de overige voorlichten .
4.2.10 . Functionele elektrische schakeling
Bij inschakeling van het dimlicht moet tegelijkertijd het groot licht uitgaan .
Het dimlicht mag tegelijk met het groot licht blijven branden .
4.2.11 . Inschakel-verklikkerlicht
Facultatief .
4.2.12 . Overige voorschriften
De voorschriften onder 3.5.2 zijn niet van toepassing op het dimlicht .
En die voor mistlicht die gewoon anders zijn:
quote:
4.3 . Mistlicht voor
4.3.1 . Aanwezigheid
Facultatief op motorvoertuigen .
Verboden op aanhangwagens .
4.3.2 . Aantal
2 .
4.3.3 . Installatieschema
Geen bijzondere bepalingen .
4.3.4 . Plaats
4.3.4.1 . In de breedterichting
Het punt van het lichtdoorlatende gedeelte dat het verst is verwijderd van het middenlangsvlak van het voertuig mag zich niet verder dan 400 mm bevinden van het punt van de grootste breedte van het voertuig .
4.3.4.2 . In de hoogterichting
Ten minste 250 mm boven het wegdek .
Geen enkel punt van het lichtdoorlatende gedeelte mag zich boven het hoogste punt van het lichtdoorlatende gedeelte van het dimlicht bevinden .
4.3.4.3 . In de lengterichting
Vooraan het voertuig ; zodanig dat de bestuurder direct noch indirect door het via achteruitkijkspiegels en/of andere lichtwerkaatsende oppervlakken van het voertuig weerkaatste licht van deze lichten wordt gehinderd .
4.3.5 . Geometrische zichtbaarheid
Deze wordt bepaald door de hoeken a en b als aangegeven onder 1.9 .
a = 5 * naar boven en naar beneden ,
b = 45 * naar buiten en 10 * naar binnen .
4.3.6 . Richting
De richting van de mistlichten mag niet veranderen met de draaiing van het stuurwiel . Zij moeten naar voren zijn gericht zonder dat tegemoetkomende bestuurders of andere weggebruikers door het licht worden verblind of gehinderd .
4.3.7 . Mag " gegroepeerd " zijn
met andere voorlichten .
4.3.8 . Mag niet " gecombineerd " zijn
met andere voorlichten .
4.3.9 . Mag " samengebouwd " zijn
4.3.9.1 . met lichten voor groot licht die niet beweegbaar zijn bij het draaien van het stuurwiel , wanneer er vier lichten voor groot licht zijn ;
4.3.9.2 . met de breedtelichten ;
4.3.9.3 . met het parkeerlicht .
4.3.10 . Functionele elektrische schakeling
De mistlichten moeten afzonderlijk kunnen worden gedoofd van het groot licht of het dimlicht en vice-versa .
4.3.11 . Inschakel-verklikkerlicht
Facultatief .
Met andere woorden. Mistlicht mag niet, en dan ook echt niet
altijd als vervanging gevoerd worden. Alleen als het mistlicht aan dezelfde eisen als voor dimlicht voldoet, maar dan heet het ook dimlicht en niet mistlicht.
Met name de punt 4.2.5 en 4.3.5 zijn heel belangrijk. Deze bepalen namelijk het lichtbeeld en zoals je zelf kunt lezen hebben deze andere eisen. Een mistlicht staat veel lager dan een dimlicht.
Daarnaast zie je ook dat dimlicht op een minimaal hoogte in het voertuig moet zitten. En ik weet zeker dat 99% van de mistlichten hier niet aan voldoet, en ook niet hoeft te voldoen.
[ Bericht 0% gewijzigd door RealBizkit666 op 21-11-2012 08:18:43 ]