MarktfalenEen belangrijk begrip uit de marxistische/socialistische ‘economische’ theorie is marktfalen: hiermee bedoelt men dat de markt geen oplossing tot stand kan brengen voor de optimale allocatie van goederen. Maar bestaat er wel zoiets als marktfalen? En zo ja, wanneer en hoe komt het tot stand?
Met het begrip marktfalen wordt overheidsinterventie in de vrije markt gerechtvaardigd.
De voornaamste gebieden waar deze interventie gepleegd wordt zijn die van de ‘positieve’ mensenrechten: vanwege deze ‘rechten’ moet iedereen de beschikking hebben over onderwijs, onderdak, ziekenzorg en een inkomen/bestaansminimum. Volgens socialisten zijn deze goederen dusdanig elementair dat de allocatie hiervan 100% moet zijn. Zonder de vrije markt een kans te geven nam de overheid een volledig monopolie op hierop. Laten we eens kijken naar de gebieden waar de markt zou falen, te beginnen bij het onderwijs.
Ondank de vele zorgen over de kwaliteit van het onderwijs, blijft het overgrote deel van de Nederlanders voorstander van openbaar, door de overheid geregeld onderwijs.
Waarschijnlijk veelal uit gewenning, bij intellectuelen echter heerst vooral de vrees voor elitarisme. Zij redeneren, dat wanneer de overheid niet voorziet in onderwijs voor iedereen, er een aristocratische elite ontstaat die de macht in handen houdt. Afgezien van het feit dat we al een aristocratische elite hebben, is deze vrees wel gegrond?
Een simpel rekensommetje op
www.minocw.nl leert dat de gemiddelde besteding per leerling voor het middelbaar onderwijs in 2005 6300 euro bedroeg (exclusief studieboeken of ouderbijdrage.)
Op een priveschool als de Brussels International Catholic School bedraagt het lesgeld slechts 5500 euro, in een niche markt! Voor dat geld krijg je ook nog eens kleinere klassen en beter gekwalificeerd personeel. Zou men het monopolie op onderwijs opheffen, dan zal dit bedrag ongetwijfeld nog flink afnemen, en kan de belasting fiks omlaag. Beter onderwijs voor minder geld, dat zou betekenen dat zowel arm als rijk toegang blijft houden tot het onderwijs, en hun kinderen hun capaciteiten beter kunnen ontwikkelen. Is dat nou marktfalen?
Andere gebieden van vermeend marktfalen zijn wederom van een kunstmatige aard. Nergens in de wereld vindt men zo’n krappe woningmarkt als in Nederland, niet vanwege de beperkte ruimte, maar vanwege het vasthouden aan bestemmingsplannen waardoor grondprijzen de pan uit rijzen. Woningen worden vervolgens stikduur, en semi-collectieve woningbouwverenigingen moet gedwongen ‘betaalbare’ huurwoningen aanbieden. Uiteraard doen deze er alles aan om zo min mogelijk van deze verliesdraaiende huurwoningen op de markt te brengen. Ondertussen is de consument genaaid, diezelfde consument die volgens de overheid niet aan een vrije woningmarkt overgeleverd mocht worden, omdat deze te duur zou zijn voor de kleinere inkomens.
De oorsprong van de collectivisering van de woningmarkt is te vinden in tijden van crisis: die van de jaren ’30 en van eind ’40, begin ’50. Achteraf is het moeilijk voor te stellen dat men in het disfunctioneren van een bepaalde markt door externe oorzaken rechtvaardiging kan zien voor de collectivisering daarvan. Er lijkt zich een patroon af te tekenen: marktfalen gebeurt op die terreinen, waar de overheid interventie pleegt, waarbij diezelfde overheid dit wil oplossen met nog meer interventie.
De armenzorg dan, wat als daar de overheid geen interventie pleegt? Daarvoor moet men ver terug in de tijd, armenzorg is immers altijd een lucratieve sector gebleken voor het winnen van zieltjes voor deze of gene plannen. De Gouden Eeuw vormt hierop een redelijke uitzondering; zo lezen we in De geschiedenis van Holland 1572-1795: ‘Naar het oordeel van buitenlandse bezoekers had Holland al deze zaakjes op voorbeeldige wijze op orde. Ook Italiaanse en Franse steden konden zich laten voorstaan op hun stedeschoon en ook zij hadden doorgaans monumentaal gehuisveste liefdadige instellingen en effectieve programma’s voor de disciplinering van werkloze armen. Maatregelen tegen pest en honger werden door overheden overal uitgevaardigd, en liefdadigheid overal in Europa bedreven. Toch benijdden de Engelsen de Hollanders hun schone, geplaveide straten en goed geoutilleerde havens en kaden. De wijze waarop men in Holland probleemloos met een grote reigieuze diversiteit wist te leven wekte alom verwondering, evenals de goede organisatie van de armenzorg. Met enige afgunst vergeleek men de Engelse armenzorg, voor zijn tijd heel modern en gefinancierd uit een armenbelasting, met de Hollandse, die er met behulp van louter vrijwillige giften in slaagde royaler, effectiever en ook nog eens gunstiger voor de plaatselijke economie te zijn. Ook de Hollandse werkhuizen, waar armen gedeeltelijk vrijwillig werk vonden, slaagden er beter in de armen te disciplineren en aan te zetten een deel van hun onderhoud zelf te verdienen, dan de Engelse met hun gedwongen tewerkstelling en hun onaangenaam regime. In het Duitse Rijk werden werkhuizen gesticht naar Hollands voorbeeld en Duitse piëtisten kwamen in Holland informeren naar de beste manier om een weeshuis in te richten.’
Dit voorbeeld illustreert dat de markt voor armenzorg helemaal niet noodzakelijkerwijs faalt wanneer zij vrij wordt gelaten. In tegendeel, zij wordt zelfs efficienter en effectiever.
Evenzo blijkt het de gezondheidszorg te vergaan, op dit gebied begint er vandaag de dag een mondiale concurrentie te ontstaan, ondanks de greep op het zorgstelsel door de overheid. Ten gevolge van de enorme prijsdaling in vluchten zijn patienten en zorgverzekeraars nu in staat om waar ook ter wereld het beste aanbod te verkrijgen, zij het in Duitsland of in Thailand. Niet alleen voor non-vitale (cosmetische) chirurgie, maar ook voor bijvoorbeeld bypass operaties. Dat mensen voor gezondheidszorg hun heil over de grens gaan zoeken, toont wederom het werkelijke marktfalen aan.
De mark die overheden het meest krampachtig in handen houden, is die van het (openbaar) vervoer. Waar de luchtvaart zich inmiddels (godzijdank) redelijk onttrokken heeft van overheden, door haar internationale karakter, blijven weg en spoorwegen bijna onverminderd onder staatstoezicht. Bijna, want er is hoop. Nota bene in het land waar je het het laatst zou verwachten, Frankrijk, vind je hier als enige land in de wereld werkelijk substantiële private wegen. Verder zijn er nog kleinere stukken private weg te vinden in de Verenigde staten en Canada, zoals bijvoorbeeld de Dulles Greenway in Virginia. Dat loopt voorspoedig:” The behavior of the Greenway’s operators appears to confirm theories about private road operation; they seem to increase tolls and invest in infrastructure as needed to maximize profits.”
Om dit laatste komt er een hardnekkige angst bovendrijven: de angst voor een privaat monopolie. Zeker op zoiets tastbaars als een weg kunnen veel mensen zich moeilijk voorstellen dat er ook wanneer er hiervan slechts één aanbieder is er alternatieven zijn. Andere vormen van vervoer bijvoorbeeld, zoals trein, boot of vliegtuig. Of zoals dat nu ook het geval is, wanneer je in Oost Groningen woont; vind je dit slecht bereikbaar, dan verhuis je naar een andere plaats. Verder zou je de weg met een belangenfonds kunnen opkopen, of er eentje naast aanleggen.
Het is deze angst die privatisering van collectieve voorzieningen dwarsboomt, ondanks alle voorbeelden van geslaagde, ongeïntervenieerde marktwerking hierop. Deze angst wordt nog eens aangemoedigd door de semi-privatiseringen van bijvoorbeeld spoorlijnen en energiemaatschappijen. Ofwel de overheid blijft 100% aandeelhouder, of de markt is overgereguleerd, of een combinatie van beide. De beschamende mislukkingen die hiervan het gevolg zijn, worden onterecht op het conto van de privatisering geschreven. “Zie je wel,” zo roepen de collectivisten:” De markt faalt.”
Het grootste symptoom van de monopolie-angst is wel de NMa: de Nederlandse mededingings autoriteiten. Dit orgaan wil ‘de markt laten werken’ door middel van een verbod(!) op kartel -en monopolievorming. Zowel kartel als monopolievorming bieden kansen voor startende ondernemers, en worden vanzelf door de markt afgestraft. Geen enkele consument wil zich immers zonder meer laten naaien. Niet zolang er de mogelijkheid is van (het creëren van) alternatieven
Vreemd genoeg blijven juist die afgedwongen monopolies, van onderwijs, woningmarkt, armen –en gezondheidszorg, en (openbaar) vervoer geheel buiten schot. De consument, ontnomen van keus, kan niet anders dan gebruikmaken van de producten die hieruit voortkomen, en de overheid, ontdaan van concurrentie, kan het zich permitteren inferieure goederen te maken.
Tsja, hier kan maar één conclusie uit getrokken worden: marktfalen is het falen van de markt als gevolg van angst voor het falen van de markt.