Nationale kurken: Adam en Brabant
Door Hans Bekkers 03.12.10 0 reacties
Er mag dan niets boven Groningen gaan, de kennisregios Amsterdam en Eindhoven zijn pas echt top. Nergens stijgen de grondprijzen zo hard. CPB-baas Teulings: Hoe hoger de grondprijs, hoe beter het gaat.
Ik begin met een quizvraag: hoe groot is denk je het verschil in grondprijs per vierkante meter tussen Amsterdam en Oost-Groningen? Tien keer zo groot? Fout: in Amsterdam betaal je tweehonderd keer zoveel, beantwoordt Coen Teulings zijn eigen vraag. Toegegeven, de CPB-directeur heeft een kennisvoorsprong; hij beschikt sinds kort over niet openbare data waaruit de grondprijzen zijn af te leiden. Maar dat de verschillen in dit kleine landje zo groot zijn, dat verbaast.
Uit de gisteren gepresenteerde studie Stad en land van het Centraal Planbureau (CPB) en Atlas voor Gemeenten blijkt hoeveel hoger de prijzen voor grond met woonbestemming liggen in de grootstedelijke agglomeraties dan daarbuiten. Moet je in hartje centrum Amsterdam tot wel 3600 euro per vierkante meter neertellen, op het platteland in Oost-Groningen betaal je soms nog geen 20 euro.
Tussen de 22 agglomeraties die het CPB onderscheidt zijn er eveneens grote verschillen. De prijzen liggen duidelijk het hoogst in de Randstad (zie pagina 10). In de agglomeratie Amsterdam is de gemiddelde grondprijs ruim 700 euro, in Utrecht een kleine 400 euro. In steden als Arnhem, Tilburg en Leeuwarden schommelen de prijzen rond 200 euro. In Heerlen en Sittard/ Geleen liggen ze gemiddeld onder de 100 euro.
Die lage grondprijs - lager dan de gemiddelde prijs in niet-stedelijk gebied - duidt erop dat het economisch verre van goed gaat in die hoek van Limburg. Immers, hoe hoger de grondprijs, hoe meer het de omgeving voor de wind gaat. Die onomstreden economische theorie vormde het startpunt van de studie naar de grondprijzen in Nederland. Doel ervan was ze eindelijk eens in kaart te brengen, opdat bestuurders ze vervolgens kunnen gebruiken voor beleid.
Behalve de enorme prijsverschillen tussen gemeenten, laat de inventarisatie nog iets anders zien: de ontwikkeling van de verschillen. De onderlinge verschillen zijn in 25 jaar tijd groter geworden. De grondprijzen in de hoofdstad zijn meer dan verdubbeld ten opzichte van die bijvoorbeeld in Oost-Groningen. Het belang van een locatie is alleen maar toegenomen. In de Noordvleugel van de Randstad was de waardestijging groter dan in de Zuidvleugel. Ook in de Brabantse stedendriehoek Breda-s Hertogenbosch- Eindhoven stegen de prijzen sterk.
Volgens Teulings is de onmiskenbare trend dat de grootste economische groei zich de afgelopen 25 jaar heeft voltrokken rond Amsterdam en in de Brabantse stedendriehoek. Dat zal zich waarschijnlijk voortzetten. De grondprijsverschillen tussen die twee regios en de rest van Nederland zal toenemen. Dat zijn de agglomeraties met veel hoogopgeleiden waar de kenniseconomie tot bloei komt. Daar is het rendement op investeringen - althans de kans erop - het grootst, zo leert de grondprijsontwikkeling Teulings.
Door die bril bekeken, blijven er van de acht sleutelgebieden die door het Innovatieplatform (dat onder leiding van ex-premier Balkenende nadacht over de toekomst van Nederland) zijn aangewezen nog maar twee over. De rest valt af. Pijnlijk en hard noemt Teulings die constatering. Dat geldt eens te meer voor de regios waar de grondprijzen fors achterblijven bij de groeiers, met omgeving Heerlen.
Teulings voorziet een verdere rationalisatie van het platteland. Wat daaronder moet worden verstaan? Minder streekvervoer, meer belbussen. Dat soort werk. Economische theorieën leren dat het veel meer loont te investeren in succesgebieden dan het in de ruimtelijke ordening toepassen van het instrument van de verdelende rechtvaardigheid. Dat is volgens Teulings de dood in de pot.
Als er iets is dat de studie Stad en land leert, is het dat succes succes aantrekt. Dus is het: go with the f ow. De onderbouwing van die wijsheid is te vinden in de grondprijzen, meer precies hoe die tot stand komen. Het interessante van de studie is namelijk dat duidelijk wordt welke externe factoren in hoge mate bepalend zijn voor de prijsverschillen. Anders gezegd, de waardeverschillen zijn te verklaren.
Zo is het mogelijk om de maatschappelijke waarde van publieke voorzieningen per stad te berekenen. De waarde van bijvoorbeeld het totale aanbod aan podiumkunsten komt in Nederland uit op een bedrag van tussen de 30 en 50 miljard euro. Rekenend met een rendement van 5,5 procent, komt dat neer op circa 2 miljard euro per jaar. Om het iets concreter te maken: de bijdrage van concerten en theatervoorstellingen in hartje Amsterdam is becijferd op 525 euro per vierkante meter grond.
Bijna 80 procent van de grondprijsverschillen is op die manier te verklaren, zegt Teulings. De aanwezigheid van bedrijven en goede bereikbaarheid is net zo belangrijk als de aanwezigheid van culturele voorzieningen, natuur, horeca, luxe winkels en een historische binnenstad. Onmiskenbaar zien we de opkomst van de aantrekkelijke consumptiestad, naast de productiestad. Die twee versterken elkaar.
Productie- en consumptieve voorzieningen zijn dus de drijvende krachten achter grondprijsverschillen. Dat maakt dat de grondprijzen in het centrum hoog zijn. Mensen die er willen wonen, willen gebruik maken van die voorzieningen en zijn bereid daar extra voor te betalen. De hoge grondprijs leidt tot een hoge bevolkingsdichtheid en relatief kleine percelen. Extra voorzieningen trekken vooral hoger opgeleide mensen aan. Daar profiteren ook de bedrijven weer van: de productiviteit gaat omhoog, vooral vanwege het schaalvoordeel.
http://www.binnenlandsbes(...)brabant.464719.lynkxhttp://www.cpb.nl/nl/pub/cpbreeksen/bijzonder/89/bijz89.pdf