vrijdag 12 september 2008
De Kwestie - beroepsethiek in de gezondheidszorg
Wie als professional in de gezondheidszorg aan het werk gaat, of het nu als co-assistent, specialist of verpleegkundige is, krijgt te maken met morele vragen en ethische kwesties. Jarenlang werd in cursussen ethiek aan professionals vaak teruggegrepen op het Handboek gezondheidsethiek, onder redactie van Heleen Dupuis en Inez de Beaufort (Van Gorcum, Assen/Maastricht. Dat boek stamde echter al uit 1988 en sindsdien is er veel veranderd en het boek is bovendien alleen nog antiquarisch te koop. Hoog tijd dus voor iets nieuws vonden de leden van de Afdeling Medische Ethiek en Filosofie van de Geneeskunde van het Erasmus Medisch Centrum maakten, onder wie (opnieuw) Inez de Beaufort en Medard Hilhorst.
Het werd tijd voor een nieuw ethiekboek voor de gezondheidszorg, vond de redactie. De vraagstukken op het terrein van de gezondheidszorg zijn niet alleen zeer uiteenlopend en complex, maar ook aan verandering onderhevig. Het ethisch denken erover verandert mee (of niet soms?); zelfbepaling rond het levenseinde, embryogebruik bij kinderwens, het aanbod van zelftests en body checks binnen en buiten de zorg... Wat moet je daarvan vinden?
Onlangs kwam
De Kwestie. Praktijkboek ethiek voor de gezondheidszorg (Lemma, Den Haag) uit. Op de website van de uitgever is de inhoudsopgave te raadplegen en is een voorbeeldhoofdstuk te lezen van de hand van Govert den Hartogh over 'het gezag van levenstestamenten'.
De Kwestie omvat 65 zelfstandig leesbare, korte teksten die speciaal voor dit boek geschreven zijn. Vele docenten ethiek uit Nederland en Vlaanderen leverden hun medewerking. De vraag die de redactie hen voorlegde was: ‘Als je één ethische les zou mogen geven, wat zou je dan aan de orde stellen?’ Dit leidde tot deze unieke bundeling van soms zeer persoonlijke, en steeds lezenswaardige en gedegen bijdragen.
De Kwestie is opgezet als een praktijkboek, waarin praktische vragen vanuit ethisch perspectief op een systematische wijze worden belicht. Het boek wil het zelfstandig denken over ethische kwesties in de gezondheidszorg stimuleren. De vragen en opdrachten, bronnen en leessuggesties, verwijzingen naar andere bijdragen en naar websites, maken het tot een inspirerend boek voor het onderwijs, bij zelfstudie en bij groepswerk.
Het boek is een waardige opvolger van het Handboek van 20 jaar terug. Het gaat over ethiek in de gezondheidzorg en dat is een breder terrein dan beroepsethiek voor zorgprofessionals. Er staan ook artikelen in relevant zijn voor professionals buiten de gezondheidszorg. Ethiek gaat met de tijd mee. De vormgeving van handboeken ethiek ook. De Kwestie heeft bijvoorbeeld een ZAP-service, een inter verwijzingssysteem waarmee lezers bij passages naar andere passages en hoofdstukken in het boek worden verwezen. Verder staan er veel verwijzingen naar internetbronnen in. Het boek zou natuurlijk helemaal bij de tijd zijn (en blijven) als het online beschikbaar was en de ZAP-service met behulp van hyperlinks snel doorklikken naar andere passages mogelijk maakte en afbeeldingen en filmfragmenten beschikbaar waren. Wie weet duurt het geen twintig jaar voordat die versie van het handboek er is...?
op 10:09 0 reacties
Labels: boek, geneeskundigen, gezondheidszorg
vrijdag 9 mei 2008
Eerherstel van de eer
Binnenkort ook online leesbaar, maar voor Vrij Nederland lezers deze week al op papier beschikbaar: ABG, nr. 68 (mei 2008), ofwel de meest recente editie van de Academische Boekengids. Hierin een mooi toegankelijk en inzichtelijk artikel van Groninger arbeidssocioloog Arie Glebbeek (p.8 t/m 13). In zijn essay, getiteld "Eerherstel van de eer" beschrijft Glebbeek vier boeken waaruit duidelijk wordt dat "niet geld maar waardering de krachtigste motivatie [is] die er bestaat". Daarbij kan 'waardering' ook als 'eer' gelezen worden. Het artikel bevat, vooral vanaf p.11, een mooie analyse van waar het de beweging Beroepseer maar ook veel professionele ethiek eigenlijk om gaat: het typische karakter van de intrinsieke (morele) motivatie van professionals om hun werk zo goed mogelijk te doen. Die motivatie blijkt ten diepste niet in geld maar in eer en waard-eer-ing te liggen.
Aan de hand van onder meer The economy of Esteem. An Essay on Civil and Political Society van Brennan & Pettit en, onvermijdelijk maar terecht, Freidson's Professionalism. The third logic, beschrijft Glebbeek welk delicaat sociaal reguleringsmechanisme werkzaam is in de 'logica van professionaliteit' (maar ook in de 'civil and political society'). Brennan & Pettit identificeren dit mechanisme, in onderscheid van het mechanisme van de bekende 'invisible hand' van de markt (grofweg Freidson's eerste logica) en de 'iron hand' van de overheid (ongeveer Freidsons' tweede logica,) als de 'intangible hand': mensen worden vaak ten diepste en/of het sterkst gedreven door de waarachtige waardering die ze van anderen krijgen voor hun waarderingswaardige gedrag en handel. Deze 'economie van waardering' is het werkzame mechanisme achter de 'beroepseer' die professionals prikkelt tot hun inzet en dienstverlening. Omdat waardering echter een houding is (van de één tegenover de ander) en geen tastbaar goed of een dienst, is het niet te koop en kun je er ook niet direct om vragen. "Brennan & Pettit noemen dit de teleologische paradox". Die houdt in dat het opzichtige zoeken naar of doelgericht verschaffen van waardering zelfondermijnend werkt." Denk aan de Marokkaan die luidkeels om 'respect' vraagt en het alleen al daardoor niet kan krijgen (aldus Glebbeek, op p.12) of de afdelingschef die opzichtig en voortdurend werknemers complimenteert en daarmee zijn geloofwaardigheid verliest.
Omdat het zo'n subtiel sociaal micromechanisme is, wordt de 'economie van waardering' vaak over het hoofd gezien en wordt beleid gevoerd dat de 'integriteit van die waarderingseconomie' ondermijnt. Wanneer waardering voor geleverde professionele diensten in de dwangbuis van prestatiecontracten, concurrentie en meetbare output geperst wordt (zoals in New Public Management), ondergraaft dat waarachtige waardering en leidt het tot 'beroepszeer'.
Hoe die 'economie van waardering' optimaal zijn werk laten doen in de samenleving en in professionele praktijken, ondanks de teleologische paradox? Hoe reguleren wat bij doelgerichte of directe regulering juist teniet gedaan wordt? Is het mechanisme eigenlijk wel te sturen? Brennan & Pettit hebben nog geen uitgewerkt antwoord, Glebbeek evenmin. Wel aangrijpingspunten:
Publicity en presentation zijn [...] aangrijpingspunten. De mate waarin gedragingen en prestaties voor anderen zichtbaar zijn en het licht waarin zij worden beoordeeld, vormen de grond van de eereconomie.
Het ziet ernaar uit dat ook hierin door al te resultaatgericht beleid [de teleologische paradox!] het nodige is misgegaan. Door directiebeloningen te koppelen aan organisatiebrede prestatie-indicatoren ('omzet', 'beurswaarde') is aan het zicht onttrokken wat de veelverdieners feitelijk zelf hebben bijgedragen. Door aan te sturen op het realiseren van 'output' (in plaats van de echte 'outcomes') zijn professionele normen in verval geraakt. Brennan & Pettit zeggen zelf dat de strategen van dit publieke management vaak contraproductief zijn omdat ze niet snappen hoe civil society werkt.
Waar beleid fouten maakt, kan het ook zaken ten goede keren. Net zoals de overheid de werking van markten kan bevorderen, kan zij de economie van eer een handje helpen. [...] Sturen op eer kàn.
Het is prachtig dat we, met name dankzij Brennan & Pettit, beter begrijpen welk mechanisme werkzaam is in beroepseer en in de intrinsieke motivatie van professionals om optimaal werk te leveren. De teleologische paradox maakt echter expliciete en directe regulering (of dat nu door de overheid of door professionals zelf is) problematisch. Dat verklaart waarom de zoektocht in het academische, publieke, en politieke debat over professionaliteit naar herstel van beroepseer, naar intensivering van aandacht voor
De academische professie - geldstromen en bijbanen
De druk op onderzoekers aan universiteiten om buiten de deur (van de academie) financiering voor hun onderzoek te krijgen neemt toe. Eerste geldstroom onderzoek wordt een steeds kleiner segment, tweede en derde geldstroom onderzoek neemt toe. De mogelijkheden van een (jawel) vierde geldstroom zouden meer moeten worden benut.
Nog even op een rijtje:
1e geldstroom onderzoek wordt gefinancierd uit geld dat door de universiteiten zelf voor onderzoek bestemd wordt,
2e geldstroom onderzoek wordt gefinancierd uit geld, afkomstig van en toebedeeld door (overheids)instanties als NWO en maatschappelijke (non profit) organisaties.
3e geldstroom onderzoek drijft op subsidies uit het bedrijfsleven en Europese- onderzoeksinstellingen
4e geldstroom onderzoek wordt gefinancierd met geld afkomstig van erfenissen, legaten, loterijen enzovoort. Gerenommeerde universiteiten als Harvard drijven voor een groot deel op inkomsten uit nalatenschappen van gefortuneerde alumni -- geen wonder dat universiteiten in Nederland ook steeds meer werk van hun alumnibeleid maken...
De achterliggende gedachte van die verschuiving van eerste naar andere geldstromen is onder meer dat het competitie, prestatie, efficiency, productie en onderzoeksmogelijkheden aanwakkert. En dat doet het zeker ook. Toch zijn dat natuurlijk 'externe doelen', middelen en manieren om wetenschappers te stimuleren en te ondersteunen bij het nastreven van hun wetenschapsinterne doel, om het maar wat omineus (en voor veel discussie vatbaar) uit te drukken, 'ware kennis over de werkelijkheid in al zijn facetten'. Daar ligt de 'ziel' van de academische professie.
Het is niet per definitie zo dat financiering uit één bepaalde geldstroom het nastreven van dit wetenschapsinterne doel het beste helpt. Allemaal hebben ze hun voor- en nadelen. De consequentie voor de professionele praktijk van het wetenschappelijk onderzoek is dat uit meerdere vaten getapt moet worden en dat leidt hoe dan ook tot dilemma's die ook vaak een morele dimensie hebben.
Columnist en wetenschapper Piet Borst schetst in zijn interessante column in de wetenschapsbijlage van NRC (zaterdag 3 mei, p.30) de ongemakkelijk samenwerking "tussen academia en commercie". Aanleiding is de recente onrust over de vele niet bekende bijbanen van hoogleraren en over de onbekende financiers achter bijzonder hoogleraren.. Veel hoogleraren blijken naast hun academische werk nevenfuncties bij commerciële instellingen te hebben. Sommige bijzonder hoogleraar posten worden door bedrijven gefinancierd. Enerzijds worden dat gestimuleerd uit het oogpunt van valorisatie en verwerving van 3e geldstroomonderzoek, anderzijds vormt het een potentiële bedreiging voor de onpartijdiheid, onafhankelijkheid en objectiviteit van wetenschappelijk onderzoek en leiden ze tot inkomensongelijkheid tussen onderzoekers die niet altijd eerlijk is. Verder, moeten alle gegevens over nevenfuncties van hoogleraren nu openbaar gemaakt worden (bijvoorbeeld op universitaire websites), met het risico dat daarmee de privacy van hoogleraren wordt aangetast? Borst schrijft:
Die ongemakkelijke samenwerking tussen academia en commercie vereist wel transparantie en balans. Transparantie is nodig om duidelijk te maken wie
betaalt, wie profiteert en welke voorwaarden aan het geld kleven. Controle is alleen mogelijk wanneer als universitaire ramen niet beslagen zijn. Balans tussen basaal en toegepast onderzoek is nodig wil de universiteit niet gedwongen worden om 'de ziel van de wetenschap te verloochenen en te diep te buigen voor economische valorisatie', zoals de KNAW president, Frits van Oostrom, het formuleert. [...]
Ook als transparantie en balans gegarandeerd zijn, blijft de commercie een ongemakkelijk aspect van het wetenschapsbedrijf. Ongelijkheid is er altijd geweest binnen de universiteit. [...] Nu krijgen onderzoekers echter uitvindersloon voor uitvindingen in academische werktijd. Nu worden ze aangemoedigd om start-up bedrijven op te zetten. Dat vergroot de ongelijkheid tussen mensen die hetzelfde werk doen en dat schept spanningen.
Artikel uit 2008, maar wel van toepassing op het onderwerp hier.