In de Vrij Nederland van deze week staat een interview met Rufus:
Rufus Wainwright: ‘Ik ben niet volkomen gestoord’
Door Sander Donkers
Op zijn beste plaat tot nu toe neemt Rufus Wainwright met een ontnuchterde blik afscheid van een wilde periode, én van zijn land.
After blowing your mind with my genius, now I’m gonna sooth your soul.’ Het is nogal een risicovolle opmerking voor een artiest tegenover een menigte in rap tempo drinkende Ieren. En het wordt nog een tikje gewaagder als die artiest gekleed gaat in zwarte lakschoentjes, witte kniekousen en groene lederhosen met op het borstwerk zijn geborduurde initialen.
Goed, een beetje Rufus Wainwright-kenner weet dat het immer schmierende wonderkind niet vies is van een verkleedpartijtje. Vorig jaar deed hij een complete tournee waarbij hij een beroemd concert van Judy Garland uit 1961 noot voor noot ten gehore bracht. Om verschillende redenen, waarover later meer, maar niet in de laatste plaats omdat elke mogelijkheid je in netkousen en mantelpakje te hullen met beide handen aangegrepen dient te worden.
Maar wat Rufus Wainwright flikt op deze oktoberavond in Dublin is wel heel sterk. Vergelijkbaar met de ultieme ‘panna’ op een voetbalpleintje: zeggen dat je iemand door de benen gaat spelen, en het dan nog doen ook. Terwijl het publiek nog grinnikt om zijn outfit, duwt hij de microfoon weg en zingt, slechts begeleid door een Franse hoorn en een klarinet, een Ierse traditional. Volstrekt achteloos, maar zó hartverscheurend mooi dat in de paar seconden tussen de laatste toon en het klaterende applaus duidelijk het wegslikken van tweeduizend brokken-in-kelen te horen is.
Maar voor die ontroering heeft hij vervolgens weer geen geduld. Terwijl er hier en daar zelfs een zakdoek aan te pas moet komen, teemt hij vilein: ‘Now, that was a véééry Irish móóó-ment.’ Hij is de kat, wij de halfdode muis – voorzover je tenminste een halfdode muis met een getrooste ziel kunt zijn.
Het is een bijzonder kind, Rufus Wainwright, en dat weet-ie zelf maar al te goed. Vanaf de eerste keer dat hij voor een gehoor van familie en vrienden een liedje op de piano speelde, besefte hij dat muziek hem macht gaf. En die zal hij gebruiken ook. Wie naar hem kijkt op een podium, ziet een talent dat dicht tegen het geniale aanschurkt. En waar menig artiest de schone schijn van bescheidenheid ophoudt, kiest Wainwright stelselmatig voor de andere weg – die van de schaamteloze zelffelicitatie. Maar dat doet hij weer met zoveel humor en charme, dat je toch van hem houdt.
Eerder die middag zit Wainwright op de bank van zijn kleedkamer, het ene been over het andere gedrapeerd en een slap handje onder zijn kin gevouwen. Ja inderdaad, iemand had hem al verteld dat in de nieuwe roman van Nick Hornby een sleutelrol is weggelegd voor een baby die naar hem wordt vernoemd, omdat tijdens diens geboorte zíjn muziek werd gedraaid. Hartstikke leuk, echt! Enig! Maar om nou te zeggen dat het hem verbaasd… neuh. ‘Vandaag wilde ik wat eten in een restaurant. Het was dicht, maar de ober herkende me en liet me toch binnen. Vertelt me binnen vijf minuten dat zijn zus haar zoon Rufus had genoemd. En Kate Winslet kreeg haar baby ook op mijn muziek. Dus ja, er is absoluut iets gaande. Een mysterieus babynamen-geboorte-Rufus-ding. Goddank dat ik gay ben, anders zouden ze me nog ontvoeren en opsluiten in een of andere broedfabriek.’ Er volgt een oververhit, geëxalteerd lachje. Hij vindt het duidelijk niet vreemd om in het middelpunt van de belangstelling te staan, zelfs niet als die aandacht ontstaan is in een schrijfkamer op een ander continent. Je bent een bijzonder kind, of je bent het niet.
Vadermoord
Hoe vermakelijk ook, zijn geschmier is een beetje een obstakel. Als er ooit een moment was voor Wainwright om over zijn schouder te kijken naar een roerig verlopen carrière, dan is het nu, kort na het verschijnen van zijn vijfde en tot op heden ultieme cd, Release the Stars.
De afgelopen jaren waren er twee Rufus Wainwright-verhalen. De eerste betrof zijn afkomst. Kind van Kate McGarrigle en Loudon Wainwright III, twee folkies die vooral in de jaren zeventig faam genoten. Ma werd, met name in Nederland, bekend met het nummer ‘Complainte pour Ste Catherine’, pa was een van de velen die bestempeld werd tot ‘nieuwe Bob Dylan’. Ze hadden er een handje van dramatische scheidingsperikelen heel letterlijk op muziek te zetten. Vooral Loudon blonk uit in bekentenispop, waarbij hij ook zijn kinderen niet spaarde. Zijn zoon was net geboren toen hij het lied ‘Rufus is a Tit Man’ schreef, over de jaloezie die hij voelde als hij naar het borstvoedingsritueel keek.
Eenmaal zelf op het muzikale pad betaalde Rufus, evenals zijn zus Martha trouwens, zijn vader met gelijke munt terug door liedjes te schrijven over hun getroebleerde verhouding. Toppunt daarvan was ‘Dinner at Eight’, het verslag van een uit de hand gelopen etentje. Rufus had opgemerkt dat zijn vader alleen maar samen met hem op de cover van Vanity Fair terecht was gekomen vanwege zíjn beroemdheid, waarop Loudon dreigde zijn zoon te vermoorden. In het lied vraagt Rufus zich fijntjes af: wie heeft wie nou eigenlijk in de steek gelaten? Een muzikale vadermoord, if there ever was one.
Verhaal twee is dat van de rijzende ster die zich de geneugten van de roem iets te goed laat smaken. Van uitspattingen met beroemde vrienden in het New Yorkse Chelsea-hotel en nachtelijke strooptochten in de gay-scene, waarbij hij een verslaving aan de in homokringen populaire drug crystal meth opdeed. Zozeer dat hij er zelfs enige tijd blind van werd, waarna vriend en bewonderaar Elton John hem tot de orde riep en een plekje in een luxe rehab-kliniek regelde.
Beide verhalen, vindt Wainwright, zijn inmiddels afdoende verteld. Dat is fair enough, want Release the Stars toont in meer opzichten een artiest die in een nieuwe periode van zijn carrière is beland. Het is de eerste die hij zelf produceerde, en in muzikaal opzicht zijn meest volwassen plaat. Het is ook een cd waarop afscheid centraal staat en hij de wereld in een wat nuchterder licht beziet. Voor het eerst in zijn leven heeft Wainwright een vaste relatie, met een Duitse vriend. ‘Iemand,’ zegt hij, ‘die me vaak genoeg vertelt dat ik een idioot ben. Dat maakt me tot een veel verantwoordelijker persoon.’
Vierendertig werd hij deze zomer. Op zijn Wainwrights heet het dan dat hij zijn ‘Jezus-jaar’ heeft overleefd. ‘Nét,’ grijnst hij. ‘Toen drieëndertig toesloeg was het, werkelijk waar, of ik door een poort heen ging. Alsof ik plotseling besefte dat het voor mij als artiest nu tijd is om écht mijn stempel op de wereld te drukken, om mijn erfgoed te verstevigen.’
Zo goed als blut
Hij begon, voorzichtig, te werken aan een opera (werktitel: Prima Donna) die zijn magnum opus moet worden. Daarvoor wil hij over enige tijd twee jaar vrij nemen. Maar met het postdrugstijdperk kwam ook het besef dat hij zo goed als blut was. ‘Je zou het misschien niet zeggen. Ik slaap in de beste hotels, eet in de beste restaurants en draag mooie kleren. Ik heb een reputatie op te houden, niet? Maar vergeleken met mijn vrienden, met Elton, met Michael Stipe, is het shockerend hoe weinig ik heb. Op zich niet erg. Onze goede vriend Leonard Cohen kwam er op zijn tweeënzeventigste achter dat hij miljoenen was misgelopen. Ik kwam in die tijd vaak bij de familie over de vloer, en ik kan je zeggen: dat was niet prettig.’
Vandaar dat hij eerder dit jaar, gevraagd naar zijn plannen met de nieuwe plaat, zei te streven naar ‘het geluid van rinkelende kassa’s’. Of dat gaat lukken is nog maar de vraag. Muzikanten als Wainwright volgen nou eenmaal de muze, en zijn minder bedreven in het uitbenen van een commercieel instinct. Op Release the Stars ontspoort een aantal songs als vanouds in barok trompetgeschal en vioolgekwetter. Geheide hits schrijft Wainwright niet.
‘Ik hoef geen miljoenen,’ zegt hij. ‘Ik hoef niet te leven als een in goud gehulde koning. Extreme rijkdom betekent in verreweg de meeste gevallen de doodsteek voor de kunst. Dat geloof ik echt. Maar ik moet wel denken aan mijn eigen overleven. Dat is een van de lessen die ik in mijn Jezus-jaar geleerd heb: een zakelijke instelling is onontbeerlijk. Tenzij je een volkomen gestoord Rimbaud-achtig karakter bent. En dat is iets anders wat ik heb geleerd: ik ben niet volkomen gestoord.’
Lange tijd, zegt hij, was hij heimelijk jaloers op generatiegenoten als Kurt Cobain, Elliot Smith en Jeff Buckley – artiesten met een ongrijpbare, ‘donkere’ kant. ‘Ik zag mezelf als een dorky opera-koninginnetje dat mal deed met broches en jurken, terwijl zij gehuld gingen in een zwart aura van mysterie. En ik vind hen nog altijd grote, belangrijke kunstenaars. Maar uiteindelijk… wel, ík leef nog. Ik denk dat de kunst om het leven te vieren, een veel grotere kwaliteit is.’
Over zijn eigen drugsovergoten periode schreef hij het nummer ‘Sanssouci’, waarin hij terugkijkt op de wilde nachten met ‘the boys that made me lose the blues and then my eyesight’. ‘Ik ben daar niet bitter over,’ zegt hij, ‘maar ik zie nu in dat het gevoel van perfectie en gelukzaligheid die zulk roekeloos gedrag je soms oplevert, uiteindelijk een illusie is. Een luchtspiegeling. Het bestaat niet echt – en dat is de waarheid. Als twintiger hoef je dat nog niet te snappen, denk ik. Als je eenmaal in de dertig bent wél.’
Wat niet wil zeggen dat de hunkering naar roes niet reëel is. ‘Wanneer je eenmaal een goed deel van je leven hebt doorgebracht in zo’n bedwelmde staat, en je je geest zozeer verruimd hebt – of verschrompeld, net hoe je het bekijkt – zal dat er altijd zijn. Het zal me altijd blijven najagen. Maar dat is niet erg, zolang ik er maar niet aan toegeef. Het is heel simpel: als ik veel drugs gebruik, geef ik alle andere belangrijke dingen geen enkele kans.’ Een ironische grijns geeft aan dat hij het zo wel weer genoeg vindt. ‘Drugs zijn slecht. Héééél slecht. Bad, bad, bad! Niet doen hoor! Just say no...’
Glibberige tijd
Als altijd bieden de songs op Release the Stars een kijkje in zijn persoonlijke leven. Maar er is één nummer dat mijlenver boven het particuliere uitsteekt. Hoewel het in de ik-vorm geschreven is, verwoordt ‘Going to a Town’ een sentiment dat wereldwijd door velen wordt gedeeld. Het is ook nog eens een akelig perfecte compositie. Vier in weemoed gedrenkte minuten, waarin Wainwright de morele kaalslag en vertwijfeling van Amerika na zeven jaar Bush weet te vangen. Geschreven vlak voor hij voor langere tijd naar zijn vriend in Berlijn vertrekt, neemt hij afscheid van zijn thuisland, en spreekt het daarbij rechtstreeks aan:
I may not ever see you again or might as well
You took advantage of a world that loved you well
I’m going to a town that has already been burnt down
I’m so tired of you, America
‘Ik schreef het in vijf minuten,’ vertelt hij. ‘Het was een soort onderbewuste boodschap die ik alleen maar vrij hoefde te laten. Daarom kon ik me er maar moeilijk direct verantwoordelijk voor voelen. Pas naderhand zag ik dat het meer is dan een persoonlijke hartenkreet, en meer dan een momentopname.’ Op de vraag wat volgens hem de grotere betekenis van het nummer is, valt hij even stil. Dan, zuchtend: ‘Dat het niet meer goed komt met Amerika. Dat het te laat is. Dat de schade die de afgelopen jaren is aangericht zo groot is en zo diep zit, dat het niet zomaar te herstellen valt.’
Het is niet voor het eerst dat Wainwright van zich afbijt in de richting van Bush en het christelijk fundamentalisme. In ‘Gay Messiah’ bestempelde hij zichzelf tot de homo-Heiland, ‘baptised in cum’. In ‘Waiting for a Dream’ sneerde hij dat hij met rust gelaten wilde worden door de ‘ogre in the White House’. In vergelijking met die songs heeft hij ditmaal opvallend weinig boze reacties gehad, wat opmerkelijk is voor een lied waarin Amerika verweten wordt het lichaam van Jezus Christus ‘in bloed te drenken’. ‘Misschien is het te verfijnd voor de blockheads,’ lacht hij. ‘Als je zingt dat je Jezus in zijn kont wil neuken, dán raken ze van slag. Ik vermoed dat de poëzie me weer eens gered heeft.’
‘Going to a Town’, vindt hij zelf ook, is meer dan een provocatie of een sneer. ‘In feite,’ zegt hij, ‘is het een tragisch relaas van een liefde die op de klippen is gelopen. Dat gevoel leeft zelfs onder een goed deel van de hardcore-Republikeinen. Zij hebben deze regering zelf gekozen en hebben dus veel meer reden om zich verraden te voelen. Het moet vreselijk zijn om te zien wat er allemaal aangericht is met behulp van jouw stem: leugens, cynisme, krankzinnige fiscale maatregelen, Irak, Halliburton.’
In het lied vraagt Wainwright zich af: Do you really think you go to hell for having loved? Natuurlijk, geeft hij toe, heeft zijn desillusie te maken met de homo-vijandige houding van de Bush-regering. ‘Ik denk dat het belangrijk is om te onthouden dat de westerse wereld wat tolerantie betreft een uitzondering vormt, en dat geldt ook voor de VS. Op andere plekken – in het Midden Oosten, Rusland, Afrika – is homofilie een kwestie van leven of dood. Bij ons worden homo’s niet massaal gearresteerd of in elkaar geslagen. Maar het gebeurt. En soms krijg je het gevoel dat de situatie zomaar zou kunnen kantelen. Het is een glibberige tijd.’
Hij refereert aan de Protection of Marriage Act, waarmee de regering-Bush in 2004 poogde de grondwet te veranderen, zodat huwelijken tussen mensen van gelijke sekse verboden zouden worden. ‘Vergis je niet wat dat betekent,’ zegt Wainwright. ‘Het was een unicum in onze geschiedenis, de eerste keer dat geprobeerd werd iets onverdraagzaams ten opzichte van een bevolkingsgroep ín de grondwet te krijgen. Ooit hadden we slavernij, dat werd eruitgehaald. Ooit mochten vrouwen niet stemmen, maar dat werd eruit gehaald. Dit voelde als het begin van een tegenbeweging. En op mij, als homoseksueel, had dat een verwoestend effect.’
Of hij Amerika echt de rug toekeert? Wainwright haalt zijn schouders op. Hij is vrijwel altijd op tournee, zegt hij, en meestal in Europa. Zijn appartement in ‘vrijhaven’ New York houdt hij aan. ‘Mijn vriend werkt nu voor Robert Wilson, en het is zijn droom om hoofd van een theater of opera te worden. Maar of dat in Amerika lukt? Ik hoop stiekem op Moskou, of Buenos Aires, daar zou ik met plezier naartoe verhuizen.’
Judy Garland
Als ‘Going to a Town’ een tragisch liefdeslied is, was de tournee waarbij hij poogde Judy Garland tot leven te wekken de andere kant van de medaille: een hart onder de riem, en een herinnering aan wat Amerika ooit was. ‘De laatste jaren, sinds we in de naam van vrijheid mensen gingen bombarderen, vond ik alles wat typisch Amerikaans is onverdraaglijk. Ik haatte het feit dat ik daar woonde. Behalve wanneer ik die plaat van Judy Garland opzette: haar concert uit 1961. Die liedjes, de liefde die eruit spreekt voor showbizz en entertainment! Als ik daar naar luisterde, voelde ik alle hoop en energie die Amerika ooit had. Waarschijnlijk romantiseer ik het, want ik wás er in die tijd nog helemaal niet. Maar toch, geen ander land in de moderne wereld is ooit zo groots geweest als Amerika, als concept, als baken van vrijheid. Een prachtige droom, die nu ver weg lijkt. Maar we moeten blijven proberen die droom opnieuw op te tuigen.’
Hij heeft het dus niet helemaal opgegeven? ‘Nou,’ zegt hij bedachtzaam, ‘ik heb het in “Going to a Town” niet voor niets over Berlijn. A place that has already been disgraced. Die stad, met al haar geschiedenis, bewijst dat het mogelijk is jezelf opnieuw uit te vinden. De feniks kán uit de as herrijzen. Maar ik denk dat je, zoals Berlijn, een totaal andere gedaante moet aannemen. Als een slang die zijn huid afscheidt, zo zou Amerika ook helemaal opnieuw moeten beginnen.’
Rufus Wainwright wordt woensdag 21 november om 20.00 uur geïnterviewd op Crossing Border. Op 20 november speelt hij in de Heineken Music Hall in Amsterdam.