Het (geo)hydrologische systeem van "De Groote Meer" (Ossendrecht): beïnvloeding door diepe grondwateronttrekkingen en ontwatering van landbouwgronden
Door: Arnaut van Loon
Aan het ven de Groote Meer wordt een hoge natuurwaarde toegekend door de aanwezigheid van uitgebreide populaties uit het Oeverkruidverbond. Deze vegetatie is gebonden aan oligotrofe vennen met regelmatig droogvallende oevers, zoals de Groote Meer oorspronkelijk was. Door het onnatuurlijk, frequent droogvallen van de Groote Meer wordt het voortbestaan van deze plantengemeenschap sterk bedreigd.
De Groote Meer is gelegen in het hoge stuif- en dekzandgebied nabij de Brabantse Wal, in het uiterste westen van Noord Brabant. Het ten westen daarvan gelegen zeekleigebied in Zeeland, heeft door de eeuwen heen een drainerende werking op deze zandgronden gehad, zodat de regionale grondwaterspiegel een opbolling in oostelijke richting vertoont. Doordat de kleiige top van de Formatie van Kedichem Tegelen in het dekzandgebied dicht onder het maaiveld bevindt, wordt het topsysteem van de Groote Meer gedomineerd door schijnspiegels De Groote Meer wordt namelijk vanuit het westen, noorden en oosten door het ondiepe grondwatersysteem op de schijnspiegels gevoed, terwijl er laterale afstroming van grondwater in zuidelijke richting plaatsvindt. De belangrijkste voedingscomponent van de Groote Meer echter, wordt gevormd door aanvoer van oppervlakte water, dat afkomstig is van de ontwatering van het ondiepe grondwatersysteem.
De wegzijging uit vennen naar het regionale grondwater wordt vrijwel geheel bepaald door de dikte van de weerstandbiedende laag waarop het ven rust, indien deze dikker is dan 0,3 à 0,4 m. Uit boringen blijkt dat juist onder de Groote Meer de kleiige top van de Formatie van Kedichem Tegelen slecht ontwikkeld is, zodat de wegzijging van plaats tot plaats sterk verschilt en sterk gevoelig is voor wisselende omstandigheden, zoals schommelingen van het venpeil. Tevens blijkt de wegzijging mogelijk afhankelijk te zijn van de diepe grondwaterspiegel indien deze zich minder dan 0,7 tot 1,3 m onder de venbodem bevindt. Onder deze omstandigheden blijkt bij een stijgende diepe grondwaterspiegel de wegzijging af te nemen, zodat de watervoerendheid verbeterd wordt.
Voor de berekening van de verlaging van de diepe grondwaterstand door menselijk toedoen is het Brabant Model (NITG-TNO, 2001) voor het doel van deze studie aangepast. Aangetoond is dat de ontwatering van landbouwgronden op de zeeklei en de grondwateronttrekkingen te Wildert (België) en Putte geen wezenlijke invloed hebben op de diepe grondwaterstand ter plaatse van de Groote Meer. Het stopzetten van de grondwateronttrekkingen te Ossendrecht en Huijbergen echter, hebben beiden een stijging van de diepe grondwaterstand van ongeveer 1,0 m ter plaatse van de Groote Meer tot gevolg. Tijdens winteromstandigheden kan de diepe grondwaterstand zich voor deze scenario's, afhankelijk van de locale bodemfysische en (geo)hydrologische omstandigheden, binnen de 0,7-1,3 m onder de venbodem bevinden. In deze situatie zal de watervoerendheid van de Groote Meer verbeterd worden ten opzichte van de huidige situatie. Doordat het ven nog altijd geen verzadigd contact heeft met het diepe grondwater is wel een grote fluctuatie van het venpeil te verwachten, waardoor de omstandigheden verbeterd worden voor het Oeverkruid.
http://www.nhvsite.info/o(...)0102/nhv_content.htm