Jij gebruikt voor '12' 2x2, dit moet 2x2x3 zijn.quote:Op donderdag 4 januari 2007 14:12 schreef Wackyduck het volgende:
Je hebt de getallen al in priemgetallen ontbonden.
Voor het KGV zoek je de kleinste verzameling getallen zodat voor elk getal de priemgetallen er in zitten. Je neemt de dubbele dus niet mee, voor
3x3
2x2
2x3x5
Voldoet 2x2x3x3x5 = 180 dus.
Om de breuken gelijknamig te maken zoek je het KGV van de noemers.
Jawel, die 3 moet er nog bij, maar die zit al in je 2x2x3x3x5 dus het verandert het antwoord niet.quote:Op donderdag 4 januari 2007 14:34 schreef Alxander het volgende:
[..]
Jij gebruikt voor '12' 2x2, dit moet 2x2x3 zijn.
Dan zou je 3x2x3x2x3x5 krijgen = 540
Je antwoord is goed maar de berekening (volgens mij) niet.
Ik zie het nog niet helemaalquote:Op donderdag 4 januari 2007 14:46 schreef Wackyduck het volgende:
[..]
Jawel, die 3 moet er nog bij, maar die zit al in je 2x2x3x3x5 dus het verandert het antwoord niet.
Je hebt een hoeveelheid 2,3 en 5 nodig. En wel de kleinste hoeveelheid waarmee je alle priemfactoren voor elk getal apart hebt. Want het KGV bevat juist die priemfactoren, bv 2 en 4 hebben als KGV 4 omdat 2 = 2 en 4 = 2x2, heb je aan 2 tweëen genoeg.quote:Op donderdag 4 januari 2007 15:25 schreef Alxander het volgende:
[..]
Ik zie het nog niet helemaal
Zou je (24,30,36)=(2x2x2x3,2x3x5,2x2x3x3) kunnen doen?
(en precies vertellen wat je doet)
1.quote:Op zondag 7 januari 2007 18:28 schreef Tomhoog het volgende:
Een trekslang van 2 m lengte moet een kracht doorleiden van 100.000Newton. de elastische rek mag niet meer dan 0,1% bedragen. er kan een keuze gemaakt worden tussen 3 metaalsorrten: staak koper en aluminium
Est = 210 GPa , (P)ander teken maar kan ik nie vindenst 7850kg/m3
Ecu = 120 , 7850kg/m3
Eal = 70 , 2750 kg/m 3
1 welke uitvoering leidt tot het laagste gewicht>?
2 als nu is gegeven dat de spanning in het staal niet hoger mag zijn dan 360MPa, in het koper 345MPa en in het al 325MPa welk materiaal kan dan de meeste energie opnemen tot maximale plastische vervorming?
max rek vervalt.
σ=F/A
F/A=lengte*dichtheid*g
F=m*g
ε=ΔL/L0
E= σ/ε
g=9,81
tering moelijk
wie kan helpen
Tip vooraf: teken dit uit, het is nog verdomd lastig om dit uit te leggen zonder pen en papierquote:Op maandag 8 januari 2007 18:38 schreef Mainport het volgende:
Iemand wil potten op de markt brengen in drie series. Het betreft potten zonder deksel, die allen een inhoud van 1 liter moeten hebben. De boden krijgt de vorm van een regelmatige n-hoek met n = 3, 4, 5, 6 of 8.
In serie A gaat het om potten met verticale wanden, in beide andere series om potten in de vorm van afgeknotte piramides. In serie B is de hellingshoek van de zijvlakken 75° en in serie C is die hoek 60°.
Kan iemand me vertellen hoe ik die series kan aanpakken?
Bedankt.quote:Op maandag 8 januari 2007 20:27 schreef HenryHill het volgende:
[..]
Tip vooraf: teken dit uit, het is nog verdomd lastig om dit uit te leggen zonder pen en papier
Het lijkt me dat de term 'serie' een regelmaat impliceert, en met dat in het achterhoofd zou ik me het volgende voor kunnen stellen: (uitgaande van serie A, de andere 2 series zijn dan wat moeilijkere varianten van hetzelfde probleem)
1) Je kunt de verschillende regelmatige n-hoeken (het grondvlak) opbouwen door n gelijkbenige driehoeken te nemen, en deze als ware het taartpunten in elkaar te schuiven tot een taart (bij gebrek aan een betere omschrijving ).
2) Je weet dat de inhoud van de totale pot 1 liter moet zijn, de inhoud V van elk van de taartpunten moet dan dus 1 / n liter zijn.
3) Noem, per taartpunt, het hoekpunt dat in het midden van de taart ligt 'A'. Je weet de hoek die in A wordt gemaakt; immers, de totale taart moet 360 graden maken, dus de hoek die in elke A wordt gemaakt is 360 / n.
4) De som van de drie hoeken die in de hoekpunten van een driehoek worden gemaakt is altijd 180 graden; je weet de hoek van A al, en de andere 2 hoeken zijn even groot omdat het een gelijkbenige driehoek betreft; elk van de andere hoeken in die taartpunt is dan dus (180 - (360 / n)) / 2.
5) Stel dat we de 'straal van de taart', oftewel de lengte van elk van de zijden van de taartpunten die in A uitkomen, S noemen. In combinatie met de grootte van de hoeken bepaalt S de oppervlakte O van een taartpunt; Met andere woorden, je kan een formule O(S, n) opstellen die voor een gegeven S en n de oppervlakte van de taartpunt bepaalt. Omdat de taartpunt gelijkbenig is, zou dit niet al te moeilijk moeten zijn (beetje goniometrie).
6) Nu hebben we 2 variabelen om mee te spelen. Enerzijds hebben we de hoogte van de pot H, anderzijds hebben we de oppervlakte van de taartpunten O. Je weet dat oppervlakte * hoogte = inhoud, ofwel, zoals je in punt 2 hadden bepaald, dat O * H = 1/n liter. Neem voor O of H een vaste waarde en reken de ander uit.
Voor de series B en C geldt precies hetzelfde principe, alleen stap 6 (het uitrekenen van het volume van een taartpunt) varieert.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 | /|\ / | \ S / | \ S / | \ / M| \ / | \ /______|______\ 54 graden B 54 graden |
Nogmaals bedankt!quote:Op maandag 8 januari 2007 21:16 schreef HenryHill het volgende:
Voorbeeld voor een pot uit de A-serie met een regelmatige 5-hoek als grondvlak (n = 5):
1) Het grondvlak bestaat dus uit 5 gelijkbenige driehoeken, zodanig tegen elkaar aangelegd dat het geheel een cirkel benaderd.
2) De inhoud V van elk van deze punten is dan 1 liter / 5 = 1/5 liter.
3) Voor elk van de taartpunten geldt dat de hoek die in A wordt gemaakt 360 / 5 = 72 graden is.
4) Voor elk van de taartpunten geldt dat de hoeken die in de andere twee hoekpunten van de taartpunt worden gemaakt beide (180 - 72) / 2 = 108 / 2 = 54 graden zijn.
5) Situatieschets:
[ code verwijderd ]
Voor het gemak heb ik in deze taartpunt ook de basis (B) en de middelloodlijn vanuit A (M) getekend. De hoek die M met B maakt is 90 graden, en dus kan je goniometrie toepassen om de lengte van M en B uit te rekenen. Er geldt:
cos(54) = (B/2) / S , dus B/2 = cos(54) * S, dus B = 2 * cos(54) * S
sin(54) = M / S, dus M = sin(54) * S.
Nu weet je ook de oppervlakte van deze taartpunt voor een willekeurige S:
O(S, 5) = 1/2 * basis * hoogte
= 1/2 * B * M
= 1/2 * (2 * cos(54) * S) * (sin(54) * S)
= cos(54) * sin(54) * S2
= 0,4755 * S2 (ongeveer)
6) Stel dat we voor de hoogte H = 1 nemen. Er moet gelden O(S, 5) * H = 1/5 liter, dus O(S, 5) = 1/5. Invullen:
O(S, 5) = 1/5
0,4755 * S2 = 1/5
S2 = (1/5) / 0,4755
S2 = 0,4206 (ongeveer)
S = 0,6485 (ongeveer), ofwel Sqrt((1/5) / (cos(54) * sin(54)) ) exact.
Met andere woorden: als je voor elk van de 5 taartpunten de lengte van de zijde S = 0,6485 neemt, en als hoogte van de taart 1, dan krijg je een pot met inhoud 1 liter.
@Mainport
Trouwens, in welk jaar van welke opleiding zit je? Gewoon uit nieuwsgierigheid
raar. er staat nergens in me analyse boek dat ze verschillen qua rest term. MacLaurinreeks is gewoon taylorreeks maar dan als c=0.. dus in buurt van 0quote:Op donderdag 11 januari 2007 17:07 schreef GlowMouse het volgende:
Als je geïnteresseerd bent in een benadering rond een ander punt dan 0 zal de restterm bij een Taylorreeks kleiner zijn wanneer je om dat interessante punt ontwikkelt. In het punt zelf is dat het duidelijkst te zien: het is eenvoudig na te gaan dat een Taylorbenadering daar restterm 0 heeft, terwijl dat bij een MacLaurinreeks niet altijd het geval is.
Kan je daar meer over vertellen?quote:Op donderdag 11 januari 2007 16:36 schreef MeScott het volgende:
Zijn zelf bezig met een PO over n-degraads benaderingen, misschien dat dat iets is ?
Hier heb ik trouwens ook een vraag over: wat is het verschil tussen een Taylorreeks en een Maclaurin-reeks met betrekking tot de restterm. Wikipedia en Google leverde niet echt nuttige links op dus misschien dat iemand hier het weet ?
Een Taylorreeks is bedoeld om een functie te benaderen in een punt. Je moet kunnen differentieren, en als je er wat dingen mee wil bewijzen moet je ook erg bekend zijn met het limietbegrip, maar het lijkt me ongeschikt als profielwerkstuk. De definitie van een taylorreeks staat in het Wikipedia artikel.quote:
Maar hij wil het niet voor zijn profielwerkstuk, maar voor een PO Maar, een lastig onderwerp, maar toen ik het begon te snappen vond ik het leukquote:Op donderdag 11 januari 2007 22:37 schreef GlowMouse het volgende:
[..]
Een Taylorreeks is bedoeld om een functie te benaderen in een punt. Je moet kunnen differentieren, en als je er wat dingen mee wil bewijzen moet je ook erg bekend zijn met het limietbegrip, maar het lijkt me ongeschikt als profielwerkstuk. De definitie van een taylorreeks staat in het Wikipedia artikel.
Bedankt I get it.quote:
Ik vind het leuk, en af en toe leer ik er weer wat vanquote:Op zaterdag 13 januari 2007 22:15 schreef Schuifpui het volgende:
[..]
Wie betaalt je hier trouwens voor , geloof dat je me al eens eerder geholpen hebt.
Aha, bedankt manquote:Op zondag 14 januari 2007 12:45 schreef GlowMouse het volgende:
De noemer ziet er het eenvoudigst uit, dus die kun je ontbinden tot x(x-2y). De rest gaat nu eenvoudig: de teller is het kwadraat van x-2y.
je kan het beste, met haakjes werken, als je rekenmachine dat ondersteunt.quote:Op zondag 14 januari 2007 19:53 schreef Arjann87 het volgende:
Ik heb deze periode Bedrijfseconomie. Ik heb even de antwoorden bekeken, maar dan wordt er deze uitleg gegeven:
0,6 x [0,12 + (0,12 - 0,0555) X 320/160] =
of
0,6 x [0,12 + 0,065 X 2] = 0,15
Maar hoe bereken je dit ook alweer? Het is een tijd terug.
Ik gebruik een simpel rekenmachinetje, maar daarmee moet het werken:
[afbeelding]
Volgens mij snap ik hem zelf ineens weer.
Ik druk (bij antwoord 2 zeg maar) op [{--- dan 0,12 + 0,065 X 2 ---}] en dan op het laatst x0,6 = 0,15
Forum Opties | |
---|---|
Forumhop: | |
Hop naar: |