Nee, maar een vuistregel is dat 'ser' permanente eigenschappen uitdrukt, en 'estar' toevallige, niet-noodzakelijke, voorbijgaande eigenschappen. Wil je iemand vertellen dat hij of zij mooi is (d.w.z. permanent), gebruik dan ser, doe je dat met estar, dan zeg je 'je ziet er (nu) mooi uit'.
Doch, er zijn voldoende uitzonderingen. Je zegt 'estar vivo' (daar is wat voor te zeggen) maar ook 'estar muerto' (en dat is wat raar). Verder zeg je van een kalende man 'es calvo', niet omdat dat permanent is, maar omdat 'está calvo' aanduidt dat hij of kaler is dan je dacht, of dat hij wel heel veel haar verloren heeft sinds je hem gezien hebt.
Ook voor es alto vs. está alto, es viejo en está viejo geldt die nuance. De vorm van ser is de objectieve, de vorm met estar impliceert verbazing of verrassing.
Maar om de vuistregel te illustreren:
¡Qué bonita eres! (Hoe mooi ben je!)
¡Qué bonita estás! (Wat zie je er leuk uit)
Es muy triste (Hij is heel melancholisch, heeft een droef karakter)
Está muy triste (Hij is verdrietig (nu even))
La paella es un plata muy bueno (Paella is een goed gerecht)
Esta paella está muy bueno (Dit is een heel goede paella)
Es muy malo (Hij is kwaadaardig)
Está muy malo (Hij is heel ziek)
Juan es bueno. (Juan is goed.)
Juan está bueno (Juan is gezond)
Es muy aburrido (Hij is slaapverwekkend)
Está muy aburrido (Hij is verveeld)
Aurora es lista (Auroro is slim)
Aurora está lista (Aurora is klaar)
Merk dus op dat de vormen van ser een permanente conditie (of vaststaande mening) aangeven, die van estar een voorbijgaande.
Verder wordt ser altijd voor de lijdende vorm gebruikt (wat inhoudt dat iets plaats vond of vindt of zal vinden) terwijl estar het resultaat van een handeling die ooit eerder plaatsgevonden heeft weergeeft.
Fue construido en el siglo diecinueve.
Het werd in de 19e eeuw gebouwd.
Está hecho de mármol.
Het is van marmer gemaakt.
En dan nog een laatste overzicht:
ser
Bij adjectieven of soortgelijke uitdrukkingen die naar iets vaststaands verwijzen. (El caballo es un animal veloz / La miel es dulce)
In vragen waarin je naar een definitie of verheldering vraagt: ¿Qué es esto? ¿Quién es ese hombre?
Om het tijdstip, het deel van de dag, de dag of week of de maand en de seizoenen aan te geven.
Son las cinco y media. Es de noche. Hoy es lunes. Mañana es día 30. Aquí es verano, pero en Buenos Aires es invierno. Maar: Estamos a 30. En: Estamos en verano.
Bij de lijdende vorm:
El discurso será pronunciado por el presidente // El edificio fue destruido por un incendio,.
Om aan te geven waar iets plaatsvindt of gebeurt (verleden, heden, toekomst): El atraco fue en el Banco de Valencia // La fiesta será en casa de Juan. Maar: Voor zuivere locatie wordt estar gebruikt: El Banco de Valencia está en la calle Aguadores.
En verder voor definitie, of identificering: María es mi hermana // Madrid es la capital de España.
Voor estar geldt dus het voorbijgaande, in het geval van adjectieven:
Este café está demasiado dulce. // Hace tres días que está enfermo. ¿A cuánto está hoy la libra? (Wat is de wisselkoers van de pond vandaag?) ¿Están llenas las botellas?
Om, zoals bovengenoemd de locatie aan te duiden, maar ook in gevallen als: ¿Dónde está mi libro? Ayer estuvimos en el teatro.
Voor het deelwoord: Estoy escribiendo (Ik ben schrijvende // Ik schrijf) Estaban cantando. (Zij waren aan het zingen).
En er zijn grensgevallen: Es soltero. / Está soltero. (Hij is vrijgezel.)
[ Bericht 0% gewijzigd door Nekto op 03-04-2006 20:42:55 (Even nonsens weggehaald.) ]