quote:
Op dinsdag 10 januari 2006 12:16 schreef Silmarwen het volgende:Nederland is op politiek gebied erg bekend door het polderplan. Dit houdt even kort door de bocht in loonmatiging in ruil voor meer werk, wat Nederland volgens veel economen uit de recessie hielp. Nu zegt men altijd dat het polderplan een logische uitwerking was van de Nederlandse overleg cultuur. Deze wordt overigens niet altijd als positief ervaren omdat dit overleg model behoorlijk traag werkt,maar er tegelijkertijd voor zorgt dat er geen extremen ideeën aangenomen worden vanwege het eeuwige overleg. Ook worden ideeën niet snel doorgevoerd.
Het polderdenken is ook al meermale doodverklaart door veel wetenschappers. Het zou out-dated zijn en door de veramerikansering zouden Nederlanders harder zijn geworden.
Voor mijn gevoel is het polderdenken juist niet weg. Je ziet het overal, bijvoorbeeld de manier van vergaderen (bakje koffie, even babbelen) de opvoeding (mogelijkheden van de kinderen om te overleggen) in het onderwijs (leerlingen die contracten tekenen tegen pesten, het overleggen over toetsdata en huiswerk) en uiteraard nog steeds in de politiek.
Is polderdenken weg en is het eigenlijk wel typisch Nederlands?
De beroemdste polderbeslissing is zonder meer de grote pacificatie van 1917, en 1917 valt ook min of meer te zien als het symbolische geboortejaar van de moderne Nederlandse overlegcultuur. Niet alleen omdat toen de beroemde pacificatie werd gesmeden, maar ook omdat sindsdien de Nederlandse politiek een redelijke afspiegeling vormt van de bevolking, en die was nog tot in de jaren zestig sterk verzuild. De overlegcultuur was tijdens de verzuiling vrijwel noodzakelijk voor Nederland; doordat de verschillende zuilen overleg met elkaar voerden, wist men altijd eem effectieve bestuurlijke meerderheid te handhaven en raakte Nederland niet in een impasse, met mogelijk een crisis en het uiteenvallen van Nederland tot gevolg. Het poldermodel was dus noodzakelijk voor het voortbestaan van Nederland.
Deze theorie, geponeerd door de beroemde politicoloog Arend Lijphart, is vrijwel onomstreden. De theorie gaat echter nu zeker niet meer op. De zuilen zijn ingestort, en wat er voor in de plaats is gekomen lijkt een stuk minder overzichtelijk. Er gaan stemmen op die zeggen dat de Nederlandse bevolking min of meer homogeen is geworden; de zuilen zijn in dat beeld vervangen door een min of meer gelijkdenkende bevolking. Dat lijkt echter een al te makkelijke beschrijving: de zuilen hebben weliswaar plaatsgemaakt, maar eerder voor een maatschappij die in veel hogere mate gefragmenteerd is dan voor een maatschappij die eensgezind is. Individualisme is een belangrijke rol gaan spelen; men ziet zich ofwel als compleet los van sociale groepen, ofwel men heeft zich teruggetrokken in veel kleinere sociale groepen. In zo'n maatschappij lijkt collectieve besluitvorming en minder belangrijke speler te zijn geworden; mensen denken steeds minder op macro-niveau en steeds meer op micro-niveau: jezelf, en degenen direct rondom je. De massale aanhang voor Fortuyn wordt door politicologen nog wel eens gezien als de afrekening van een eensgezind volk met de overleg-cultuur; maar het lijkt eerder dat het populisme van Fortuyn de enige manier was om de verloren individuele stemmen weer an elkaar te binden. Zulk soort populisme is van tijdelijke aard: het kan nooit constructieve oplossingen bieden. Populisten, waartoe ik Fortuyn even kort-door-de-bocht ook toe reken, zijn niet geneigd te overleggen; zij keren zich meestal juist af van de heersende elite. Constante golven van populisme zullen de overlegcutuur langzaam maar zeker wegvagen.
Op dat punt zijn we nog niet aangekomen; maar onder invloed van het Fortuynisme hebben zittende politici de eerste stukjes van de overlegcultuur al afgeschoven. In de toekomst kan dit proces zich langzaam maar zeker voortzetten; een langzame doodssteek voor de overlegcultuur. Als dit gebeurt, gaat dit waarschijnlijk gepaatrd met een steeds kleinere rol voor de overheid in de maatschappij. Simpekweg omdat men in een tijdperk van individualisme niet meer gelooft in een collectief orgaan en voor zichzelf dingen wel beter weet.
Dit is slechts een manier waarop het de overlegcultuur kan vergan. Het behoeft allerminst de waarheid te worden, maar ik ben zelf allerminst positief over de vooruitzichten van de overlegcultuur. Waar de overlegcultuur zich wel staande kan blijven houden is in kleinere verbanden; hier kunnen individuen nog concrete invloed uitoefenen en is het resultaat ook direct tastbaar. Maar op massaal niveau zie ik persoonlijk slechts een langzame dood van het poldermodel.