Het is allemaal voorbij.
Gisteren was de meest bizarre & indringende & krankzinnige & aangrijpende & ook mooie & troostrijke & onbeschrijflijke dag uit mijn leven - en voor onbeschrijflijke ervaringen heb je altijd teveel bijvoegelijke naamwoorden nodig (zie boven), dus dat komt nog wel een keer. Hoe dat allemaal precies gegaan is.
Ik ben opgelucht. Dat om te beginnen.
Zeven maanden op de dood kauwen gaat je niet in de koude kleren zitten, zogezegd. Godverdomme, zeg.
Ik ben ook kalm, omdat ik nu weet hoe het eruit ziet, de dood. En omdat ik nu gezien heb hoe het gáát, de dood - van minuut tot minuut, van seconde tot seconde, van nanoseconde tot nanoseconde. Niets om bang voor te zijn.
Ik ben verbaasd. Over hoe móói het was. En hoe gruwelijk, tegelijkertijd. "Eerst houden de longen ermee op," vertelde de dokter, terwijl wij in ademloze stilte naar mijn moeder keken, die nog niet dood was, maar toch al een beetje. "Pas na de longen houdt het hart ermee op," ging de dokter verder, "en dat is het moment waarop officieel de dood intreedt." Wij voelden aan haar pols, wel twintig keer. Wij streelden haar voorhoofd, en haar hand, en ze had honderd slaaptabletten ingenomen, of opgedronken, daar kwam het feitelijk op neer, en we voelden maar weer eens aan haar pols, en de dokter zei: "De hartslag trekt weer aan." Ze had een sterk hart, mijn moeder. Het duurde drie kwartier.
"Ik kan een injectie geven," opperde de dokter. Maar wij wilden geen injectie. Met een injectie is het páf - in één keer dood. Hartstilstand. Met het drankje gaat het geleidelijk: slapen, slapen, dieper slapen. Het is geen doodstrijd, geen worsteling of gevecht - gewoon slapen. En na een tijdje geeft het slapende lichaam het op.
Mooi, hoor.
En ook gruwelijk.
De kleur trekt weg uit het gezicht, na ongeveer dertig minuten. Grauw. Grijzig. Een beetje alsof er een waslaagje op de huid ligt.
Ik heb mijn moeders gezicht gedurende die drie kwartier wel twaalf keer gekust, wel vijftien keer, ik weet het niet, ik heb het niet geteld, maar die laatste kus gaf ik aan een dode en dat voelde ik, dat was zo raar - dan is 'het leven' eruit, zoals ze zeggen. Het is echt waar.
We hebben champagne gedronken op haar bed. Mijn moeder was op alles voorbereid: zij had die champagne voor ons laten bezorgen, een hele kist, en vlak voordat de dokter kwam, had ze nog gezegd: "Lekker zuipen, jongens!" en ook: "Vergeet mij niet, hè? Sprenkel maar wat champagne over mij heen," en dat hebben we gedaan, we hebben verschrikkelijk gelachen - mijn zus doopte haar vingers in haar glas en toen liet ze de champagnedruppels zo, van haar vingers, op mijn moeders voorhoofd vallen. Ze zei: "Straks, als de familie komt, zullen ze wel denken dat het tranen zijn."
We waren helemaal alleen met haar. De lijkschouwer was al geweest. Dat bezoekje duurde een paar minuten. Of misschien duurde het een uur, ik heb geen idee - wij waren alledrie in trance, wij zaten behoorlijk op hete kolen om die champagne open te kunnen trekken, we dachten steeds: 'Laat die lijkschouwer oprotten, en die dokter, dan kunnen we los!' Toen ze eindelijk waren opgerot, waren we dus alleen met haar.
We lagen bij mijn moeder op het bed, alledrie met een champagneglas in de hand. Zij was dood. Maar het was de normaalste zaak van de wereld dat ze dood was, we hadden het zelf gezien, we hadden het zelf meegemaakt - ze had het glas omhoog gehouden en ze had gezegd: "Dag Frankie! Dag Tom! Dag Nini!" en daarna, met een glimlach: "Cheers!" - het was volkomen normaal om daar te liggen, naast onze dode moeder, en om elkaar verhalen te vertellen, en om aan Frankie te vragen of ze nog één keer wilde vertellen over het Oplichtersduo, alsjeblieft, nog één keertje, Frankie... - en Frankie was op dreef, ze was nog nooit zo op dreef geweest als nu, mijn broer en ik vielen bijna van het bed van het lachen, godverdomme wat was Frankie op dreef. Wij alledrie, trouwens.
Ik ben ook een beetje euforisch. Dat is normaal. Dus dat jullie niet denken dat ik rechtstreeks in een psychose ben geschoten - de dokter zegt dat het normaal is. (En hij kan het weten). Onzettend aardige vent, die dokter. Ik ben een beetje verliefd op hem. Ook dát is normaal. Ik bedoel: wat je even meemaakt met zo'n wildvreemde man, tussen 12.00 en 14.00 uur 's middags op een doodgewone woensdag. (Onze
eigen dokter wandelde op het moment van mijn moeders dood door het Chinese hooggebergte.)
Ik ben ook verdrietig. Over het noodlot. Niet over deze dood. Want deze dood was goed; ik bedoel de manier waarop, die was goed.
P.s. dank voor al jullie
![]()
plaatjes & woorden etc. - doet me goed!