quote:
Op woensdag 2 november 2005 06:10 schreef Vivi het volgende:Zeg Nadine, kende je deze al?
Er zijn veel dingen die we zouden weggooien als we niet bang waren dat anderen ze zouden oprapen. Poezie-nijlpaarden, bijv?
Zoals er ook veel dingen zijn die we maar laten liggen, omdat we bang zijn om iets onherstelbaars aan te richten (vooral bij onszelf).
Maar ik geloof eigenlijk niet dat ik zó gemakzuchtig ben in de liefde...
Ik ben nog steeds bij mijn moeder. Een inwonende verpleegster hebben we afgewezen - vooral omdat mijn broer een paniekaanval kreeg bij de gedachte aan een vreemde vrouw met wie hij het huis zou moeten delen.
"Je kunt toch afspraken maken over leeslampjes en wc-bezoek?" zei Frankie. "Misschien is het wel een schat van een zuster. Heb je eindelijk een vriendin."
"Ik taai af als jullie een zuster inhuren," zei hij. "Ik heb mijn nachtrust nodig."
"Niet als het een leuke zuster is," zei ik.
"Dan komt er van jouw nachtrust sowieso niks meer terecht," vulde Frankie aan. "Dan worden het nog een paar zware nachtjes, Tom."
Maar mijn broer hield voet bij stuk: een zuster kwam het huis niet in, klaar. Hij is nogal gesteld op zijn privacy. Je kunt hem gerust neurotisch noemen; als Frankie en ik bij mijn moeder slapen, gaat hij meestal nog diep in de nacht naar huis, omdat hij 'emotionele toestanden' wil vermijden, opnieuw met het oog op zijn nachtrust. Acht uur slaap is voor hem het absolute minimum. Bovendien wil hij rustig de krant kunnen lezen. En zich scheren. En hij wil zéker geen kletsverhalen van een zuster op witte klompen aan zijn kop.
We hebben nu dus gekozen voor een compromis dat bestaat uit ambulante thuiszorg: om de zes uur komt er iemand een spuit zetten.
Verder is het hier nog steeds een komen & gaan van relaties, vrienden en vriendinnen, familie, handelsreizigers, halve bekenden, circusartiesten, oplichtersduo's en Thuiszorgpersonages. "Een fucking pandemonium," roept mijn broer steeds. "Er gaat godverdomme iemand dood, het is geen staande receptie!"
Maar intussen vloeit de witte wijn rijkelijk, de rode wijn ook, tenminste vanaf een uur of vier 's middags, en voor noodgevallen en nachtelijke bezoekjes van de Thuiszorgvrienden hebben we nog wat flessen whisky staan. Om onszelf moed in te drinken. Om alle verhalen van het bezoek aan te horen, bijvoorbeeld over de sieraden die mijn moeder met handen tegelijk aan het weggeven is - tante Wilma komt naar buiten met een ketting, Madeleine heeft het diamanten olifantenspeldje gekregen, voor de nichtjes heeft mijn moeder haar gouden armbanden apart gelegd, en zo komt de bodem van haar sieradenkistje snel in zicht.
Ik heb haar parel gekregen. Een dun gouden kettinkje met een parel eraan. Die heeft ze vroeger altijd gedragen.
De euthanasie is zo goed als rond. Onze eigen huisarts is op vakantie, dat komt bijzonder slecht uit, maar godzijdank is de invalarts een vriendelijke, meelevende (en trouwens ook filmstermooie) man die vrijwel meteen bereid was om de euthanasie uit te voeren. Morgen komt de zogeheten 'scan-arts' mijn moeder nog eens aan een 'examen' onderwerpen - tenminste, zo ziet mijn moeder het; ze is doodsbang om voor het examen te zakken, ze is zó vastbesloten, ze wil zó graag dat er een eind aan de tunnel komt, ze moet er niet aan denken dat de scan-arts een andere mening is toegedaan dan de mooie huisarts. Want dan gaat het niet door. En ze is echt heel ziek, nu. Overgeven, de hele dag overgeven. Helse pijn. En maar spuiten met die morfine, en maar plakken met die morfinepleisters, en maar slikken met die paracetamol en die pretnison en die andere pillen waarmee haar nachtkastje ligt bezaaid.
Klaar.
Het is gewoon klaar.
Wij voelen even niks. Wij hopen dat de euthanasie erdoorheen komt. Daarna zien we wel weer verder.
Wij huilen meer dan ooit - en met 'wij' bedoel ik mijn broer, mijn zus en ik - en wij lachen ook meer dan ooit. Want als er eens iets grappig is, dan is het onder deze omstandigheden op een bepaalde manier meteen verschrikkelijk grappig en hilarisch en dan kruipen we al snel over de grond van het lachen.
We hebben het Oplichtersduo gehad: een boomlange vrouw die eruit zag als een prototypische secretaresse, compleet met hoornen bril en mantelpakje, en een jongen met lang popsterren haar, maar dan ongewassen, in een afgesleten joggingpak. Tussen zijn tanden hield hij een aangevreten appel geklemd, en vanachter die appel klonk het (om twee uur 's nachts): "Hoi, wij komen even een spuitje zetten."
Mijn broer keek lichtelijk verontrust, maar hij liet het tweetal binnen. De vrouw boog zich in de woonkamer over het 'Logboek', waarin ze langdurig aantekeningen maakte, terwijl de jongen met de appel mijn moeder een injectie toediende.
"Wil je je handen niet even wassen?" vroeg mijn zus op dwingende toon.
"Nee joh, dat komt wel goed joh." De jongen maakte een wegwerpgebaar. "Alles is steriel, joh."
"Zo dan," zei hij, toen hij klaar was. "Hebbie een bakkie voor de naald?"
"Een bakkie?" zei ik. "Je hebt zelf toch een containertje bij je voor de naalden? Alle andere verplegers hebben een containertje."
"Nee joh," zei de jongen, terwijl hij nog eens een smakelijke hap nam uit zijn appel. "Hebbie dan geen ouwe fles of zo?"
Oude flessen genoeg, bij ons thuis - en dus namen we hem mee naar de keuken. Bij het zien van de gigantische verzameling lege drankflessen, hikte de jongen: "Zo, dus jullie lusten wel een slokkie? Lekker, hoor. Ik zou best een glaasje willen."
Op dat moment greep de secretaress in met de mededeling dat ze er maar weer eens vandoor moesten. De jongen liep nog snel even bij mijn moeder naar binnen, kennelijk om zijn bruine appel van het nachtkastje te pakken, want we hoorden hem zeggen: "Zitten er al vliegen op? Haha, er zitten al vliegen op, hoor."
Toen ze weg waren, keken we elkaar nog eens aan.
"Wat denken jullie?" vroeg mijn broer.
"Mama zal vannacht wel lekker trippen," antwoordde Frankie. "Zo'n shotje methadon is best lekker op zijn tijd."
"Of heroďne," knikte mijn broer. "Shit, dat was toch gewoon een junk?"
"Een junk," beaamden wij.
"En dat mens... die secretaresse," ging hij door, "dat was toch een vent?"
"Zo iemand heet een transseksueel," zei Frankie. "Ze doen vast mee aan een herintredingsprogramma, je weet wel, voor ex-gedetineerden of ex-verslaafden of zo. Ze krijgen een nieuwe kans."
"Wat een oplichtersduo," mompelde mijn broer. "Hebben jullie het juwelenkistje goed in de gaten gehouden?"
"Nee," zei ik.
"Nee," zei Frankie. "Ik was geobsedeerd door die bruine appel."
"Moeten we het Bureau Thuiszorg bellen?"
"Vast wel," zei ik. "Die junk heeft waarschijnlijk voor kapitalen aan goud in zijn zakken gepropt. Maar laten we eerst afwachten wat die methadon gaat doen. Misschien werkt het beter dan morfine."
"Dat zou perfect zijn," knikte mijn broer.
"Daarbij," zuchtte Frankie, "maakt het nu toch niks meer uit. Een overdosis is een overdosis. Het zou wel mooi zijn als we de euthanasie vóór zouden zijn."
"Dan neem ik nog een whisky," besloot mijn broer. "Even drinken op het oplichtersduo. En dat die methadon maar van een goede kwaliteit mag zijn."