Negen redenen waarom Bush wint — en één waarom dat niet erg is In de Nederlandse media wordt George Bush afwisselend neergezet als gek, gevaarlijk, of gluiperig — of een combinatie daarvan. Het beeld dat van John Kerry wordt geschetst is minder eenduidig, maar de meerderheid van de journalisten laat, ook in de nieuwsberichtgeving, duidelijk merken dat met hem als president Amerika en de rest van de wereld beter af zijn.
door Udo Kock
Gezien door de Europese bril van pseudo-objectieve Nederlandse journalisten mag dat zo zijn, de meerderheid van de Amerikanen denkt daar anders over. Zij zien in Bush iemand die zijn gebreken erkent, duidelijk zegt wat zijn plan is, en dat plan vervolgens ook omzet in daden. Veel Amerikanen zijn het met die daden niet altijd eens, maar geven om uiteenlopende redenen toch de voorkeur aan Bush boven Kerry.
Wie naar de feiten kijkt en de stemming in de Verenigde Staten probeert aan te voelen realiseert zich dat een overwinning voor Bush voor de hand ligt. De redenen daarvoor zijn voor iedereen waarneembaar, maar de Nederlandse media berichten liever over de stuntelige publieke optredens van Bush dan dat ze zich verdiepen in de vraag waarom hij zo veel Amerikanen aanspreekt. Hieronder negen redenen waarom Bush wint, en eentje waarom dat niet erg is — de duizend-en- één redenen waarom dat wel erg is heeft u de afgelopen maanden in de Nederlandse kranten en tijdschriften kunnen lezen.
1. Slechter dan Al Gore.John Kerry is zo mogelijk een nog slechtere kandidaat dan Al Gore. Net als Gore ontbreekt het de campagne van Kerry aan een duidelijke strategie. De ene week staat de economie centraal, de andere week is het de oorlog in Irak. Er is geen centraal thema en geen coherente boodschap, met als gevolg dat Kerry er niet in slaagt duidelijk te maken waarom mensen op hem moeten stemmen. Daar komt bij dat Kerry 20 jaar liberaal, en soms onbegrijpelijk stemgedrag in de Senaat moet verdedigen, terwijl Gore kon bogen op acht jaar succesvol beleid onder Clinton. Net als vier jaar geleden is het een komen en gaan van adviseurs in de Democratische campagne, en Kerry heeft inmiddels twee campagnedirecteuren versleten. In toespraken en interviews is Kerry nog saaier dan Gore. En wie dacht dat Gore zich als een stijve hark over een podium begeeft moet eens goed op de mimiek van Kerry letten. Een overeenkomst is dat beiden de gewoonte hebben om hun ideeën te introduceren met de verbale slaappil: “My plan is…”. Als Gore vier jaar geleden al niet van Bush kon winnen, dan maakt Kerry helemaal geen kans.
2. De vloek van de Senaat.Senatoren hebben traditioneel minder kans tot president gekozen te worden dan kandidaten die gouverneur zijn geweest. Carter (1976), Reagan (1980), Clinton (1992), en Bush Jr. (2000) waren gouverneur toen ze verkozen werden. In het tv-tijdperk is Kennedy, in 1960, de enige senator die het Witte Huis veroverde. Een van de redenen is dat, in tegenstelling tot Nederland, in het Amerikaanse parlement altijd hoofdelijk wordt gestemd zodat van iedere senator precies bekend is waar hij of zij voor of tegen is. In een begrotingswet van velen tienduizenden pagina’s staat altijd wel iets waar deze of gene het niet mee eens is, en daar maken Kerry’s tegenstanders handig gebruik van in de campagne. Kerry’s running mate, John Edwards, die sinds 1998 in de Senaat zit, heeft dezelfde handicap.
3. Kerry is een opportunist.Volgens de Bush-campagne is Kerry een draaikont. Iemand van je wie je altijd een standpunt kunt horen dat je aanspreekt, zolang je hem maar op het juiste moment van de dag treft. Het Kerry-kamp doet dit af als campagneretoriek, maar er zit een kern van waarheid in. Zo stemde Kerry tegen de eerste Golf-oorlog in 1991 toen uit peilingen bleek dat een meerderheid van de Amerikanen niet overtuigd was van de noodzaak om Koeweit te hulp te schieten. Ruim tien jaar later, toen de dreiging van Sadam Hussein minder urgent was, was een meerderheid van de Amerikanen wel overtuigd van de noodzaak om militair in te grijpen, mede dankzij het mediaoffensief van het trio Bush-Rumsfeld-Powell. Ook deze keer stemde Kerry met de politieke wind mee — deze keer voor de oorlog tegen Irak.
4. Bienvenido en América! Demografische veranderingen spelen Bush in de kaart. In zuidelijke staten zoals Texas en Georgia, neemt de bevolking toe door instroom van buitenlandse migranten uit Latijns-Amerika en binnenlandse migranten uit noordelijke industriestaten als Michigan en New York. In de meeste zuidelijke immigratiestaten zijn de Republikeinen al vijfentwintig jaar onverslaanbaar bij presidentsverkiezingen. Hun electorale positie is zo sterk dat de toestroom van migranten uit Latijns-Amerika, die in grote meerderheid op de Democraten stemmen, geen bedreiging vormt. De bevolkingstoename vertaalt zich direct in een toename van het aantal stemmen in het Electoral College, dat uiteindelijk de President aanwijst. Omdat in het Amerikaanse kiessysteem een winner takes all principe geldt, zijn de demografische veranderingen op korte termijn in het voordeel van de Republikeinen. Als Bush dit jaar dezelfde staten wint als vier jaar geleden heeft hij zeven stemmen meer dan toen. Ten opzichte van vier jaar geleden kan Bush bij de aanstaande verkiezingen New Hampshire of West Virginia verliezen, om toch als winnaar uit de bus te komen.
5. Kerry = Bush light.Kerry weet niet duidelijk te maken hoe hij de War on terror zal aanpakken en waarin zijn aanpak verschilt van Bush. Dan weer horen Amerikanen stoere oorlogstaal, dan weer maakt hij zichzelf belachelijk met de opmerking dat hij de strijd met al Qaeda ‘gevoeliger’ wil aanpakken. Amerikanen willen weten wanneer, hoe en in welke mate hun president militair geweld zal gebruiken, want de geschiedenis leert dat dat onvermijdelijk is. Sinds Grover Cleveland, president van 1893 tot 1897, is iedere Amerikaanse president op één of andere manier betrokken geweest bij een buitenlands militair conflict. Amerikanen zijn liever iets te vroeg dan te laat met militair ingrijpen, en van Bush weet je na Irak zeker dat hij niet te laat zal zijn. Omdat Kerry nog nooit opperbevelhebber is geweest, verkeren kiezers in grotere onzekerheid over hoe en wanneer hij het Amerikaanse leger zal inzetten. De twijfel over Kerry is nog groter doordat zijn Irak-standpunt neerkomt op een verwaterde versie van het standpunt van Bush. Kerry roept op luide toon dat hij de oorlog in Irak anders zal aanpakken, zonder ook maar een moment concreet te worden. Een uitzondering is zijn belofte om met Europese bondgenoten te gaan praten over Irak. Voor veel Amerikanen geldt: Europa = Frankrijk, en wie denkt in de Verenigde Staten stemmen te trekken door te beloven met om met Chirac te gaan praten kan beter emigreren dan zich kandidaat stellen voor het presidentschap. Dat Kerry, die als kind op een Zwitsers internaat zat, dat gesprek in het Frans kan voeren laat de meeste Amerikanen koud.
6. Iedereen is rijk.Bijna 20 procent van de Amerikanen denkt dat hun inkomen bij de top één procent hoort. Kerry kondigt in vrijwel elke toespraak aan dat hij de belastingen van de één procent topinkomens zal verhogen om verbeteringen in het onderwijs en de gezondheidszorg te financieren en het begrotingstekort terug te dringen. En iedere keer jaagt hij daarmee één op de vijf kiezers tegen zich in het harnas. Wat dat betreft was Clinton een stuk slimmer. Hij benadrukte tijdens zijn campagne dat hij de belastingen voor de middeninkomens ging verlagen, wat in de praktijk op hetzelfde neer bleek te komen.
7. Zacht ei.De laatste decennia zijn Amerikanen geneigd Republikeins te stemmen als ze zich zorgen maken om het buitenlandbeleid en Democratisch als ze zich zorgen maken over binnenlandse onderwerpen zoals onderwijs en gezondheidszorg. Lyndon Johnsen zag in 1968 aankomen dat hij zou verliezen van Richard Nixon omdat onder zijn leiding de Vietnamoorlog uit de hand was gelopen, en trok zich terug. De Democraten kozen vervolgens voor vice-president Hubert Humphrey, maar ook aan hem kleefde het Vietnam-virus en hij verloor jammerlijk van de sluwe vos Nixon. Carter verloor in 1980 van Reagan, mede omdat hij de Amerikaanse gijzelaars in Iran niet vrij kon krijgen en niet sterk genoeg stelling nam tegenover de Sovjet Unie die een jaar eerder Afghanistan was binnengevallen. Vier jaar later was de ideologische strijd met de Sovjet Unie op een nieuw hoogtepunt. Walter Mondale, vice-president onder Carter, mocht het namens de Democraten tegen Reagan opnemen, maar ook hij werd net als zijn oude baas gezien als soft on communism en weggevaagd door Reagan. In 1992 was de Koude Oorlog ten einde en leek het buitenland voor de meeste Amerikanen ver weg. Met de leus It’s the economy, stupid herinnerden Clinton’s adviseurs elkaar eraan om in de campagne steeds de deplorabele staat van de binnenlandse economie centraal te stellen. Die strategie werkte, en Clinton won met een comfortabele marge van George Bush Sr. Bij de verkiezingen in november staat het buitenlandbeleid weer centraal, en een meerderheid van de Amerikanen wil daarom niet het risico lopen de komende vier jaar opgescheept te zitten met een zacht ei.
8. It’s not the economy, stupid!Kerry doet verwoede pogingen om Bush een economische recessie in zijn schoenen te schuiven. Op die manier hoopt hij hem hetzelfde lot te laten ondergaan als zijn vader die in 1992 tegen alle verwachtingen in verloor, omdat hij geen antwoord leek te hebben op de economische recessie en de hoge werkloosheid. Maar de meeste Amerikanen weten wel beter. Ze zien dat de economie nog wat sputtert maar weten dat het herstel is begonnen. Kerry weet dat ook, en heeft zijn hoop daarom gevestigd op de tot nu toe achterblijvende banengroei. In industriestaten als Illinois en Michigan ligt de werkloosheid hoger dan het landelijk gemiddelde, en het ligt dus voor de hand dat Kerry’s strategie in die staten vruchten zal afwerpen. Toch schiet hij daar niets mee op, want Illinois en Michigan zijn traditioneel staten die de Demoraten winnen en bij lange na niet genoeg om een meerderheid te verwerven. Overigens realiseren steeds meer Amerikanen zich dat het slechts een kwestie van tijd is voordat de arbeidsmarkt aantrekt. Mede daardoor zijn kiezers in traditioneel Democratisch staten als Pennsylvania, West Virginia, en Wisconsin minder gevoelig voor Kerry’s kritiek op het economisch beleid van Bush. De kans is dus klein dat Bush Jr. net al zijn vader het Witte Huis moet verlaten omdat de conjunctuur tegenzit.
9. Geld maakt gelukkig.Kerry en Bush hebben beiden ongeveer 200 miljoen dollar voor hun campagne ingezameld. Bush kan dat geld echter veel beter inzetten dan Kerry. Hij hoeft zich niet bij het Amerikaanse publiek te introduceren en kan zijn geld dus meteen gebruiken voor het meest effectieve wapen in de Amerikaanse politiek: tv-spots die de standpunten, capaciteiten, en integriteit van de tegenstander aanvallen. Hoewel Kerry al twintig jaar politiek actief is, zijn zijn standpunten en levensverhaal bij het grote publiek niet bekend. Kerry moet zijn geld dus verdelen over advertenties waarin hij zichzelf bij de kiezers introduceert en advertenties waarin hij Bush aanvalt. Bovendien heeft Kerry in de laatste en beslissende fase van de campagne minder te besteden dan Bush. Kandidaten moeten stoppen met het inzamelen van geld zodra ze officieel de kandidatuur van hun partij hebben aanvaard tijdens de nationale conventie. Met wat ze op dat moment hebben moeten ze het tot de verkiezingen doen. Traditioneel vindt de conventie van de uitdager als eerste plaats, en om overlap met de Olympische Spelen te voorkomen werd de Democratische conventie in Bosten al eind juli gehouden. Bush aanvaarde zijn kandidatuur pas eind augustus tijdens de Republikeinse conventie in New York. Bush had dus vier weken langer de tijd om geld in te zamelen voor de laatste fase van de campagne.
Niet erg Tenzij er gekke dingen gebeuren zal George W. Bush op twee november herkozen worden als de 43e president van de Verenigde Staten. Is dat erg? Niet als je, net als D66, streeft naar een politiek verenigd, federaal Europa. De Europese Unie heeft de afgelopen twee jaar aangetoond niet in staat te zijn om op eigen kracht en met een positieve agenda te werken aan de toekomst van Europa. De belangrijkste stuwende kracht achter de Europese politieke eenwording lijkt op dit moment de ambitie van politieke elites om Europa op het wereldtoneel een plek naast de Verenigde Staten te geven. Die ambitie wordt gevoed door een soms aan haat grenzende afkeer van George Bush. Een overwinning voor Bush betekent op korte termijn een stimulans voor een verdergaande politieke eenwording in Europa.
Voor D66 is dit een blessing in disguise. D66 heeft zichzelf dit jaar uitgeroepen tot de “meest Europese partij van Nederland” — net op het moment dat het vertrouwen in de Europese Unie op een dieptepunt is en het idee van een federaal Europa voor steeds minder mensen aantrekkelijk lijkt. Een overwinning voor Bush kan op korte termijn helpen om de droom van een verenigd Europa een stapje dichterbij te brengen maar op lange termijn, om diezelfde reden, bijdragen aan een nieuw electoraal debacle voor D66. Daarom, en om duizend-en- één andere redenen, dus toch maar liever Kerry.
De auteur is econoom. Hij woont en werkt in Washington, DC. Zijn publicaties zijn te vinden op
www.udokock.com.