quote:
Op zaterdag 9 februari 2013 17:38 schreef Lavenderr het volgende:het oordeel. Voorafgaande aan de wederkomst is er een fase van onderzoek. Zoals de oudtestamentische Grote Verzoendag een element van oordeel bevatte, moet ook het werk van de hemelse Hogepriester tijdens de antitypische Grote Verzoendag in het hemels heiligdom verband houden met het oordeel ("voor-onderzoekend oordeel", pre-Advent oordeel). Bij Christus’ wederkomst komen allen die zich niet aan zijn kant hebben geschaard om (Openbaring 19:11-21). Tijdens de duizendjarige periode die dan begint zijn de geredden op de een of andere manier bij het oordeel betrokken (Openbaring 20:4; 1 Corinthiërs 6:3). Aan het einde van deze duizend jaar worden de goddelozen voor korte tijd tot leven gewekt om dan, met de Satan, het uiteindelijke loon te ontvangen, dat wil zeggen: voor eeuwig te worden verdelgd.
Klopt, dit is gebaseerd op een profetie uit Daniel maar totaal verkeerd geinterpreteerd. In daniel 8 staat de komst van een kleine hoorn beschreven, dat een macht voorstelt, en deze macht was Antiochus Epiphanus die het Joodse volk bijna uitroeide, hun diensten in het heiligdom afschafte en een zwijn offerde in Gods tempel aan de God Zeus. Adventisten zeggen echter dat Daniel 8 gaat over de zonden van Gods volk. Dit is totale BS. Anyways hier is de profetie van Daniel 8, dan zie je dat de 4 delen de 4 Seleusidische rijken waarin het Griekse rijk werd opgedeeld voorstellen, en dat de kleine hoorn daaruit voortkwam, en alleen Antiochus Epiphanus voldoet aan die interpretatie van die profetie.
1In het derde regeringsjaar van koning Belsassar kreeg ik, Daniël, na het visioen dat ik eerder had ontvangen weer een visioen. 2In dat visioen – ik bevond me op dat moment in de burcht van Susa, in de provincie Elam – stond ik bij het Ulaikanaal. 3Ik sloeg mijn ogen op en zag bij het kanaal een ram. Hij had twee horens; lange horens waren het, de ene was langer dan de andere, en de langste kwam het laatste op. 4Ik zag de ram stoten naar het westen, het noorden en het zuiden. Er was geen dier dat tegen hem standhield; er was niemand die zich uit zijn macht kon redden. Hij deed wat hij wilde en maakte zich groot. 5Terwijl ik ernaar keek, zag ik vanuit het westen een geitenbok aankomen, hij snelde over de uitgestrekte vlakte zonder de grond te raken. De bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. 6Hij naderde de ram met de twee horens die ik bij het kanaal had zien staan, en schoot met een razende kracht op hem af. 7Ik zag hoe hij op de ram afstormde, hem woedend aanviel en al stotend beide horens van de ram wist te breken. De ram had te weinig kracht om weerstand te bieden. De bok wierp hem omver en vertrapte hem; er was niemand die de ram uit zijn macht kon redden. 8De geitenbok maakte zich bijzonder groot, maar op het toppunt van zijn macht brak zijn grote horen af. Daarvoor in de plaats kwamen vier opvallende horens, die naar de vier windrichtingen wezen. 9Uit één daarvan kwam nog een horen op, die eerst klein was, maar geweldig uitgroeide naar het zuiden, naar het oosten en naar het Sieraadland. 10Hij groeide tot aan de hemelmachten en zorgde ervoor dat een deel van het sterrenleger naar de aarde viel, en hij vertrapte het. 11Hij verhief zich zelfs tegen de vorst van het leger, waardoor de vorst het dagelijks offer werd ontnomen en zijn heiligdom werd neergehaald. 12Hij bracht een leger op de been tegen het dagelijks offer, hij overtrad de wet en richtte de waarheid te gronde. Alles wat hij ondernam lukte hem. 13Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zei tegen degene die gesproken had: ‘Hoe lang zal het duren, wat in het visioen is gezegd over het dagelijks offer en de verwoestende overtreding, de ontwijding van het heiligdom en het vertrapte leger?’ 14Hij zei tegen mij: ‘Drieëntwintighonderd avonden en ochtenden; daarna zal het heiligdom in ere worden hersteld.’
15Toen ik, Daniël, het visioen zag en het probeerde te begrijpen, verscheen er iemand voor me die eruitzag als een man. 16En over het Ulaikanaal hoorde ik een menselijke stem roepen: ‘Gabriël, zorg dat hij het droomgezicht begrijpt.’ 17Hij kwam vlak bij me staan. Ik schrok en viel voorover. Hij zei: ‘Begrijp, mensenkind, dat het visioen naar de tijd van het einde verwijst.’ 18Terwijl hij tegen me sprak, verloor ik het bewustzijn en viel op de grond. Hij raakte me aan, hielp me overeind 19en zei: ‘Ik zal je vertellen wat er gebeurt als Gods toorn is uitgewoed, want het gaat over het tijdstip van het einde. 20De ram met de twee horens die je zag, duidt op de koningen van de Meden en de Perzen. 21De harige geitenbok is de koning van Griekenland. De grote horen tussen zijn ogen is de eerste koning. 22De horen brak af en er kwamen vier andere voor in de plaats; dat betekent dat er vier koninkrijken uit het volk zullen ontstaan, maar niet met dezelfde kracht. 23Aan het einde van hun heerschappij, als de tijd van de overtreders voorbij is, zal er een meedogenloze koning opstaan, bedreven in listen. 24Zijn kracht zal groot zijn – maar het is niet zijn eigen kracht – en hij zal een ongehoorde verwoesting aanrichten. Alles wat hij onderneemt zal hem lukken; machtigen zal hij in het verderf storten, ook het volk van de heiligen. 25Door zijn listigheid slaagt hij in elk bedrog. Hij zal hoogmoedig zijn en velen onverhoeds in het verderf storten. Tegen de vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder dat er een mensenhand aan te pas komt zal hij gebroken worden. 26Het visioen waarin over de avonden en ochtenden werd gesproken, is waar. En jij, houd dit droomgezicht voor je, want het verwijst naar een verre toekomst.’
Adventisten leren dat het hemelse heiligdom in de hemel net als de Joodse tempel bestaat uit twee fasen. Je had namelijk een dagelijkse dienst in het zogenaamde "heilige" en 1 keer per jaar deed de hogepriester dienst in het 'heilige der heiligen'. Deze twee delen werden door een gordijn gescheiden. Hebreeen 9 leert echter duidelijk dat er in het hemelse heiligdom geen fasen zijn, en dat Jezus klaar was in de 1e eeuw na christus. De bijbel zegt daar dat toen het gordijn van de tempel scheurde van boven naar beneden dat dat betekende dat het Joodse heiligdom niet meer in werking was. Dit gordijn was een voorafschaduwing van Jezus'lichaam. Als je de tekst leest zie je duidelijk dat het heilige deel symbool stond voor het Joodse tijdperk en het heilige der heiligen symbool staat voor Jezus hemelvaart in de 1e eeuw.
1Het eerste verbond bevatte bepalingen voor de rituelen van de dienst en het aardse heiligdom. 2De voorste tent, die is ingericht met de lampenstandaard en de tafel voor de toonbroden, wordt het heilige genoemd. 3Achter het tweede voorhangsel bevindt zich de tent die het allerheiligste genoemd wordt. 4Daar staan het vergulde reukofferaltaar en de ark van het verbond, die langs alle zijden met goud overtrokken is en waarin zich de vergulde kruik met het manna, Aärons staf die gebloeid heeft en de platen met de verbondstekst bevinden; 5daarop staan de cherubs als teken van Gods majesteit, zij bedekken de verzoeningsplaat met hun schaduw. Op dit alles kunnen we nu niet in detail ingaan. 6In het aldus ingerichte heiligdom gaan de priesters voortdurend de voorste tent binnen om hun dienst te vervullen, 7maar in de tweede tent gaat alleen de hogepriester binnen, slechts eenmaal per jaar en nooit zonder het bloed dat hij offert voor zichzelf en voor de zonden die het volk uit onwetendheid heeft begaan. 8Hiermee maakt de heilige Geest duidelijk dat de weg naar het hemelse heiligdom niet zichtbaar is zolang de eerste tent nog dienstdoet. 9Dit alles is een zinnebeeld voor de huidige tijd: er worden daar gaven en offers gebracht die het geweten van degenen die ze opdragen niet tot volmaakte zuiverheid kunnen brengen; 10het gaat alleen om voedsel, drank en rituele wassingen, om bepalingen over uiterlijkheden die slechts gelden tot aan de nieuwe orde.
11Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: hij is door een indrukwekkender en volmaakter tent – die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping – 12voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft hij een eeuwige verlossing verworven. 13Want als het lichaam van wie onrein is al wordt gereinigd en geheiligd wanneer het besprenkeld wordt met het bloed van bokken en stieren of bestrooid met de as van een jonge koe, 14hoeveel te meer zal dan niet het bloed van Christus, die dankzij de eeuwige Geest zichzelf heeft kunnen opdragen als offer zonder smet, ons geweten reinigen van daden die tot de dood leiden, en het heiligen voor de dienst aan de levende God?
15Zo is hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond; hij is immers gestorven om ons te verlossen van de overtredingen tegen het eerste verbond. Nu kunnen allen die geroepen zijn het beloofde eeuwige erfdeel ontvangen. 16Bij een testament is het noodzakelijk dat de dood van de erflater wordt vastgesteld. 17Een testament is immers pas geldig na overlijden, het heeft geen rechtskracht wanneer de erflater nog leeft. 18Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd. 19Want nadat Mozes alle voorschriften van de wet aan heel het volk had voorgelezen, nam hij het bloed van jonge stieren en bokken, water, karmozijnrode wol en majoraan, en besprenkelde zowel het boek zelf als heel het volk, 20en verklaarde: ‘Dit is het bloed van het verbond dat God aan u heeft opgelegd.’ 21Vervolgens besprenkelde hij op dezelfde manier de tabernakel en alle voor de eredienst benodigde voorwerpen met het bloed. 22Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats.
23Als het dus noodzakelijk is dat de afbeeldingen van wat zich in de hemel bevindt op die manier gereinigd worden, dan moet wat in de hemel zelf is met veel betere offergaven worden gereinigd. 24Christus is immers niet binnengegaan in een heiligdom dat door mensenhanden is gemaakt, in de voorafbeelding van het hemelse heiligdom, maar in de hemel zelf, waar hij nu bij God voor ons pleit. 25Hij brengt daar niet telkens opnieuw het offer van zijn leven; hij is dus niet te vergelijken met de hogepriester die elk jaar het heiligdom binnengaat, en dat met bloed dat niet het zijne is, 26want dan zou hij sinds de grondvesting van de wereld telkens opnieuw hebben moeten lijden. Nee, hij heeft zich bij de voltooiing van de tijden eenmaal geopenbaard, om met zijn offer de zonde teniet te doen. 27Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel. 28Net zo zeker is het dat Christus, die eenmaal is geofferd om de zonden van velen te dragen, voor een tweede maal zal verschijnen om te redden wie hem verwachten, maar dan gaat het niet meer om de zonde.