India en NederlandEen historische schetsIndia en Nederland. Twee werelden ver van elkaar verwijderd. En door de eeuwen heen meermalen met elkaar in contact gekomen. De eerste Nederlanders in India gingen op zoek naar lucratieve handel. Peper, nu verkrijgbaar in elke supermarkt, was in de tijd van de VOC een kostbaar goed. De eerste Indiërs die naar Nederland kwamen, hadden als contractarbeiders gewerkt op de plantages van Suriname. Na de Tweede Wereldoorlog volgden emigranten die rechtstreeks de oversteek van India naar Nederland maakten.
Nederlanders in IndiaIn 1615 kwamen de eerste schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) aan in de Golf van Bengalen. De VOC, opgericht in 1602, probeerde aan India's oostkust vat te krijgen op de handel in producten als zijde, katoen, salpeter en opium. Ook al speelden deze waren een grote rol in het handelsverkeer van de VOC, de oostkust werd voor de VOC nooit zo belangrijk als India's westkust. De VOC probeerde een monopolie te verkrijgen op de handel in salpeter, de grondstof voor buskruit. Vanwege voortdurende onrust in het gebied lukte dat niet.
VOC op zoek naar lucratieve handel
Evenals Bengalen aan de noordoostkust was Coromandel aan de Indiase zuidoostkust een belangrijke plaats voor de VOC. Door de strijd tussen de Fransen en de Engelsen in dit gebied kwam het echter niet tot blijvende lucratieve handel. De VOC in India focuste zich daarom meer op de westelijke Malabarkust. De Portugezen waren al bijna een eeuw aanwezig aan de westelijke kust toen de VOC werd opgericht. Nederlandse schepen deden meerdere pogingen Goa op de Portugezen te veroveren. Dat lukte nooit.
Nederland richtte zich om twee redenen vooral op de zuidelijker gelegen Malabarkust. De VOC wilde het monopolie verkrijgen op de lucratieve peperhandel. Daarnaast was de Malabarkust van strategisch belang voor de Nederlanders. De VOC verdreef de Portugezen in 1656 van Ceylon (nu Sri Lanka) en wilde voorkomen dat de Portugezen de Malabarkust als uitvalsbasis konden gebruiken om Ceylon te heroveren. In 1661 veroverde de VOC het fort van het huidige Quilon op de Portugezen. Andere plaatsen aan de Malabarkust volgden, waaronder het strategisch belangrijke Cochin. Hoewel al op 6 augustus 1661 de Vrede van Den Haag tussen de Republiek en Portugal was getekend, bereikte dit nieuws niet op tijd de Malabarkust. De Portugezen waren er inmiddels geheel verdreven.
Tanende invloedAan India's westkust bezat de VOC nu op grond van het recht van verovering Cochin, Quilon, Pallippuram, Cranganor en Cannanur. De lokale vorsten erkenden dat bezitsrecht in contracten. In ruil voor die erkenning, gaf de VOC lokale vorsten privileges en bezittingen. De wisseling van de macht van de Portugezen naar de Nederlanders was daarom in eerste instantie vooral een onderonsje tussen koloniale machthebbers en lokale vorsten. Burgers hadden er geen invloed op, noch hadden zij er voordeel van. En zo lang zij zich niet roerden, hadden zij er ook geen last van. In de 18e eeuw breidde de VOC haar invloed uit naar gebieden ten noorden van de Malabarkust, naar de plaats Mangalore. Maar in de loop van de eeuw werden de Engelsen steeds machtiger in het gebied.
Hoewel de handel eerst overzichtelijk en ordelijk verliep, bleek het toch onmogelijk een pepermonopolie langs de Malabarkust te krijgen. Arabische kooplieden bleven doorgaan met smokkelen van peper en de Engelsen kochten dat graag van hen. Daarnaast werkten lokale vorstendommen steeds minder mee. Het vorstendom van Travancore wilde net als de VOC de peperhandel domineren. De militaire confrontatie die volgde, liep uitop een nederlaag voor de VOC. De aanleg van een haven in Travancore gaf bovendien nieuwe mogelijkheden voor de lokale peperhandelaars. Voor de VOC werd de peperhandel steeds minder rendabel. Steeds meer vestigingen langs de Malabarkust werden verlaten, tot alleen die van Cochin nog over was. Die vestiging droeg de VOC over aan de Engelsen om te voorkomen dat hun gemeenschappelijke vijand Frankrijk er de baas zou worden. Volgens het Tractaat van Londen (1824) vervielen de laatste bezittingen van de VOC definitief aan de Engelsen.
Indiërs in NederlandOok de komst van Indiërs naar Nederland is in eerste instantie terug te voeren op de koloniale geschiedenis van Nederland. Indiërs in Nederland vallen uiteen in twee groepen. De grootste groep is die van mensen met Indiase voorouders (People of Indian Origin, PIO), ongeveer 150 duizend in totaal. De meeste van hen zijn Surinaamse
Tussenstop NederlandEen bijzondere episode in de geschiedenis van emigratie van Indiërs naar Nederland vond plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog, en was tijdelijk. Engeland maakte in de oorlog gebruik van soldaten uit haar koloniën, waaronder India. Zij kwamen onder andere terecht in Noord-Afrika. De Duitsers namen bij aanvankelijke successen duizenden Indiërs van de Azad Hind Brigade gevangen.
Over hun lot onderhandelde de Indiase onafhankelijkheidsstrijder Subhas Chandra Bose (beter bekend als Netaji, 'Leider') met Hitler. Bose en Hitler hadden geen ideologische sympathie voor elkaar. Hun contact was puur pragmatisch: 'als mijn vijand ook uw vijand is, zijn wij vrienden'. Ze bereikten een akkoord. Een paar honderd Indiase soldaten vertrokken naar Dresden voor training door het Duitse leger. Van daaruit werden zij in juni 1943 overgebracht naar Zandvoort en Texel, om toezicht te houden op de bezette gebieden. Opvallend was dat de Indiërs al snel vriendschappelijke contacten onderhielden met de lokale Nederlandse bevolking. Het is onduidelijk of dit een rol heeft gespeeld, maar nog voor het einde van de oorlog werd de volledige brigade bestaande uit Indiërs overgeplaatst naar het zuiden van Frankrijk.
Hindoestanen, die na de onafhankelijkheid van Suriname de overtocht naar Nederland maakten. Daarnaast wonen in Nederland ongeveer twintigduizend mensen die Indiaas staatsburger zijn maar in Nederland wonen (Non-resident Indians, NRI), al dan niet met ook de Nederlandse nationaliteit.
People of Indian OriginDoor de afschaffing van de slavernij in 1863 verlieten veel voormalige slaven de plantages. Suriname, kolonie van Nederland, ging op zoek naar nieuwe en vooral goedkope arbeidskrachten. Werken op de plantages heette voortaan geen slavernij meer, maar contractarbeid. Dat was meer dan alleen een naamsverandering. De contractarbeiders kregen loon voor hun werk. Maar misstanden en uitbuiting bleven voorkomen.
De contractarbeiders werkten voor een aantal jaren in loondienst op de plantages. Al voor de afschaffing van de slavernij kwamen Chinezen uit China en Java en Portugezen uit Madeira naar de plantages via wervingsbureaus. Maar door een tekort aan arbeidskrachten gingen de plantage-eigenaren op zoek naar nieuwe gebieden waar zij arbeiders konden werven. Brits-Indië bleek voor hen een goede optie: de Engelsen en Fransen vonden daar al geruime tijd contractarbeiders om de vooral Afrikaanse slaven in hun kolonies te vervangen.
Hindoestaanse immigranten kwamen vanaf 1868 uit het Engelse deel van West-Indië (onder andere Brits-Guyana) naar de Surinaamse plantages. Dat waren vooral Indiase immigranten die als contractarbeider naar Britse kolonies in West-Indië waren gekomen. Na afloop van hun contract voor West-Indië sloten zij nieuwe contracten om op de plantages in Suriname te gaan werken.
Op zoek naar een beter levenIn 1872 ondertekenden Engeland en Nederland een verdrag dat Nederland het recht gaf om in Brits-Indië arbeidskrachten voor Suriname te werven. Op 5 juni 1873 arriveerde het eerste schip met Brits-Indische contractanten, de Lalla Rookh, in Suriname. Voor de 399 passagiers was bij vertrek uit Kolkata, destijds hoofdstad van Brits-India, onduidelijk waar ze precies terecht zouden komen. Ze zetten voet aan wal bij Fort Nieuw Amsterdam, tegenwoordig de hoofdplaats van het district Commewijne.
De Indiase contractarbeiders waren vooral afkomstig uit de huidige deelstaten Uttar Pradesh en Bihar. Deze streken waren arm en dichtbevolkt, en de inwoners hadden weinig andere bestaansmogelijkheden dan landbouw. Dit maakte het voor de wervingsbureaus in Kolkata makkelijk om met de (valse) belofte van goede banen en lonen arbeiders aan te trekken, zelfs als zij daarvoor naar de andere kant van de wereld moesten reizen. Vanuit Varanasi, Allahabad, Basti en Muzzafarpur werden de contractarbeiders per trein vervoerd naar de haven van Kolkata. Van daaruit maakten zij de zeereis naar Suriname per zeil- of stoomschip. Al zeilend duurde de reis drie maanden, per stoomschip zes tot acht weken.
Weinig verbeteringTussen 1873 en 1916 maakten ongeveer 35 duizend Hindoestanen de overtocht vanuit Brits-Indië naar Suriname. Het leven op de plantages was een zware tegenslag. In de hoop op betere leefomstandigheden hadden de contractarbeiders de armoede in India achter zich gelaten, maar de situatie op de plantages in Suriname was niet veel beter. De lonen waren zeer laag en de arbeiders werden daarom 'cent-slaven' genoemd. Veel immigranten keerden na afloop van hun contract terug naar hun geboorteland. Maar vele anderen konden die terugreis niet betalen. Zij bleven. De onvrede over de leefomstandigheden op de plantages groeide. Opstanden konden niet uitblijven.
Gewelddadige opstandenEen van de eerste opstanden van Hindoestaanse contractarbeiders tegen het plaatselijke gezag vond plaats in 1879 op de plantages Alliance en De Resolutie. In september 1884 was er verzet tegen een aantal gezagsfunctionarissen op de plantages Zoelen en Zorg en Hoop onder leiding van de vrijheidsstrijder Mathura. Aan dit verzet werd met militaire middelen een eind gemaakt. Maar aan de reden van de opstand, de klachten van de arbeiders over hun slechte leef- en arbeidsomstandigheden, werd niets gedaan. Er braken opnieuw opstanden uit. Honderd arbeiders kwamen voor hun rechten op met stokken en houwelen. Evenals bij eerdere opstanden openden militairen het vuur op de opstandelingen. Zeven arbeiders werden daarbij gedood. Niet alleen onder de contractarbeiders vielen slachtoffers tijdens de opstanden. Zo werd in 1902 op de plantage Mariënburg de Schotse directeur Mavoe gedood door tweehonderd razende arbeiders onder leiding van Jumpa Ray Garoo. Tijdens het gerechtelijk onderzoek kort daarop schoten militairen op de arbeiders. Er vielen zeventien doden en veel gewonden, van wie er later nog zeven overleden.
Mahatma GandhiDe berichten over slechte leefomstandigheden en - volgens tegenstanders van contractarbeid - het de facto voortbestaan van de slavernij, bereikten uiteraard ook India zelf. Daar was al geruime tijd een onafhankelijkheidsstrijd gaande tegen de koloniale macht van de Britten. Die strijd werd steeds feller, en nam steeds grotere vormen aan. In 1916 zette de Britse regering de emigratie van contractarbeiders naar alle delen van de wereld stop, onder druk van de nationalistische beweging onder leiding van Mahatma Gandhi.
Ruim 25 duizend Hindoestanen bleven in Suriname. Zij gingen definitief deel uitmaken van de Nederlandse kolonie. Van de 300 duizend nakomelingen woont nu ongeveer de helft in Nederland.
Onafhankelijkheid SurinameOp 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk. Dat had grote consequenties voor de migratiestromen. Vele Surinamers maakten de overtocht naar Nederland.
Die grote aantallen immigranten zorgden voor problemen. Nederland was niet voorbereid op deze toestroom en er was aanvankelijk onvoldoende opvang en huisvesting. Dit leidde vanaf 1974 tot felle protesten van Surinaamse zijde. Een groot aantal Surinamers werd tijdelijk opgevangen, onder andere in kazernes. Met de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 wilde de Nederlandse regering meteen een einde maken aan het Nederlandse staatsburgerschap van Surinamers, om extra migratie te voorkomen. De Surinaamse regering ging hier niet mee akkoord.
Uiteindelijk werd een overgangsregeling van vijf jaar overeengekomen. Van 1975 tot 1980 bleef vrij verkeer van personen tussen Nederland en Suriname bestaan. Deze overgangsregeling leidde tot een grote stroom immigranten. Surinamers vreesden dat Nederland zijn deuren voorgoed voor hen zou sluiten. Zij hadden nu een definitieve keus te maken tussen Suriname en Nederland.
Hindoestanen in NederlandIn totaal emigreerden ongeveer 300 duizend Surinamers naar Nederland - dat was bijna de helft van de hele Surinaamse bevolking. Veertig procent daarvan waren Hindoestanen. Een derde deel van de Surinaamse Hindoestanen is in en om Den Haag gaan wonen. Daarnaast kennen Amsterdam, Rotterdam en Utrecht grote aantallen Surinaamse Hindoestanen. Een belangrijke verklaring voor deze concentratie is de hechtheid van de Hindoestaanse gemeenschap. Hindoestanen voelen zich sterk verbonden door hun cultuur, gezinsleven, taal en Surinaams-Indiase geschiedenis. Daarom bleven zij vaak dicht bij elkaar wonen. De Paul Krügerlaan in de Haagse wijk Transvaal wordt wel Little India genoemd door het brede aanbod van Indiase winkels en restaurants. Surinaamse Hindoestanen hebben India zichtbaar gemaakt in Nederland door religie, dans, muziek, film, taal, kleding, eten en festivals, die elk jaar meer aandacht krijgen in de landelijke media.
Non-resident IndiansRechtstreekse emigratie van Indiërs naar Nederland vond vrijwel uitsluitend plaats na de Tweede Wereldoorlog. De reden van emigratie was vaak economisch, of hereniging met familie. De Non-resident Indians of NRI's vormen een diverse groep zonder een gemeenschappelijke vestigingsplaats zoals de Surinaamse Hindoestanen dat wel hebben. Velen van de ongeveer twintigduizend NRI's zijn goed geschoold. Maar door hun achterstand qua beheersing van de Nederlandse taal en het ontbreken van een directe historische band met Nederland, zoals bij de Hindoestanen, staan zij verder af van de Nederlandse samenleving dan de Hindoestanen. De twee migrantengroepen leven in Nederland veelal langs elkaar heen, maar begin jaren negentig van de vorige eeuw kwamen beide groepen toch nader tot elkaar. Samen zetten zij zich toen in om geld in te zamelen voor een standbeeld van Mahatma Gandhi aan de Churchilllaan in Amsterdam.
Bron
http://www.indianet.nl/in-indianederland.html