Geschiedenis: Toch niet zo tijdelijk
woensdag 30 januari 2008 14:29
Nederland was vol, zo luidde de gedachte in 1949. Toch werden in de jaren erna de grenzen opengezet voor vele honderdduizenden gastarbeiders en hun gezinsleden. Door het waanbeeld dat immigratie tijdelijk en te beheersen was, stonden naoorlogse kabinetten telkens toe dat werkgevers buitenlands personeel ronselden.
C'é lavoro per voi in Olanda - er is werk voor u in Nederland. Met dit Italiaanse zinnetje begint zo'n beetje de geschiedenis van het multi-etnische Nederland. Het rooms-rode kabinet van premier Willem Drees (PvdA) probeerde in 1949 met deze leus Italiaanse werknemers te werven voor de Limburgse mijnen en gaf zo het startschot voor de immigratie van gastarbeiders die ertoe zou leiden dat Nederland 700.000 Turkse en Marokkaanse immigranten telt. Immigranten over wie het land niet uitgesproken raakt en die van het fenomeen gastarbeid een schrikbeeld maakten. Dat bewijst de angst wel van de bestuurders in de grote steden voor de komst van de nieuwe arbeidsmigranten uit Oost-Europa (zie 'Gastarbeid: terug van weggeweest' op pagina 26).
Natuurlijk is massale immigratie van een, naar nu blijkt, kansarme minderheid nooit de bedoeling geweest van het kabinet-Drees. Integendeel, Nederland passeerde in 1949 de grens van tien miljoen inwoners en de bewindslieden vonden juist dat Nederland vol, zo niet overvol, was. Niet voor niets riep koningin Juliana in de Troonrede van 1950 op tot 'krachtige bevordering der emigratie'.
Maar overbevolking of niet: voor de wederopbouw waren grondstoffen nodig en de Limburgse mijnbouw die die moest leveren, kwam mankracht tekort. Zo'n 3 procent van de beroepsbevolking was voor militaire dienst naar Nederlands-Indië vertrokken waar oorlog woedde, en veel Nederlandse mijnwerkers werkten in Duitsland omdat ze daar meer verdienden. Er waren twee oplossingen mogelijk: de lonen verhogen of buitenlanders werven. Het kabinet koos voor het laatste. Maar, zo benadrukte het, de gastarbeiders zouden tijdelijk blijven.
Met Italië werd afgesproken om een beperkt aantal van vijfhonderd Italianen te werven. Om te voorkomen dat ze in Nederland bleven plakken, zouden ze een contract krijgen voor een jaar dat desgewenst met een jaar kon worden verlengd. Wie geen werk meer had, moest terug. Verder bedong het kabinet dat alleen ongehuwde mannen mochten komen. Op gezinnen zat het volle, door woningnood geplaagde Nederland niet te wachten.
De komst van de Italianen leek tot in de puntjes geregeld. Toch zou de arbeidsmigratie in de daaropvolgende decennia uit de hand lopen. Wat er misging? Het kabinet-Drees en de latere kabinetten gingen ervan uit dat zij de arbeidsmigratie konden reguleren en dat de industrie slechts tijdelijk arbeidskrachten nodig had. Maar vanaf het moment dat het eerste wervingsverdrag in werking trad, bleken die verwachtingen vals. Na drie maanden was het afgesproken aantal van vijfhonderd Italianen verdubbeld en na een jaar waren het er al drieduizend.
Midden jaren vijftig bleek waarom. De snel groeiende economie kwam arbeidskrachten tekort. De verbazing van het kabinet klonk in 1955 in de Troonrede door: 'Terwijl de regering nog slechts enkele jaren geleden in verband met de toenemende werkloosheid, de werkgelegenheidspolitiek als het centrale punt van haar economische beleid zag, is er thans een zo ruime werkgelegenheid dat verschillende bedrijfstakken met een aanzienlijk tekort aan arbeidskrachten hebben te kampen.' Dat de overheid zelf aan het tekort had bijgedragen door emigratie van Nederlanders te stimuleren, zei koningin Juliana er niet bij.
Niet waterdicht
In 1955 besloten grote ondernemingen in de metaalsector, de scheepsbouw en de textiel in Italië en later ook Spanje personeel te werven. Volgens de werkgevers was het door de krappe arbeidsmarkt onmogelijk geworden om Nederlanders te vinden voor onaangenaam en ongeschoold werk. Tegenwoordig twijfelen sommigen daaraan. Zo schreef econoom Pieter Lakeman in zijn boek Binnen zonder kloppen in 1999 dat er best Nederlanders voor dit werk waren te vinden, maar dat ze wel beter betaald wilden worden.
Hoe het ook zij, het bedrijfsleven kreeg de smaak van het werven te pakken. Zozeer dat bedrijven soms al voordat de overheid toestemming gaf, waren begonnen met werven in verschillende landen aan de Middellandse Zee. Voor de buitenlandse werknemers moesten ze weliswaar wervingskosten en geld voor huisvesting en voeding uittrekken, maar daar stond tegenover dat ze de gastarbeiders makkelijk konden ontslaan in mindere tijden - wat ze dan ook deden.
Naarmate meer gastarbeiders naar Nederland kwamen, werd pijnlijk duidelijk dat de regelgeving niet zo waterdicht was als het eerste kabinet-Drees in 1949 wilde doen geloven. Nogal wat bedrijven namen het niet zo nauw met de eisen aan immigranten. Zo zette Koninklijke Hoogovens in IJmuiden tussen 1955 en 1958 250 Italianen aan het werk, van wie de helft was getrouwd. Belangrijker nog was dat het tijdelijke karakter van de gastarbeid - in het vol geachte Nederland - niet afdoende geregeld bleek. Wie vijf jaar achtereen in Nederland had gewerkt, kon blijven en zijn gezin laten overkomen.
Minister Marga Klompé (KVP, Maatschappelijk Werk) wees er tijdens een ministerraad in 1960 op dat de regels permanent verblijf van gastarbeiders niet uitsloten. Maar de overige leden van het christelijk-liberale kabinet-De Quay negeerden de waarschuwing van de enige vrouw in hun midden. In plaats van striktere regels stelden ze in 1960 en 1961 soepeler eisen op voor nieuwe wervingsakkoorden met Italië en Spanje. Werkgevers in alle sectoren konden voortaan arbeidscontracten voor onbepaalde tijd afsluiten, en de Italiaanse arbeiders konden zelf kiezen of ze na een jaar werken in Nederland wilden blijven. En zowel Italiaanse als Spaanse gastarbeiders mochten na twee jaar hun gezin laten overkomen. Er zouden nog veel van dit soort akkoorden volgen.
De nieuwe regels waren voordelig voor de werkgevers. Na het eerste jaar was de werkgever niet langer verplicht om voor de gastarbeider te zorgen. Vanaf dat moment draaide de samenleving op voor de kosten voor opvang en begeleiding van de buitenlandse werknemer en diens gezin, dat na twee jaar mocht overkomen.
De Commissie Buitenlandse Arbeiders van de werkgeversbonden deed haar best om zoveel mogelijk bedrijven over te halen tot het werven van Spaans of Italiaans personeel. Een inventarisatie had haar geleerd dat 'slechts' enkele honderden bedrijven interesse hadden. Dat moesten er enkele duizenden worden. Daartoe maakte de Commissie een wervende folder waarin de kans dat de immigrant bleef, werd geridiculiseerd. Dat was een 'etnocentrische opvatting'.
Ondanks de versoepeling van de regels, probeerde de regering de mythe in stand te houden dat de immigratie van gastarbeiders tijdelijk was. Dat bleek na een voorval in Twente. Spaanse en Italiaanse gastarbeiders hielden daar een staking uit onvrede over het geweld van jongeren, beledigingen op straat en het feit dat ze geen toegang kregen tot dancings. Een onderzoekscommissie adviseerde onder meer om woningen te bouwen voor gehuwde buitenlanders zodat die hun vrouw (en kinderen) konden laten overkomen. Maar de regering wilde daar niet aan. De indruk mocht niet ontstaan dat de immigranten bleven.
Hoewel de overheid de indruk wekte de immigratie te beheersen, zou ze in de loop van de jaren zestig alle grip op de komst van gastarbeiders verliezen. Werkgevers ronselden in vrijwel alle landen rond de Middellandse Zee, en Nederland sloot het ene na het andere wervingsverdrag. In de regel gebeurde dat pas nadat gastarbeiders uit het betreffende land al aan het werk waren gegaan.
Zorgwekkender was dat de toeloop van gastarbeiders buiten de verdragen om de officiële immigratie ging overstijgen. Tussen 1964 en 1966 kwamen 15.000 gastarbeiders via de officiële wervingskanalen naar Nederland, maar het ministerie van Sociale Zaken verstrekte in diezelfde periode 64.000 arbeidsvergunningen. Vooral vanuit Turkije en Marokko, landen met een enorm geboorteoverschot, kwamen zogeheten 'spontanen' op een toeristenvisum naar Nederland. Ze vonden werk en de overheid gaf ze een arbeidsvergunning. In 1965 telde Nederland 4.500 Marokkanen, maar het zou nog vier jaar duren voordat Nederland en Marokko een wervingsverdrag sloten.
Voor werkgevers waren de spontane immigranten aantrekkelijk. Ze hoefden niet op bedrijfskosten te worden gehuisvest of gevoed. De Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden was maar wat blij en schreef aan het kabinet dat de spontane toeloop betekende dat arbeiders graag naar Nederland kwamen.
Minder blij waren de bewoners in de buurt van de pensions waar de 'spontanen' woonden. Huisjesmelkers stopten zoveel mogelijk arbeiders in huizen, met overlast tot gevolg. Bewoners klaagden niet: het is belangrijk de huur te delen met zoveel mogelijk mensen, zo zeiden enkelen tegen een verslaggever van De Telegraaf in 1965. Dan konden ze meer sparen. Gevaarlijk was het wel: bij brand zaten de arbeiders in de val.
In 1966 en 1967 belandde Nederland in een recessie. In de textielsector in Oost-Nederland vielen ontslagen en vooral veel Spanjaarden keerden terug naar hun land. Heel even stelde de overheid paal en perk aan de immigratie. Minister Bauke Roolvink (ARP, Sociale Zaken) bepaalde dat gastarbeiders alleen nog maar konden immigreren als ze al een vergunning op zak hadden.
Ook deze 'Roolvink-stop' haalde weinig uit. De 'spontanen' bleven komen en werden sindsdien illegalen genoemd. In 1971 werd hun aantal op 65.000 geschat, vooral Marokkanen. Bovendien verleende het kabinet in 1967 toch nog zesduizend arbeidsvergunningen. De werkgevers klaagden dat Nederlanders - door de inmiddels voltooide verzorgingsstaat met zijn hoge WW-uitkeringen - niet voor lagere functies waren te porren.
Rif-Marokkanen
In 1967 presenteerde het centrum-rechtse kabinet-De Jong de Vreemdelingenwet die de wet van 1918 verving. Het uitgangspunt: Nederland is geen immigratieland en moet een restrictief toelatingsbeleid voeren.
Opnieuw zei Den Haag het een en deed het ander. Nog geen twee jaar nadat de regering had gezegd dat Nederland geen immigratieland was, sloot Nederland een wervingsverdrag met Marokko dat de weg opende voor de arme Rif-Marokkanen - voorheen kwamen Marokkanen vooral uit andere regio's. Het was het voor Nederland meest onvoordelige wervingsakkoord ooit. Andere verdragen bepaalden dat werknemers bij werkloosheid moesten vertrekken, maar voor Marokkanen gold dat niet. Ook zei Nederland toe Marokkanen te helpen bij de huisvesting, iets wat voorheen als taak van de werkgever werd gezien. En als klap op de vuurpijl werden illegale Marokkanen gelegaliseerd. Opmerkelijker nog was dat het verdrag expliciet de mogelijkheid van gezinshereniging noemde.
De massale immigratie van gezinnen werd niet voorzien. In de ministerraad werd alleen gevraagd hoeveel vrouwen de polygame 'Mohammedanen' mochten meenemen. 'Eén,' luidde het antwoord. Over het aantal kinderen maakten de bewindslieden zich geen zorgen. Volgens minister Roolvink telde het gemiddelde Marokkaanse gezin net zoveel kinderen als het Nederlandse.
Naast de nog altijd toenemende stroom gastarbeiders ontstond vanaf circa 1969 een stroom gezinsherenigers. Vooral veel Turken en Marokkanen waren na de recessie bang om terug te keren omdat ze dan wellicht niet opnieuw naar Nederland konden komen. Vaak onder druk van hun vrouw, die zonder man in Marokko of Turkije niks mocht, haalden ze hun gezin dan maar naar Nederland.
Zo vulden de vooroorlogse wijken in de grote steden zich met steeds meer immigranten. De gemeenten zagen zich geconfronteerd met problemen rond huisvesting en integratie van een groeiende groep sociaal-economisch zwakke immigranten. Sociologen waarschuwden dat immigranten de 'blanke negers' van Europa dreigden te worden. Daar kwamen nog de spanningen bij tussen Nederlanders en immigranten. In 1972 leidden die tot rellen in de Haagse Schilderswijk en de Rotterdamse Afrikaanderbuurt.
De grote steden vroegen het kabinet in 1972 de immigratie stop te zetten. Maar de regering gaf niet thuis, leefde nog steeds het adagium na van tijdelijkheid dat al lang en breed fictie was. Ook in 1973, toen door de oliecrisis de werkloosheid toenam en andere Europese landen een wervingsstop afkondigden, bleef Nederland gastarbeiders toelaten.
Pas in 1975, toen de werkloosheid een naoorlogs record bereikte, stopte de werving. Maar niet voordat het kabinet-Den Uyl een generaal pardon instelde voor iedere illegaal die kon aantonen sinds 1974 in Nederland te verblijven. De werkloosheid onder vreemdelingen bedroeg toen al 10 procent.
De immigratie bleef na 1975 gewoon groeien. De arbeidsimmigratie was dan gestopt, de gezinshereniging hield aan. De immigratie die tijdelijk zou zijn, bleek toch permanent. Het enige wat tijdelijk was aan de arbeidsmigratie was het werk.
Kijk voor gastarbeidersliteratuur op:
www.elsevier.nl/gastarbeid Kader bij artikel:
Gastarbeid: terug van weggeweest
Oost-Europeanen blazen de arbeidsmigratie nieuw leven in
Arbeidsimmigratie is terug. De gastarbeiders komen nu niet uit de landen rond de Middellandse Zee, zoals dertig jaar geleden, maar uit Oost-Europa. Het ministerie van Sociale Zaken schat hun aantal op honderdduizend. De meesten zijn Pools.
Met de wedergeboorte van de gastarbeid zijn ook de bijbehorende problemen terug. Net als dertig jaar geleden komen ze terecht aan de onderkant van de arbeidsmarkt - waar sommigen in handen komen van malafide uitzendbureaus. En net als toen is de immigratie van arbeiders lastig te beheersen. Nijmeegs promotieonderzoek leert dat immigranten én werkgevers snel de mazen in wetten ontdekken en daar gebruik van maken. Zo omzeilden Polen de eis voor een werkvergunning door zich als zelfstandige in te schrijven.
De meest in het oog springende overeenkomst is de concentratie van gastarbeiders in de achterstandswijken van grote steden. Huisjesmelkers verhuren weer etages tegen woekerprijzen aan te veel immigranten, wat leidt tot burengerucht. Ook klagen bewoners over alcoholmisbruik.
De reactie van de politiek doet denken aan de jaren zestig en zeventig. Opnieuw vindt Den Haag dat werkgevers moeten voorkomen dat oude wijken worden overspoeld door immigranten, maar net als vroeger is dat niet in het belang van de werkgever.
Het verschil met vroeger is dat bestuurders zeggen voor alles te willen voorkomen dat Nederland straks met een nieuwe kansarme minderheid wordt opgescheept. Welnu, de nieuwe minderheid is al een feit: van de Poolse immigranten die in 2004 in Nederland kwamen, is nog geen kwart teruggekeerd en scholen zien een toename van Poolse kinderen. De politiek kan alleen proberen te voorkomen dat de nieuwe migrantengroep kansarm wordt.
Kader bij artikel:
Van gastarbeider tot gezinshereniger
1948 Nederland besluit Italianen te werven voor Limburgse mijnen na mondjesmaat werven onder vluchtelingen in Duitsland.
1955 Grote ondernemingen in metaalsector werven Italiaanse werknemers.
1960 Nederland sluit nieuw wervingsakkoord met Italië. Werkgevers mopperen omdat zij voor kosten van reis, huisvesting en voeding van arbeiders moeten opdraaien.
1961 Nadat bedrijven al op eigen houtje in Spanje wierven, sluit Nederland ook met Spanje wervingsverdrag. Gastarbeiders in Twente staken. Ze vinden dat ze onvoldoende worden beschermd tegen geweld van Nederlandse jongeren en beledigingen op straat. Ook willen ze toegang tot dancings.
1963 Nederland sluit wervingsverdrag met Portugal nadat werkgevers daar arbeiders zijn gaan werven.
1964 Nederland sluit wervingsverdrag met Turkije, opnieuw nadat werving is begonnen. Ministerie van Maatschappelijk Werk besluit Stichtingen voor Bijstand aan Buitenlandse Werknemers te subsidiëren. 1966 Nederland sluit wervingsverdrag met Griekenland .
1967 Economie in crisis beland, vooral textielsector krijgt klappen. Werving valt vrijwel stil en veel gastarbeiders verlaten Nederland. Nieuwe Vreemdelingenwet vervangt oude uit 1918. Uitgangspunt: Nederland is geen immigratieland en moet restrictief toelatingsbeleid voeren.
1968 Dankzij verdrag voor Europese Economische Gemeenschap mogen Italianen zonder belemmering in Nederland werken. Nederland beperkt komst van gastarbeiders buiten de officiële werving om. Tot dan krijgen 'spontanen' gewoon werk en verblijfsvergunning.
1969 Nieuwe Wet Arbeidsvergunningen Vreemdelin-gen wordt van kracht; gastarbeiders krijgen na vijf jaar permanente verblijfsvergunning . Zeker vijf jaar nadat eerste Marokkaanse gastarbeiders arriveerden, sluit Nederland wervingsverdrag met Marokko.
1970 Nederland sluit wervingsverdragen met Joegoslavië en Tunesië . Kabinet-De Jong presenteert Nota Buitenlandse Werknemers. Uitgangspunt: Nederland is geen immigratieland , maar economie kan niet zonder gastarbeiders. Kabinet-De Jong stelt dat gastarbeiders na één jaar hun gezin mogen laten overkomen.
1971 In Haagse Schilderswijk belagen autochtonen Turkse gastarbeiders. Gemeentebesturen van vier grote steden vragen regering om een stop op komst van gastarbeiders. Zij kunnen de problemen niet meer aan.
1972 'Rassenrellen' in Rotterdamse Afrikaanderwijk : autochtonen belagen huizen van gastarbeiders. Door brand in Amsterdams pension sterven negen gastarbeiders. Demonstratie tegen slechte huisvesting volgt.
1973 Oliecrisis treft kwakkelende economie . Werkloosheid stijgt. Nederlands buurlanden stellen wervingsstop in, Nederland zelf niet.
1974 Nota ontkent dat Nederland immigratieland is, integratie moet met 'behoud van eigen identiteit' vanwege beoogde terugkeer.
1975 Werkloosheid bereikt record. Werving stopt. Kabinet-Den Uyl kondigt generaal pardon af voor illegalen die sinds november 1974 in Nederland verbleven.
1976 Aantal gastarbeiders dat naar Nederland komt, stijgt ondanks de afgekondigde wervingsstop. Het is voor het laatst. Inmiddels is arbeidsimmigratie dan in omvang voorbijgestreefd door gezinshereniging.
Door Robert Stiphout