quote:
Toen ik het kocht, heb ik aanvankelijk alleen de interviews gelezen met de schrijvers die me echt interesseerden, maar nu ben ik er eens goed voor gaan zitten en lees ik ze allemaal. Het is echt een schatkist, dit boek. Het beste interview tot nu toe: John Irving. Dat is geen lievelingsschrijver van me, maar door dit interview krijg ik wel zin om weer iets van hem te lezen. Nu begin ik aan Henri Miller
Wat me tot nu toe is opgevallen (en ik probeer steeds te bedenken of ik begrijp wat ermee bedoeld wordt) is dat vrijwel alle grote schrijvers, van Carver tot Delillo tot Burroughs en Faulkner, zeggen dat zij zélf, als schrijver, volstrekt onbelangrijk zijn, omdat zij - ik zeg het nu even in mijn eigen woorden - de verhalen alleen maar 'doorgeven', als een soort postduiven dus - want die verhalen waren er al, alle verhalen bestaan dus al, min of meer, en als schrijver zeggen zij niets anders te doen (nederig, irrelevant, in feite) dan die verhalen zo goed mogelijk doorvertellen aan de lezers. Die verhalen of romans zijn op zichzelf dan wél weer relevant, maar de auteur is slechts een 'doorgever'.
Ik begrijp dat niet helemaal, eerlijk gezegd. Ik begrijp wel dat ze zich ergeren aan de 'schrijvers'-cultus die nu eenmaal onlosmakelijk is verbonden met het vak (met hún vak, bedoel ik

), maar volgens mij bedoelen ze dat niet. Ik heb het idee dat ze er een soort 'Margriet de Moor'-achtige theorie op nahouden, meer spiritueel dus, zweverig, in de zin van: "Ik ben het niet zelf die mijn boeken schrijft, dat doet een hogere macht waarover ik geen controle heb. Het overkomt me. Ik ga zitten en daar begint mijn hand te bewegen - het lijkt wel tovenarij! - en aan het eind van de dag heb ik dan een verhaal geschreven dat ik helemaal niet kende, dat mij op geen enkele manier bekend voorkomt, maar dat mij dus is ingefluisterd door de muze die inspiratie heet, door een Godheid."
Punt twee dat me opvalt (en ik kijk nu even uit mijn ooghoek naar Wonderer) is dat ze allemaal, onuitgezonderd, enorm worstelen met het schrijven. 'Lijden' is een woord dat je in dit verband gerust mag gebruiken

Allemaal hebben ze enorme dieptepunten, moeite om op gang te blijven, ze herschrijven zich een dubbele hernia, ze twijfelen, vechten, wanhopen, kortom: ze lijden aan het schrijverschap. Hiermee wil ik niet beweren dat de mate waarin je moeite hebt met schrijven (met dat hele project van discipline en zelfvertrouwen en 'inspiratie') iets zegt over de kwaliteit van het werk, absoluut niet, maar ik denk wel dat het erbij hoort, als onderdeel van het hele traject. Een boek wordt uiteindelijk beter van twijfel, meestal. Je komt onderweg zoveel problemen tegen, technische problemen, muren waar je doorheen moet breken maar waarin je geen enkele doorgang ziet, dat het vreemd zou zijn als je daar huppelend en blakend van zelfvertrouwen doorheen zou fietsen.
Dus ja, ook voor de minderen goden onder ons is dit boek een hart onder de riem
Nog iets wat me is opgevallen: het gros van de schrijvers spiegelt zich niet aan de groten der aarde (Tolstoj wordt heel vaak genoemd, Tsjechov, Proust, Joyce, Flaubert, Stendhal, Dickens - dus er is wel degelijk zoiets als een Leerschool Voor Schrijvers), ze proberen met name zo goed te schrijven als ze zelf kunnen: "En soms heb ik geluk," zegt Hemingway, "en dan schrijf ik beter dan ik kan."