Een ranke den
Als ze langs fietste en me zag, groette ze en ik haar. Westerlingen zijn niet gewend om onbekenden te groeten. Hier in Overijssel moest ik mij die gewoonte aanwennen.
En nu stond ze ineens voor mijn deur. In de vroege avondkou. Ze had haar vertrouwde oranjezwarte jack nog aan. Of zou ze het speciaal voor deze late bezorging nog hebben aangetrokken? Dit was één van de gedachten die door mij heen spookten. En, er waren er nog duizend.
Ze had de kuiltjes op dezelfde plek als mijn overleden vrouw.
“De kaart is écht voor u, hoor.” Haar mooie gezicht keek me verwachtingsvol aan.
“Nee, eh ja, ik zal gelijk even kijken. Maar, ......” .
“Ik vond ‘m onderin de fietstas, toen ik mijn fiets vanmiddag in de schuur zette. Stom hè? En u krijgt niet zo veel post en dan zo’n kaart, vast voor kerst. En als ik ‘m in de brievenbus doe, vindt u ‘m misschien pas na de kerst, dus ik dacht .....”
“Ik bel even aan?”
“Jja.” stotterde ze en kleurde als een granaatappel.
Behoedzaam ontdeed ik de kaart van de envelop.
“Het is mijn enige kaart,” zei ik zonder haar aan te kijken. Een arrenslee met de onvermijdelijke sliert rendieren sierde de voorkant. De kerstwens was in het Engels.
Ik glimlachte en bedankte haar voor de bezorging. Terwijl ik het zei, trok ze aan de koordjes onder aan haar jas tot ze dezelfde lengte hadden. Ze droeg moonboots, waar panty’s uitstaken die op hun beurt weer overgingen in een jurk of een rok. In het plastic tasje aan haar stuur zaten ongetwijfeld schoenen met mooie hoge hakken.
Ze zag me kijken, maar zei niets.
“Wil je niet even binnenkomen?” vroeg ik, verbaasd over mijn eigen gastvrijheid. En de voortzetting verbaasde me nog meer. Als vanzelf rolden de zinnen over mijn lippen.
“Ik weet niet waar je woont, maar je bent toch speciaal voor mij op je fiets gestapt om me deze kerstkaart nog te brengen. En nog wel op kerstavond!”
Ze aarzelde.
“Even iets warms voor je weer terugfietst, kan toch geen kwaad?”
Jezus, waar was ik mee bezig? Ik probeerde haar binnen te krijgen.
Tot nu was ze iets op afstand geweest. Leuk om naar te kijken. Om hallo tegen te zeggen. Een vrouwelijke postbode was voor mij als westerling al helemaal niet zo’n gewoon straatbeeld, maar hier in de plaats waar ik woonde, had je alléén maar vrouwelijke postbezorgers. Plattelandsvrouwen die wat wilden bijverdienen. Hun moederschap meetorsend op die zwaar bepakte fietsen. Als ik naar of van mijn werk reed, kwam ik er altijd wel een tegen. Met door zon, wind en regen geërodeerde gezichten diep gebogen over het stuur. Zich haastend, omdat straks de kinderen weer op tijd uit school gehaald moesten worden.
Maar zij was anders, bij haar morste het moederschap niet uit haar kleren. Een ranke den op een fiets. Leontien van Moorsel nog zonder Olympisch goud.
“Kun je even op verhaal komen, nog net voor de geboorte,” grapte ik.
Maar ergens diep in de krochten van mijn bestaan begon iets tot leven te
komen, waarvan ik niet meer voor mogelijk had gehouden dat het ooit nog zou geschieden.
Hemelaar