Grappig al die verwarring.
Nogmaals: Geld uit het niets creëren doet alleen de Centrale Bank. Het doet dat op twee manieren:
• Enerzijds door het nieuwe geld, ook wel basisgeld genoemd, uit te lenen aan commerciële banken, die het aan het publiek uitlenen. Dat is de normale gang van zaken. Vervolgens neemt door het al beschreven multiplier-effect de maatschappelijke geldhoeveelheid (contant en giraal geld in handen van het publiek en bedrijven) met een veelvoud daarvan toe. Het is dan geen basisgeld meer, maar gewoon 'geld'. Voorzover je het contant in je zak hebt zitten is het echt geld, maar wat je op de bank hebt staan is feitelijk slechts een claim op geld; als de bank failliet gaat en de andere banken en de overheid niet inspringen, ben je het kwijt.
• Anderzijds kan een centrale bank schulden (staatsobligaties) opkopen van zijn eigen overheid, vooral in zware tijden als die overheid zijn tekorten niet meer goedkoop door de markt gefinancierd krijgt. Die overheid geeft het versgedrukte vervolgens uit, o.a. aan uitkeringstrekkers en ambtenaren, en ook dan kan de multiplier eroverheen gaan. Een belangrijk verschil met geldschepping via de commerciële banken is dat het geld nu niet als krediet in omloop komt. In een ongunstige economie wordt 'commerciële' geldcreatie automatisch afgeremd doordat mensen niet meer lenen. Maar zo'n rem zit op overheidsuitgaven niet - integendeel, in een zwakke economie als de huidige zien we de overheidsuitgaven juist enorm toenemen (bailouts en stimulus). Het gedeelte hiervan dat met versgedrukt centralebankgeld gefinancierd is, is potentieel zeer inflatoir. Een andere vorm van 'marktvervalsing' die optreedt als centrale banken staatsschuld opkopen, is dat ze hiermee de rente kunstmatig laag houden (zoals nu). Zogenaamd om de economie te stimuleren, maar gevolg is wel dat er in een tijd waarin al veel te grote schuldenlasten op de economie drukken, die schulden in absolute zin alleen nog maar verder toenemen omdat de overheid kunstmatig hoge bedragen kan lenen die uiteindelijk toch op de schouders van de belastingbetaler rusten.
Het grote bezwaar tegen geld-creëren-uit-het-niets is natuurlijk dat dit de waarde van bestaand geld verwatert. Maar anderzijds kan de toegenomen liquiditeit ook economische activiteit stimuleren (als mensen en bedrijven bereid zijn het te lenen en er productieve dingen mee doen die nieuwe waarde genereren) en daarmee op termijn de kracht van een economie en de waarde van zijn munt juist versterken. Problematisch is geldschepping vooral in tijden als de huidige, waarin economische activiteit niet toeneemt, ongeacht hoeveel geld de centrale bank er tegenaan gooit. Het risico op inflatie is dan hoog.
Wat commerciële banken doen, door krediet te verlenen aan bedrijven en huishoudens, is de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten. Hierdoor ontstaat er meer contant en giraal geld. Via het multiplier-effect kan een beetje basisgeld aangroeien tot een grote hoeveelheid banktegoeden (waar een even grote hoeveelheid schulden tegenover staan; Piet's spaarsaldo is Jan's autolening). Het is echter belangrijk te begrijpen dat dit geld niet zomaar uit het niets gecreëerd wordt. Wanneer Piet 1000 euro op de bank zet, leent de bank het grootste deel ervan, bv 900 euro, aan Jan uit. Hierbij neemt de geldhoeveelheid toe omdat de bank nog steeds tegen Piet zegt dat hij 1000 euro heeft, terwijl ze zojuist 900 daarvan aan Jan gegeven hebben. De geldhoeveelheid is dan dus verdubbeld: Piet 1000 + Jan 900 + Bank 100 = 2000. MAAR daar staat iets tegenover, namelijk dat Jan een onderpand heeft moeten inbrengen, of een ander soort garantie dat hij het geld zal terugbetalen. De geldhoeveelheid nam dus wel toe, maar daar staat bestaand kapitaal (bv een huis, auto, fabriek of ander onderpand) tegenover, of het gunstige perspectief dat Jan dat geld in de komende jaren wel zal terugverdienen. Op die manier is er dus een verband tussen de geldhoeveelheid en de economie. Pas op het moment dat zo'n beetje al het maatschappelijke kapitaal (vastgoed, fabrieken, mijnen, transportmiddelen etc) al beleend is en de economie slecht draait -zoals in de huidige tijd- dan wordt er geen nieuw krediet meer verstrekt en neemt de maatschappelijke geldhoeveelheid door aflossingen weer af. Dat is op zich geen probleem, maar als er teveel mensen en bedrijven zijn die hun schulden niet meer kunnen aflossen, dan kunnen de banken niet meer instaan voor de rekeningtegoeden op grond waarvan ze al dat krediet verstrekt hadden. Dan gaan de banken failliet en kunnen de rekeninghouders naar hun 'geld' (dat eigenlijk slechts een claim op geld was!) fluiten. Tenzij de overheid en de centrale bank ingrijpen, zoals gebeurd is.
Samenvatting: Centrale banken crëeren geld uit het niets, dat we basisgeld noemen. Commerciële banken brengen hiervan door kredietverstrekking een veelvoud als 'geld' in omloop, maar in feite zijn dat slechts claims op geld. Dat is de illusie van geld! En dat is geen probleem, zolang de kredietverstrekking gelijke tred houdt met de feitelijke waarde en ontwikkeling van de economie. Wanneer er teveel krediet verstrekt is, zodat er te weinig terugbetaald wordt en de banktegoeden (=ons 'geld') niet meer gegarandeerd zijn, kan een situatie ontstaan waarin de overheid nieuw basisgeld in omloop brengt waarvoor geen economische rechtvaardiging bestaat. Als die liquiditeitsinjectie de economische motor weer op gang brengt, kan de nieuwe economische groei ons geld alsnog veiligstellen. Maar dat is een grote gok, want als dat niet gebeurt, heeft het uiteindelijk slechts tot gevolg dat ons geld verwatert.