De waterproef was een godsoordeel. Godsgerichten - het tweegevecht, de vuurproef, de waterproef - waren overblijfselen van de Germaanse wetgeving. In 1215 werden ze door paus Innocentius III verboden, maar men ging gewoon door met de waterproef. Godsoordelen dienden als middel om de schuld van de aangeklaagde vast te stellen. God zou de onschuldige zeker komen redden. De beschuldigde werd met gebonden handen en voeten in het water gegooid en als ze bleef drijven

werd ze gemarteld of meteen geëxecuteerd. Als ze zonk was ze onschuldig. Ze werd dan met een touw naar boven getrokken en mocht naar huis. De waterproef werd in 1593 in Holland verboden en in 1595 in Brabant.
Wat werd aangetoond met deze proef?