quote:
Inkomen minister-president
Het salaris van de minister-president bedraagt sinds april 2008 ca. 132 duizend euro op jaarbasis inclusief vakantiegeld en exclusief eindejaarsuitkering. Incl. eindejaarsuitkering verdient de minister-president in 2008 135 duizend euro en in 2009 bijna 140 duizend. Daarnaast krijgt hij een vaste onkostenvergoeding (in 2008 ruim 15 duizend euro) en maakt hij aanspraak op een aantal andere tegemoetkomingen en voorzieningen. De premier verdiende in 2003 weinig vergeleken met buitenlandse collega's.
Bezoldiging
De minister-president ontvangt een salaris conform salarisschaal 21 van het BBRA i. Het bruto maandsalaris in schaal 21 is per 1 april 2008 verhoogd van ¤ 9.924,89 naar ¤ 10.123,39. Vanaf 1 april 2009 bedraagt het bruto maandsalaris ¤ 10.325,86. De minister-president krijgt verder 8 procent vakantiegeld en een eindejaarsuitkering van 4,0 procent.
Op jaarbasis bedraagt het inkomen van de minister-president (inclusief vakantiegeld en exclusief eindejaarsuitkering) per 1 april 2008 dus ¤ 131.199,13, en per 1 april 2009 ¤ 133.823,15.
Het vakantiegeld wordt éénmaal per jaar uitbetaald over een periode van 12 maanden die is begonnen in de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.
De eindejaarsuitkering wordt berekend over de periode beginnend in de maand december, en wordt jaarlijks in november uitbetaald. Per 1 december 2008 wordt de procentuele eindejaarsuitkering verhoogd naar 5,4 procent, en per 1 december 2009 naar 8,3 procent.
Rekening houdend met de momenten waarop verhogingen ingaan en de uitkeringsmomenten ontvangt de minister-president in 2008 inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering een bezoldiging van ¤ 135.272,30 en in 2009 ¤ 139.701,18.
Onkostenvergoedingen
Vaste onkostenvergoeding
De minister-president krijgt een vaste maandelijkse onkostenvergoeding in verband met de uitoefening van zijn functie. De vergoeding van de premier en de minister van Buitenlandse Zaken is twee keer zo hoog (in 2008 ¤ 1251,51 per maand, dus ¤ 15.018,12 per jaar) als de vergoeding van de andere ministers.
Ziektekostenvergoeding
De minister-president krijgt een tegemoetkoming in de ziektekosten die vergelijkbaar is met de vergoeding van burgerlijke rijksambtenaren.
Verhuiskosten
Als de minister-president verhuist van een woning op minimaal 50 kilometer afstand van het ministerie van Algemene Zaken naar een woning op maximaal 25 kilometer afstand van het ministerie heeft hij recht op een verhuiskostenvergoeding voor: - de vervoerskosten van de minister-president en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning;
- de vervoerskosten van de inboedel naar de nieuwe woning;
- andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, welke vastgesteld zijn op 10 procent van de jaarlijkse bezoldiging op de dag dat de nieuwe woning wordt betrokken.
Dienstauto
Ministers hebben een dienstauto met chauffeur ter beschikking. De prijs per kilometer van de dienstauto bedraagt in 2008 ¤ 0,54 exclusief BTW, uitgaande van een gebruiksduur van twee jaar en 60.000 gereden kilometers per jaar.
Om veiligheidsredenen maken ministers ook privé gebruik van de dienstauto. Het privégebruik wordt door de Belastingdienst als extra inkomen beschouwd waarover belasting betaald moet worden. Ministers krijgen hiervoor een financiële compensatie.
Woonruimte
Ministers die op meer dan 50 kilometer afstand van hun ministerie wonen kunnen gemeubileerde woonruimte ter beschikking gesteld krijgen op een afstand van maximaal 25 kilometer van het ministerie.
Wachtgeld
Als de minister-president aftreedt heeft hij recht op een uitkering van: - 80 procent van zijn laatstgenoten bezoldiging in het eerste jaar;
- 70 procent van zijn laatstgenoten bezoldiging vanaf het tweede jaar.
De uitkering duurt even lang als de minister-president minister(-president) is geweest, maar geldt minimaal twee en maximaal zes jaar, mits de minister-president minimaal drie maanden in functie is geweest. Inkomsten worden in mindering gebracht op de wachtgelduitkering. Voor de wachtgelduitkering maakt het niet uit wat de reden van het aftreden was.
Sinds 2003 krijgt een minister-president die minder dan drie maanden in functie is geweest, bij aftreden nog maar wachtgeld gedurende zes maanden. Tot dan toe kregen aftredende bewindspersonen altijd minimaal twee jaar wachtgeld. Aanleiding voor de beperking van het wachtgeld voor kort zittende bewindspersonen was de affaire-Bijlhout.
Meer over snel aftredende bewindslieden
Pensioen
Ministers bouwen jaarlijks 2 procent pensioen op, ook in de eerste vier jaar na aftreden maar tenzij ze inkomen hebben naast de wachtgelduitkering (in dat geval is het percentage lager). Na die vier jaar daalt het opbouwpercentage naar 1 procent per jaar.
Het nabestaandenpensioen is 5/7e deel van het ouderdomspensioen.
Overig
Ministers maken gebruik van bepaalde voorzieningen op het gebied van beveiliging, informatie- en communicatie, vervoer en verblijf bij dienstreizen. Ook maken bewindslieden de afgelopen jaren in toenemende mate gebruik van mediatrainers en/of personal coaches en beschikken ze soms over een politiek assistent.
Vergelijking met buitenland
In 2004 bracht de commissie-Dijkstal een rapport uit waarin onderstaande internationale vergelijking van de salarissen van premiers in 2003 was opgenomen:
Jaarsalarissen premiers (¤) Basis (aug. 2003) Totaal incl. toe(s)lagen (2003)
Verenigd Koninkrijk 172.920 253.975
Frankrijk 187.404 241.272
Oostenrijk 226.056 n.b.
Duitsland 177.528 191.573
België 167.208 188.215
Denemarken 176.460 174.424
Luxemburg 164.268 n.b.
Zweden 137.676 n.b.
Ierland 132.756 n.b.
Nederland 113.065 121.805
Finland 111.012 n.b.
Spanje 80.064 n.b.
Bron:
Parlement & Politiek