quote:
Op dinsdag 30 september 2008 00:07 schreef SterreMarit het volgende:Handig topic dit, ik snap het nu ook wat beter
Wel nog een vraagje:
[..]
Wát zullen wij daar dan van merken? Hoge inflatie? Duurdere producten? Spaargeld dat verdwijnt? Zijn vooral mensen met hypotheken de lul? Kortom: welke nadelen gaat dit voor de gemiddelde Nederlander opleveren?
Van Wikipedia:
quote:
Recessie betekent letterlijk 'teruggang' of 'achteruitgang', en is dus het tegenovergestelde van economische groei of vooruitgang. In de praktijk wordt vaak van een recessie gesproken als het nationaal product gedurende twee opeenvolgende kwartalen krimpt (Hebbink & Van Velthoven, 2003, p. 153). Wanneer de productie van een economie langdurig daalt, is er sprake van een depressie.
In de conjunctuurbeweging van een economie kan de recessie onderdeel zijn van een laagconjunctuur. Ten gevolge van een recessie vinden vaak reorganisaties en meer ontslagen plaats in bedrijven, wordt minder geld uitgegeven aan extra scholing, en als gevolg ervan kunnen ook bedrijven failliet gaan. Het landelijke werkloosheidscijfer zal hierdoor ook groter worden.
Als gevolg van een recessie kan een bij de overheidsfinanciën een financieringstekort ontstaan of sterk oplopen, omdat de belastinginkomsten van de overheid teruglopen en de uitgaven stijgen.
Gevolgen van een recessie zijn vervelend, maar niet onoverkomelijk.
Vervelender is dit:
quote:
Grote Depressie
De Grote Depressie is de naam voor de crisisjaren in de jaren '30 van de vorige eeuw, voornamelijk in de Verenigde Staten (Engels: The Great Depression).
De Grote Depressie (Crisisjaren) is opgenomen in de Canon van Nederland. De commissie-Van Oostrom heeft de Crisisjaren als één van de vijftig thema's opgenomen die niet in de geschiedenisles op een Nederlandse school mag ontbreken.
Inhoud
* 1 Oorzaken
* 2 Zwarte Donderdag
* 3 Grote Depressie
* 4 Gevolgen
Oorzaken
Voor de Grote Depressie kunnen twee belangrijke oorzaken aangewezen, waarbij voor beide geldt dat onvoldoende kennis van economische processen zorgde voor een verergering.
De eerste oorzaak ligt in de landbouw. In de jaren '20 ontstond een grote overproductie. Amerika had tijdens de Eerste Wereldoorlog veel voedselhulp verleend aan Europa. De Amerikaanse boeren hadden zich zo ingesteld op deze hulpverlening, dat toen Europa eenmaal weer zelf zijn voedsel ging verbouwen de Amerikaanse boeren met een geweldige overproductie kwamen te zitten waardoor de prijzen daalden. Dit zorgde voor enorme schulden, wat nadelig was voor de plattelandsbanken. De plattelandsbanken op hun beurt hadden weer nauwe banden met de grote banken. De grote banken konden deze grote klap niet opvangen en een crisis was het gevolg. Daarbij kwam dat de boeren dachten dat alleen een nog grotere productie hen uit de problemen kon helpen, aangezien men vanwege de lagere prijs meer moest produceren om hetzelfde te verdienen. Dit leidde echter tot nog meer overproductie, die werd verbrand of in zee gegooid terwijl velen honger leden maar het voedsel niet konden betalen.
Een tweede oorzaak ligt in de industrie, waarin destijds de meeste Amerikanen werkzaam waren. Tijdens de jaren twintig nam daar de productie enorm toe, dankzij de mechanisering, maar de lonen stegen niet mee omdat de vakbonden zwak waren en omdat er veel immigranten uit arme delen van Europa kwamen die bereid waren voor weinig geld te werken. Door de lage lonen konden veel mensen de producten die in fabrieken geproduceerd werden niet betalen, waardoor ook de fabrieken met een overproductie kampten.
De overproductie in de landbouw en industrie werd niet voldoende erkend, laat staan de gevaren ervan. Men dacht dat het een tijdelijke verstoring van de economische verhoudingen was die vanzelf over zou gaan. Bovendien was 'non-interventie' een heilig uitgangspunt van de Republikeinse regering van Calvin Coolidge.
Zwarte Donderdag
Op de aandelenbeurs speculeerden veel mensen met geleend geld. Dit geld zat weer in de banken die in crisis verkeerden. Op 24 oktober 1929 (Zwarte Donderdag) barstte de zeepbel en klapten de aandelenkoersen in elkaar. Er kwam een run op de spaarbanken van mensen die al hun tegoeden wilden opnemen. Een groot aantal banken ging over de kop en velen verloren al hun spaargeld. De Amerikaanse middenklasse verloor zo een groot deel van haar koopkracht en bezuinigde meer dan strikt noodzakelijk was. Veel industrieën hadden al een slechte orderpositie en gingen nu acuut failliet. Ze konden nergens geld meer lenen en als ze schulden hadden gemaakt bij een failliete bank werden die zonder coulance ingevorderd. De ontslagen arbeiders zagen door het ontbreken van sociale voorzieningen hun koopkracht tot nul dalen.
De ontwikkelingen gingen zo snel dat de normale evenwichtsmechanismen (rentedaling en loonkostendaling) niet meer functioneerden. Banken die er niet meer waren, konden ook geen geld meer uitlenen, zodat er hoe dan ook minder geïnvesteerd werd. Door het wegvallen van vertrouwen gingen de mensen thuis hun geld oppotten zodat de rente juist steeg. De vraaguitval leidde tot de gevreesde deflatoire spiraal: de prijzen daalden zo snel dat de consument, hopend op een nog verdere daling, zijn bestedingen uitstelde in plaats van vergrootte. Deflatie betekent ook dat de reële rente stijgt, zodat externe sturing door verlaging van de officiële rentestand geen effect meer heeft. Investeren was dus duur en leek gezien de enorme overproductie ook onzinnig. De kapitaalinvesteringen vielen dan ook vrijwel stil. Omdat de lonen al zo laag waren, hadden loonkostendalingen weinig positieve invloed op de investeringen en ze versterkten de deflatoire spiraal.
Grote Depressie
Dergelijke crises hadden zich in het verleden al veel vaker voorgedaan maar deze keer was de neergang ongekend fel. Het Bruto Nationaal Product van de VS daalde in 1930 40%. Toen eind 1931 de economie stabiliseerde — voornamelijk omdat de prijzen niet verder konden dalen en de consument gedwongen was zijn geld uit te geven — bleek de welvaart dat jaar met nog eens 10% te zijn afgenomen. Wat een hele generatie had opgebouwd, leek in één klap tenietgedaan.
De crisis bleef niet tot de VS beperkt. Om te beginnen verminderde bij andere landen de export doordat de Amerikaanse burger niets meer inkocht en de Amerikaanse deflatie de Europese en Japanse producten uit de markt prees. Toch leidde dat voor Amerika niet tot een compensatie van het falen van de interne markt. De VS hadden tijdens de Eerste Wereldoorlog astronomische bedragen uitgeleend aan de Entente; het land was de "Schuldeiser van de Wereld" geworden. Na de oorlog was men heel coulant geweest met het invorderen van die schulden. De bankencrisis veroorzaakte nu echter een internationale schuldencrisis. Door acuut geldgebrek gedwongen begonnen de Amerikaanse banken nu de schulden op te eisen. De rentestand in de hele wereld sprong omhoog. Overal klapten de investeringen en bestedingen in elkaar. Om de eigen markt te beschermen, stelden de meeste landen hogere importheffingen in, met als gevolg dat de wereldhandel sterk kromp. Economie na economie stortte ineen, met massale werkloosheid en verpaupering tot gevolg, ook in Nederland en België. Door het blijven vasthouden aan de koppeling tussen de munt en de gouden standaard bleef de depressie in Nederland lang duren ten opzichte van de rest van Europa.
Gevolgen
Toen de directe neergang voorbij was, stelde zich de prangende vraag hoe politiek gereageerd moest worden op de nijpende situatie. In het verleden had men een crisis steeds laten uitzieken: men wachtte net zo lang tot de economie zichzelf in evenwicht bracht en de groei zich weer herstelde. Als men dat ditmaal ook zou doen, zou het echter (aangenomen dat de economie per hoofd van de bevolking net zo hard zou groeien als voor de oorlog) dertig jaar duren voordat men weer het niveau van 1929 bereikt zou hebben. Tegelijkertijd was er een enorme stilliggende productiecapaciteit die de oude welvaart onmiddellijk zou kunnen herstellen als zij maar benut werd. Onder die omstandigheid werd het wel heel verleidelijk om toch maar eens aan overheidsingrijpen te denken.
In de VS was de gedachte aan staatsinterventie voor de oorlog al heel populair geweest en tijdens de oorlog hadden gedwongen investeringen al tot een forse economische groei geleid, maar erna had het idee van de vrije markt de overhand gekregen. Nu sloeg de stemming weer om. De Republikeinse regering van Herbert Hoover was echter zeer afhoudend. Men vreesde een precedent te scheppen en was bang voor een blijvende invloed van de staat op de economie. Als alternatief stimuleerde men de zelfregulering van industrie en bankwezen en riep de burger op tot optimisme en bestedingsdrift. Hoewel deze boodschap ruime weerklank vond bij het meer welgestelde deel van de bevolking, wilden de nu een meerderheid vormende armen niet jarenlang op de welvaart blijven wachten en verkozen in 1932 Franklin Delano Roosevelt tot president. Hij voerde de politiek van de New Deal door die zich kenmerkte door streng overheidstoezicht op het bankwezen. Roosevelt deed echter weinig aan het stimuleren van de economie, afgezien van werkgelegenheidsprojecten en directe armoedebestrijding. In 1940 was de schade nog lang niet hersteld. Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog zou daadkrachtige staatsinterventie de industriële productie in vier jaar meer dan verdubbelen, de basis leggend van de huidige welvaart.
Dat is andere koek, en niet geheel onrealistisch helaas.