Den Haag over van EEM
![]()
Ministerie van Justitie
Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving
Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden
Bij beantwoording de
datum en ons kenmerk
vermelden. Wilt u slechts
één zaak in uw brief
behandelen.
De vaste commissie voor Justitie heeft mij gevraagd om enkele nadere vragen te beantwoorden met
betrekking tot mijn brief aan uw Kamer d.d. 14 februari 2008, inhoudende de beantwoording van
eerdere vragen van de vaste commissie over de heer V.d.E. naar aanleiding van publiciteit rond de
zaak Holloway.
Over deze vragen ben ik inmiddels geïnformeerd door het College van procureurs-generaal. Mede
op grond van deze informatie kan ik uw Kamer het volgende berichten. Hierbij merk ik op dat ik de
vragen van de leden van de fracties, voorzover deze hetzelfde punt adresseren, gezamenlijk
beantwoord.
De kanttekening in mijn brief van 14 februari jl. aan uw Kamer dat ik, gelet op het vertrouwelijke
karakter van de desbetreffende informatie en met het oog op de bescherming van de privacy van
betrokkene, niet in detail doch slechts op hoofdlijnen kon ingaan op hetgeen met de heer V.d.E. is
besproken, is aanleiding voor de leden van de VVD-fractie om te vragen of de belangen van
openbaarheid en de heer V.d.E. hiermee wel zijn gediend. De leden van de VVD-fractie verwijzen
daarbij naar het feit dat de heer V.d.E. zich in de media onder zijn volledige personalia bekend heeft
gemaakt en ook naar de aanhoudende aandacht wereldbreed voor de verdwijning van Natalee
Holloway.
Allereerst merk ik op dat de omstandigheid dat betrokkene zelf zijn personalia en overige
persoonlijke informatie breed bekend maakt, mij als bestuursorgaan niet ontslaat van de plicht om
daarmee in mijn berichtgeving naar buiten toe zorgvuldig en terughoudend om te gaan. Daarnaast
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 79 00
Onderdeel Bestuurlijke en Juridische Zaken
Datum 29 april 2008
Ons kenmerk 5541088/08
Uw kenmerk JUST080144
Onderwerp Beantwoording vervolgvragen van de VKC voor Justitie over dhr. V.d.E.
2/6
5541088/08/ 29 april 2007
geldt dat hetgeen tussen de heer V.d.E. en de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van het
regiopolitiekorps Gelderland-Midden is besproken, als zijnde CIE-informatie, een vertrouwelijke
karakter heeft. Ten slotte, daar het strafrechtelijk onderzoek in de zaak Holloway niet een
Nederlands onderzoek betreft maar een onderzoek onder leiding van het Arubaanse openbaar
ministerie en de zaak, voor zover mij bekend, nog immer niet tot klaarheid is gebracht, meen ik extra
terughoudendheid te moeten betrachten bij het doen van mededelingen met betrekking tot deze
zaak. Deze aspecten, het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer van de heer V.d.E., het
vertrouwelijke karakter van de informatie en de omstandigheid dat het hier gaat om een nog lopend
onderzoek, afgezet tegen de belangen van openbaarheid leiden ertoe dat ik van oordeel ben dat,
zoals in mijn brief van 14 februari jl. aangegeven, hierop slechts op hoofdlijnen kan worden
ingegaan.
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik uw Kamer geschreven dat de heer V.d.E. in het najaar van
2007 contact heeft gehad met de regiopolitie Gelderland-Midden en dat hij daarbij geen concrete
informatie over de zaak Holloway heeft verschaft, maar heeft aangegeven dat de heer V.d.S.
tegenover hem wellicht zou kunnen gaan praten over deze zaak en zijn betrokkenheid daarbij.
Voorts heb ik uw Kamer medegedeeld dat de door de heer V.d.E. aan zijn eventuele medewerking
aan het onderzoek gestelde voorwaarde in strijd was met het Nederlandse beleid en de regelgeving
terzake en dat om die reden besloten is om op de mogelijkheid van een eventuele samenwerking
met hem niet verder in te gaan, hetgeen aan de heer V.d.E. is meegedeeld.
Door de leden van de CDA-fractie wordt de vraag gesteld waarom op grond van de bestaande
regelgeving, zoals bijvoorbeeld artikel 126h van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet besloten is
om de heer V.d.E. als burgerinfiltrant in te zetten voor het onderzoek naar de heer V.d.S. Voorts
wordt gevraagd of samenwerking met de heer V.d.E. in strijd zou zijn geweest met de Nederlandse
regelgeving of het beleid en zo ja, waarom.
De leden van de VVD-fractie vragen of er in deze casus wel sprake was van een voorgestelde
(verboden) burgerinfiltratie. Deed zich hier, zo wordt voorts gevraagd, niet meer een situatie voor
waarbij de heer V.d.E. een opsporingsambtenaar had kunnen introduceren bij de heer V.d.S.,
waarna deze opsporingsambtenaar de bevoegdheden ging uitoefenen als vermeld in artikel 126j Sv?
Vooraf dient te worden opgemerkt dat besluitvorming over inzet van de heer V.d.E. ten behoeve van
de zaak Holloway in eerste instantie zou zijn voorbehouden aan de Arubaanse justitiële autoriteiten,
daar het onderzoek naar de heer V.d.S. in het kader van die zaak onder de rechtsmacht van deze
autoriteiten valt.
Uiteraard is hierbij van belang of eventuele inzet van de heer V.d.E. in Nederland, naar aanleiding
van een (rechtshulp)verzoek van het Arubaanse openbaar ministerie, binnen de kaders van de
Nederlandse wet- en regelgeving zou kunnen plaatsvinden.
3/6
5541088/08/ 29 april 2007
Inzet van een burgerinfiltrant op grond van artikel 126w Sv (het in de vraag genoemde artikel 126h
Sv richt zich op infiltratie door een opsporingsambtenaar) houdt in dat “een persoon, die geen
opsporingsambtenaar is, bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking
te verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed
misdrijven worden beraamd of gepleegd”. De bevoegdheid tot burgerinfiltratie kan met andere
woorden slechts worden toegepast in het geval er sprake is van een criminele groep van personen,
er daarbinnen vermoedelijk misdrijven worden beraamd of gepleegd en de inzet van de
burgerinfiltrant gericht is op het deelnemen of medewerking verlenen aan de groepering. In casu was
echter aan geen van die voorwaarden voldaan. Er was geen sprake van een groep van personen.
Bijgevolg kon ook geen sprake zijn van het daaraan deelnemen of medewerking verlenen. Ten slotte
was het vermeende misdrijf reeds gepleegd en bestonden er geen vermoedens van het plegen van
een nieuw misdrijf. Inzet van de heer V.d.E. als burgerinfiltrant was derhalve op grond van de
bestaande Nederlandse wet- en regelgeving niet mogelijk.
Samenwerking met de heer V.d.E. in de zin van bijvoorbeeld stelselmatige informatie-inwinning door
een burger (art. 126v Sv) zou in beginsel mogelijk zijn geweest. Echter, de voorwaarde die dhr.
V.d.E. aan zijn medewerking verbond, was niet verenigbaar met de Nederlandse wet- en
regelgeving.
In het verlengde hiervan merk ik voorts op dat de inzet - na introductie door de heer V.d.E. - van een
politieambtenaar die daarna de in artikel 126j Sv geregelde bevoegdheid tot stelselmatige inwinning
van informatie (door een opsporingsambtenaar zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt) -
op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving in beginsel eveneens mogelijk zou zijn geweest.
Echter, ook ten aanzien van deze bevoegdheid geldt dat uitvoering geven aan de door de heer
V.d.E. aan zijn eventuele medewerking aan het onderzoek gestelde voorwaarde in strijd was met het
Nederlandse beleid en de regelgeving ter zake. Los daarvan staat overigens geenszins vast dat
introductie bij de verdachte van een voor deze volstrekt onbekende persoon tot enig resultaat zou
hebben geleid.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wanneer in het najaar de heer V.d.E. contact heeft gehad
met de regiopolitie Gelderland-Midden, en specifiek of dit eerste contact plaatsvond tijdens de
periode dat de hoofdofficier van justitie te Aruba een tweede onderzoek had gelast naar de
verdwijning van Holloway. Is het waar, aldus de leden van de VVD-fractie, dat V.d.S. op dat moment
al in contact was met de heer V.d.E.? Had het op juiste wijze doorgeleiden van de informatie van de
heer V.d.E. kunnen leiden tot verbeterde inzichten bij politie en justitie in Aruba, voordat werd
besloten de heer V.d.E (naar ik aanneem wordt hier de heer V.d.S bedoeld) voor de tweede maal
aan te houden in verband met betrokkenheid bij de verdwijning van Natalee Holloway?
Zoals hierboven aangegeven valt het onderzoek in de zaak Holloway buiten de rechtsmacht van de
Nederlandse justitiële autoriteiten en beschikken deze derhalve niet over inhoudelijke informatie over
het onderzoek, behoudens voor zover daarover publiekelijk door de Arubaanse autoriteiten
4/6
5541088/08/ 29 april 2007
mededelingen zijn gedaan.
Volgens officiële berichtgeving van de Arubaanse autoriteiten was - in de periode dat de gesprekken
met de heer V.d.E. hebben plaatsgevonden, namelijk oktober 2007 tot en met begin november 2007,
het onderzoek dat in 2005 na de verdwijning van Natalee Holloway was gestart, nog gaande. Eerst
op 18 december 2007 is dat onderzoek afgesloten. Het onderzoek is pas heropend nadat de heer
Peter R. de Vries op 20 januari 2008 de hoofdofficier te Aruba in kennis heeft gesteld van de
informatie die is vergaard door de heer V.d.E.
Over de vraag of doorgeleiding van de informatie van de heer V.d.E tot verbeterde inzichten bij
politie en justitie in Aruba had kunnen leiden voordat de heer V.d.S voor de tweede maal werd
aangehouden, kan ik echter geen uitspraak doen. Een eventuele uitspraak daaromtrent van mijn
kant zou bovendien in aanzienlijke mate een speculatief karakter hebben, hetgeen ik omwille van de
zorgvuldigheid kan noch wens te doen.
Naar aanleiding van de mededeling in mijn brief van 14 februari jl. dat de regiopolitie Gelderland-
Midden deze informatie niet heeft doorgeleid naar de Arubaanse politie en het Arubaanse openbaar
ministerie vragen de leden van de CDA-fractie en van de VVD-fractie, wat de reden hiervoor is
geweest.
Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 14 februari jl. aan Uw Kamer was bij de CIE van het
regiopolitiekorps Gelderland-Midden bekend dat in Nederland reeds door het regiopolitiekorps
Rotterdam-Rijnmond bijstand was verleend aan de Arubaanse politie en het Arubaanse openbaar
ministerie in het kader van het onder zoek in de zaak Holloway. Vanwege deze betrokkenheid en het
ontbreken van rechtstreekse contacten met de Arubaanse autoriteiten bij de regiopolitiekorps
Gelderland-Midden is daarom besloten de informatie door te geleiden naar de CIE van het
desbetreffende regiopolitiekorps.
In het verlengde hiervan vragen de leden van de VVD-fractie of het niet voor de hand had gelegen
om de Arubaanse autoriteiten te informeren zodat de autoriteiten te Aruba zelfstandig hadden
kunnen besluiten tot het inzetten van een opsporingsambtenaar in de zin van het Nederlandse artikel
126j Sv, al dan niet in samenwerking met de heer V.d.E. voor een eerste introductie. Is de minister
het met deze leden eens, zo wordt nog gevraagd, dat ook een opsporingsambtenaar van Aruba had
kunnen worden ingezet voor een dergelijke taak in Nederland (artikel 126, vierde lid, onder a, Sv)? In
dit verband vragen de leden van de CDA-fractie of de Arubaanse instanties over (meer)
mogelijkheden beschikken dan in Nederland het geval is om op het aanbod in te gaan. Ten slotte
vragen de leden van de CDA-fractie op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat als het
openbaar ministerie wel zou zijn geïnformeerd, het aannemelijk is dat het evenmin de voorwaarden
aanwezig zou hebben geacht om op het voorstel van de heer V.d.E. nader in te gaan.
5/6
5541088/08/ 29 april 2007
Van de zijde van het College is mij medegedeeld dat als de informatie bij het Nederlandse openbaar
ministerie bekend was geweest, het aannemelijk is dat het Nederlandse openbaar ministerie
daarover het openbaar ministerie in Aruba zou hebben geïnformeerd.
Of de Arubaanse autoriteiten op grond van de Arubaanse wet- en regelgeving eventueel hadden
kunnen besluiten om op het aanbod van de heer V.d.E. in te gaan, dan wel tot de inzet van een
opsporingsambtenaar in de zin van artikel 126j Sv had kunnen besluiten, staat niet te mijner
beoordeling. Wel wil ik hierbij opmerken dat eventuele inzet op Nederlands grondgebied - hetgeen
op dat moment voor de hand zou hebben gelegen daar de heer V.d.S. in die periode in Nederland
verbleef - uitsluitend mogelijk zou zijn geweest met toestemming van de Nederlandse autoriteiten en
binnen de kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving. Dit geldt ook bij de inzet in Nederland
van een opsporingsambtenaar uit Aruba, op basis artikel 126j, vierde lid, onder a. Sv en het
Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 549). Zoals hierboven
reeds is aangegeven, bestonden vanwege de door de heer V.d.E. gestelde voorwaarde daartoe
geen mogelijkheden. Om die reden heb ik in mijn brief van 14 februari jl. ook de opmerking gemaakt
dat indien het openbaar ministerie wel zou zijn geïnformeerd, het aannemelijk is dat het evenmin de
voorwaarden aanwezig zou hebben geacht om op het voorstel van de heer V.d.E. nader in te gaan.
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik aangegeven dat over deze kwestie geen contact is geweest
met het openbaar ministerie in Nederland, terwijl dit, mede gelet op het gevoelige karakter van deze
zaak, voor de hand had gelegen.
Dit is aanleiding voor de leden van de CDA-fractie om te vragen hoe in de toekomst dergelijke
inschattingsfouten kunnen worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie vragen in dit verband of
er door het openbaar ministerie te Arnhem en Rotterdam maatregelen zijn genomen om dergelijk
handelen in het vervolg te voorkomen en of de politiekorpsen er thans van doordrongen zijn
dergelijke onderwerpen in het gestructureerd overleg met het openbaar ministerie ter sprake te
brengen. Waarom zou informatie over de verdwijning van Holloway, die bijna drie jaar lang de media
beheerst, niet automatisch moeten vallen binnen de werkafspraken tussen openbaar ministerie en
politie met betrekking tot het hanteren opsporingsbevoegdheden, zo vragen de leden van de VVDfractie
zich nog af.
Naar aanleiding van mijn brief van 14 februari jl. aan Uw Kamer en het daarin geconstateerde
knelpunt dat het openbaar ministerie terzake niet geïnformeerd is, hebben de hoofdofficieren van
justitie te Arnhem en te Rotterdam de regiopolitiekorpsen Gelderland-Midden respectievelijk
Rotterdam-Rijnmond er nadrukkelijk op gewezen dat alle bijzondere zaken, en de onderhavige kan
daartoe gerekend worden, thans in het reguliere overleg van het Openbaar Ministerie met de CIE’s
aan de orde gesteld dienen te worden. Daarnaast zal, op landelijk niveau, dit punt ook onder de
aandacht worden gebracht van de landelijke vergadering van CIE-officieren van justitie.
6/6
5541088/08/ 29 april 2007
Ten slotte, met betrekking tot de vraag van de leden van de CDA-fractie of ik op grond van de
uitspraak van de heer V.d.E na afloop van zijn interview voor het Arubaanse programma Un Dia den
Bida dat hij zou weten wie het lichaam van Natalee Holloway in zee heeft gegooid en dat hij de heer
V.d.S al jaren zou kennen, bereid ben om nog nader onderzoek te laten doen, merk ik op dat het aan
het openbaar ministerie te Aruba, en niet aan mij is om die afweging te maken.
De Minister van Justitie,
Wanneer domme mensen domme dingen beweren, dan moet je ze niet corrigeren, maar glimlachend gelijk geven.