quote:
gedeeltelijk. Er is ook het AOW spaarfonds.
Overigens komen er twee problemen samen:
1) ouderdomskosten (AOW, zorg)
2) einde gasvoorraad (gaat over tien jaar een forse rol spelen en over 20 jaar is hett OP)
Het einde van onze gasvoorraad is ook groot financieel probleem. Een hoop mensen realiseren niet in hoeverre NL profiteert van de gasvoorraad. We zijn een klein Koeweit.
http://www.z24.nl/economi(...)over_20_jaar_op.htmlNU heeft niet Wouter WIndvaan bedacht hoe we e.e.a. moeten oplossen maar de Studiegroep begrotingsruimte. In het tiende (11e?) rapport eind jaren negentig stond de oplossing duidelijk:
Jaarlijks 1,5% begrotingsoverschot! Hiermee kunnen we dan de staatschuldaflossen en daarmee spaar je voortaan de rentelasten uit. Dat geld kan je dan aan AOW en zorgbesteden. Helaas gaven we in de rijke jaren het geld leiever uit dan te sparen voor slechte tijden (een van de redenen waarom Balkende I&II zoveel moesten bezuinigen). Ook nu gaat Woutertje Bos voor het opmaken ipv het sparen. Ach, de wal zal het schip wel keren..
Overigens is er een nieuw rapport van de studiegroep begrotingsruimte uit. Thans veel politieker (laffer, onduidelijker) opgeschreven (de vergrijzing komt nml erg dichtbij)
http://www.minfin.nl/bina(...)2006/06/bz06-477.pdfquote:
1.2 De vergrijzing begint echt
1.2.1. Veranderende bevolkingssamenstelling
Demografische veranderingen zorgen de komende decennia voor uitdagingen voor de Nederlandse overheidsfinanciën. Het huidige kabinet en de voorgaande kabinetten hebben deze uitdagingen al onderkend. Nieuw in de komende kabinetsperiode is dat de vergrijzing niet langer nadert, maar daadwerkelijk begint.
Het aantal gepensioneerden neemt toe door de stijgende levensverwachting. De ‘grijze druk’, de verhouding tussen gepensioneerden en werkenden, loopt daardoor op van ruim twee op tien op dit moment naar bijna vijf op tien in 2040. De sterke groei van de grijze druk start tegen het eind van de komende kabinetsperiode (zie figuur 1.1). De generatie die vlak na de Tweede Wereldoorlog is geboren (‘babyboom-generatie’) bereikt vanaf 2010 de AOW-gerechtigde leeftijd.
Anders dan veelal wordt gedacht is de grijze druk geen tijdelijk fenomeen. De samenstelling van de bevolking zal blijvend veranderen door de hoge levensverwachting en de historisch lage geboortecijfers.
Figuur 1.1 Ontwikkeling verhouding gepensioneerden t.o.v. werkenden (grijze druk) 1970-2070
Bron: CBS
1.2.2. De overheidsfinanciën zijn niet houdbaar
De demografische veranderingen leiden - bij ongewijzigd beleid- tot een sterke en structurele toename van de overheidsuitgaven, met name bij de AOW en in de gezondheidszorg. De inkomsten uit belasting op pensioenen zullen ook stijgen, maar deze toename is onvoldoende om alle kosten te dekken. Structureel geven we dan ook meer uit dan we binnenkrijgen. Dit betekent dat de overheid geld moet blijven lenen om de collectieve arrangementen te kunnen financieren.
4
Door dit proces ontstaat een ‘haasje-over-effect’: de overheid moet steeds meer lenen om de collectieve arrangementen te kunnen betalen. De rentebetalingen op de schuld nemen hierdoor toe en vervolgens moet weer meer worden geleend. Het feitelijke EMU-saldo blijft in deze situatie dan ook verslechteren.
Het Centraal Planbureau voorziet – bij ongewijzigd beleid- een zodanige verslechtering van de overheidsschuld dat deze langzaam maar zeker uit de hand loopt en onbeheersbaar wordt. De overheidsfinanciën zijn dus niet ‘houdbaar’. Maar wat betekent dit precies? De overheidsfinanciën zijn houdbaar als de bestaande overheidsvoorzieningen kunnen meegroeien met de welvaart zonder dat de belastingen in de toekomst moeten worden verhoogd of dat de overheidsschuld zich uiteindelijk explosief ontwikkelt. Alle generaties hebben dan een gelijk netto-profijt van de overheid.
Om de overheidsfinanciën weer ‘houdbaar’ te maken is een inspanning nodig van circa 3 procent van het BBP (15 miljard euro, zie ook paragraaf 1.6). De vergrijzingsommen van het CPB hebben betrekking op een lange periode en zijn daarom gevoelig voor de gehanteerde aannames, voor nieuwe risico’s en voor nu nog niet voorziene maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De Studiegroep is echter van mening dat de sommen op dit moment, met alle mitsen en maren, de best beschikbare indicatie van de omvang van het probleem en de opwaartse en neerwaartse risico’s in de toekomst geven. Daarmee vormen deze sommen het beste vertrekpunt voor het beleid.
1.3. Naar houdbare overheidsfinanciën
1.3.1 Beter vroeg dan laat
Vroeg of laat zullen de overheidsuitgaven weer in lijn moeten worden gebracht met de overheidsinkomsten. Nu beslissen heeft een aantal belangrijke voordelen boven uitstel.
In de eerste plaats is het doorschuiven van de rekening niet gratis. De rekening wordt hoger omdat – vanuit vergrijzingoogpunt- relatief gunstige jaren niet worden gebruikt om te ‘sparen’ voor de toekomst. Uitstel betekent dus niet alleen dat toekomstige generaties een groter deel van de rekening moeten betalen, maar ook dat de totale rekening hoger wordt. Uitstel van maatregelen impliceert oplopende lasten voor toekomstige generaties. Uitstel impliceert ook onzekerheid over het toekomstige begrotingsbeleid van de overheid, over wie de rekening moet betalen. Beide zijn slecht voor het functioneren van de Nederlandse economie. Ontwijkgedrag wordt bovendien makkelijker in een globaliserende wereld waar arbeid en kapitaal steeds mobieler zijn.
In de tweede plaats heeft nu ingrijpen het belangrijke voordeel dat goede overgangstermijnen kunnen worden afgesproken. De ervaring leert dat institutionele veranderingen in de praktijk veel tijd kosten. Bij adequate overgangstermijnen kunnen burgers het gedrag geleidelijk en tijdig
5
aanpassen aan de nieuwe situatie. Dit is wenselijk voor het politieke draagvlak en om verstoringen in de economie te voorkomen. Bovendien vergroot het de betrouwbaarheid van de overheid.
Ten derde geldt dat trends als vergrijzing en globalisering tot gevolg hebben dat schokken in de toekomst minder makkelijk kunnen worden opgevangen dan nu het geval is. Zo zorgt de vergrijzing bijvoorbeeld voor een grotere gevoeligheid voor demografische schokken, zoals een onverwachte stijging van de levensverwachting. Een dergelijke schok betekent bijvoorbeeld dat er meer geld moet worden uitgegeven aan pensioenen en zorg. In een vergrijsde samenleving komt dit harder aan. De groep die langer profiteert van de pensioenen en zorg is immers groter. Hierdoor zijn de totale extra uitgaven als gevolg van een stijging van de levensverwachting hoger.
Tegen deze achtergrond beveelt de Studiegroep aan de komende kabinetsperiode te beslissen over maatregelen die de overheidsfinanciën weer houdbaar maken. Dit betekent niet dat alle maatregelen ook al in 2011 daadwerkelijk tot verbetering van het begrotingssaldo moeten leiden. Houdbaarheid kan namelijk ook worden bereikt door in de toekomst de inkomsten en uitgaven beter met elkaar in overeenstemming te brengen. Dit kan bijvoorbeeld door nu maatregelen te nemen die de oploop van de vergrijzinggerelateerde uitgaven in de toekomst drukken. Indien voor deze aanpak wordt gekozen hoeft er in de komende kabinetsperiode minder “gespaard” te worden en kan worden volstaan met een minder ambitieuze saldodoelstelling voor 2011. Hoe de uitgaven en inkomsten in de toekomst met elkaar in overeenstemming worden gebracht heeft consequenties voor de toekomstige inkomensposities van mensen. Het is dus wel van belang dat hier tijdig duidelijkheid over wordt verschaft zodat mensen hier op in kunnen spelen. Dit vraagt om duidelijke besluiten van het volgende kabinet.
1.3.2. Houdbare keuzes
Door de gevolgen van de vergrijzing helder in kaart te brengen, is het mogelijk om de lasten op een evenwichtige manier te verdelen over generaties, over de nu gepensioneerden, de nu werkenden, hun kinderen, en hun kleinkinderen. De aanpassingen die nodig zijn om tot houdbare overheidsfinanciën te komen zullen alle nu levende generaties op enige manier raken. Als deze maatregelen geleidelijk worden ingevoerd, zoals in de rede ligt, zullen de gevolgen voor alle generaties goed te dragen zijn.
Het volgende kabinet heeft een vrij ruime keuze aan maatregelen die kunnen worden genomen om het houdbaarheidsprobleem aan te pakken. Er zijn globaal drie oplossingsrichtingen: aanpassen van de voorzieningen voor de oude dag, bevorderen van de participatie en sparen door bezuinigingen of lastenverzwaringen. Deze oplossingsrichtingen worden in het onderstaande besproken.
De uitdaging voor het volgende kabinet is om “houdbare keuzes” te maken. De maatregelen 6
moeten niet alleen de houdbaarheid van de overheidsfinanciën herstellen, ze moeten ook houdbaar zijn in sociaal, economisch en bestuurlijk opzicht. Dit betekent dat maatregelen niet alleen beoordeeld dienen te worden op hun bijdrage aan de overheidsfinanciën, maar ook op hun gevolgen voor de verdeling van lasten en lusten binnen en tussen generaties, de economische groei en politiek/bestuurlijke bestendigheid. Dat leidt tot robuuste keuzes die recht doen aan de onzekerheid aan de onzekerheid die onlosmakelijk verbonden is met de lange termijn ontwikkeling.
Aanpassen van vergrijzinggerelateerde instituties
De kern van het houdbaarheidsprobleem is dat de vergrijzinggerelateerde uitgaven, vooral de AOW en de zorgkosten, sterker toenemen dan de overheidsinkomsten. Hierdoor ontstaat er vanaf 2015 een steeds groter wordend gat in de overheidsfinanciën. Een logisch vertrekpunt voor het vinden van een oplossing is dan ook het aanpassen van deze zogenaamde vergrijzinggerelateerde instituties.
Veel van de vergrijzinggerelateerde instituties (de collectieve voorzieningen voor de oude dag en de zorgarrangementen) zijn opgericht in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Sinds die tijd is er veel veranderd. De levensverwachting is sterk gestegen. De tijd dat mensen met pensioen zijn, is ook toegenomen. Op dit moment is de levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor mannen nog bijna 16 jaar en voor vrouwen ruim 19 jaar. Het merendeel van deze jaren wordt doorgebracht in goede gezondheid en zonder beperkingen1. Ook de inkomenspositie van de meeste ouderen is -onder meer via de aanvullende, kapitaalgedekte pensioenen- beter dan vroeger het geval was. De verwachting voor de toekomst is dat de levensverwachting verder zal stijgen en dat de inkomenspositie van ouderen verder zal verbeteren. Deze ontwikkelingen geven aanleiding voor de vraag of de vormgeving van deze arrangementen nog aansluit bij de huidige tijd. Deze vraag is niet uniek voor Nederland. Ook andere Europese landen zoeken antwoorden op het vergrijzingvraagstuk. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk verhogen bijvoorbeeld geleidelijk de pensioengerechtigde leeftijd naar respectievelijk 67 en 68 jaar.
Een belangrijk voordeel van het aanpassen van de vergrijzinggerelateerde instituties is dat het werkt als een ‘tweesnijdend zwaard’ op de overheidsfinanciën. In de eerste plaats verbeteren de overheidsfinanciën op korte maar (vooral) ook op langere termijn omdat de vergrijzinggerelateerde uitgaven dan minder snel stijgen met de oploop van het aantal ouderen. In de tweede plaats heeft het aanpassen van de vergrijzinggerelateerde instituties het grote voordeel dat de kwetsbaarheid van de economie voor onverwachte schokken wordt verminderd. Afhankelijk van de gekozen maatregel kan ook de arbeidsparticipatie toenemen, waardoor de negatieve effecten van vergrijzing op de economie sterk worden beperkt.
1 Zie SCP (2006), Rapportage ouderen 2006, veranderingen in leefsituatie en levensloop, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag
7
Voorbeelden van aanpassingen van de vergrijzinggerelateerde instituties zijn onder andere de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, het afschaffen van het ouderentarief in de inkomstenbelasting, grotere eigen bijdragen in de zorg, bijvoorbeeld via hogere eigen risico’s en vermogenstoetsen.
Meer mensen aan het werk
Een deel van het houdbaarheidsprobleem probleem wordt ook veroorzaakt doordat het draagvlak van de collectieve voorzieningen (relatief) kleiner dreigt te worden. Het vergroten van de arbeidsparticipatie leidt tot verbreding van het draagvlak . Hierdoor wordt het in de toekomst makkelijker om de stijgende kosten op te vangen. Gedeeltelijk zal de arbeidsparticipatie in de komende decennia vanzelf stijgen, onder meer omdat het voor jongere generaties vrouwen ‘normaler’ is om te werken dan voor oudere generaties (‘cohorteffecten’) en als gevolg van beleidsmaatregelen die eerder zijn genomen–zoals de aanpassingen in het prepensioen. Deze effecten zijn echter al meegenomen in de vergrijzingsommen van het CPB. Om de arbeidsparticipatie verder te verhogen, zijn nieuwe maatregelen noodzakelijk. Daarbij valt te denken aan nieuwe prikkels voor mensen die op dit moment niet participeren, zoals de individualisering van de algemene heffingskorting of het stimuleren van de uitstroom uit de WW, bijvoorbeeld via duurverkorting van de WW. Daarnaast is een mogelijkheid de fiscale behandeling van het eigen huis aan te passen. De budgettaire opbrengsten hiervan worden aangewend om de belastingtarieven te verlagen en arbeid meer lonend te maken. Dit werkt positief uit voor de arbeidsparticipatie.
‘Sparen’ voor later
Het is ook mogelijk te ‘sparen’ voor de toekomst, door te bezuinigen of de lasten te verzwaren. Hiermee kan een overschot op de begroting worden gecreëerd. Met dit overschot kan de overheidsschuld versneld worden afgebouwd. Hierdoor nemen de rentebetalingen op de overheidsschuld af. Deze ‘rentevrijval’ kan worden gebruikt voor de financiering van de stijgende uitgaven aan bijvoorbeeld de AOW en de gezondheidszorg. Het is uiteraard logisch (en goed gebruik) om daar in te grijpen waar zich ondoelmatigheden voordoen. Sparen sluit goed aan bij het voorzorgmotief: zekerheid verkrijgen voor de toekomst. Zeker bij een keuze voor lastenverzwaring, heeft sparen echter wel een negatief effect op de groei.
Voor elk van de drie bovenstaande ‘oplossingsrichtingen’ geldt dat het verstandig is om gelijktijdig in te zetten op het versterken van de economische structuur en rekening te houden met de verdeling van de lasten over generaties. In tegenstelling tot een groei van de arbeidsparticipatie levert een groei van de arbeidsproductiviteit geen directe bijdrage aan het oplossen van de financiële problematiek in enge zin. Veel overheidsuitgaven stijgen namelijk mee met de economische groei. Dit komt bijvoorbeeld doordat de salarissen van leerkrachten en verpleegkundigen en de sociale uitkeringen meegroeien met de salarisontwikkeling in de marktsector. Economische groei alleen is dan ook niet voldoende voor het oplossen van het
8
vergrijzingsprobleem. Echter, het bevorderen van economische groei wordt met het oog op de vergrijzing steeds belangrijker voor het continueren van onze welvaartsgroei. Een hogere welvaart vergroot bovendien het maatschappelijk draagvlak voor maatregelen die zijn gericht op houdbare overheidsfinanciën. Een sterke en flexibele economie is behulpzaam bij het doorvoeren van noodzakelijke aanpassingen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Het bereiken van houdbare overheidsfinanciën zal immers altijd concurreren met maatschappelijke wensen voor intensiveringen van collectieve uitgaven. Een situatie van welvaartsgroei maakt het beter mogelijk om met deze spanning om te gaan. Daarnaast zorgt een flexibele economie er ook voor dat beter kan worden gereageerd op ‘schokken’ in de economie.
Aansluiten bij de kern van het probleem
Het nieuwe kabinet staat voor een forse uitdaging. Tegelijkertijd constateert de Studiegroep dat er een veelheid aan opties is om de problemen aan te pakken en de pijn te spreiden. Bij de vormgeving van de maatregelen is het naar de mening van de Studiegroep zaak om niet alleen te kijken naar de effecten voor de overheidsfinanciën, maar ook naar de te verwachten effecten op de economische groei en de verdeling van risico’s en lasten over generaties. Daarnaast is ook de bestuurlijke houdbaarheid van maatregelen een legitieme overweging.
Tegen deze achtergrond beveelt de Studiegroep aan om aan te sluiten bij de kern van het probleem. Dit betekent dat de nadruk zou moeten komen te liggen op het hervormen van vergrijzinggerelateerde instituties en het vergroten van het draagvlak.
You're a fucking ugly bitch. I want to stab you to death, and then play around with your blood.