Ik denk dat er veel mis is gegaan in de OS en dat er nog steeds veel mis gaat. Ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen.
Een paar weken geleden stond er een prachtig artikel in het NRC hierover. Het staat hieronder, maar voor de mensen die geen zin hebben het hele stuk te lezen heb ik een stukje Bold gemaakt:
quote:
Het succes van ontwikkelingshulp is een goed bewaard geheim
Nederlanders zijn meer dan ooit genegen om Afrika te helpen. Tegelijk groeit de argwaan ten aanzien van ontwikkelingshulp. De kritiek klopt niet: ontwikkelingshulp is veel succesvoller dan de critici ons voorhouden.
Ralf Bodelier
Het is onmiskenbaar zomer. Het is tijd voor festivals, tijd voor engagement, tijd voor hulp aan Afrika. Twee jaar geleden, tijdens het wereldomspannende Live8, zong, sprak en danste de rijke helft van de wereld voor de arme helft. Vandaag draait in de Noordoostpolder een mini-uitvoering van Live8. Op Schokland zet minister voor Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders als eerste zijn handtekening onder een akkoord waarmee hij nieuw elan hoopt te geven aan de bestrijding van de extreme armoede in het zuiden. Wie dit akkoord ondertekent, wil zich persoonlijk committeren. Hij belooft zoveel mogelijk ‘eerlijke producten’ te kopen, om minder CO2 uit te stoten, om alleen te beleggen in sociaal-ethische beleggingsfondsen en om zich als donateur te melden bij een ontwikkelingsorganisatie.
Het zijn kleine, individuele en alleszins haalbare doelstellingen waar velen niet onsympathiek tegenover zullen staan. Ze bekennen zich tot een grensoverschrijdend idealisme dat de afgelopen jaren ondergedoken zat, in afwachting van betere tijden. Het idealisme dat ervan uitgaat dat de menselijke geschiedenis wordt gevormd door „talloze uiteenlopende daden van moed en geloof”, door miljoenen „kleine stroompjes van hoop”, die uiteindelijk „de machtigste muren van onderdrukking en weerstand weg kunnen vagen”, zoals Robert Kennedy het in 1966 omschreef.
Het Akkoord van Schokland valt in vruchtbare bodem. Met de dag groeit onze wil om iets aan de armoede in het zuiden te doen. Uit het recente rapport Geven in Nederland blijkt dat we meer dan ooit geven aan ‘internationale hulp’. Particulier Nederland doneerde in 2005 bijna 750 miljoen euro aan organisaties die zich richten op de bestrijding van armoede in het zuiden. In 2003 was dat nog 480 miljoen euro. En dat is veel meer dan we geven aan instanties op het terrein van sport, recreatie, cultuur en gezondheid.
Nauw verwant met deze goedgeefsheid, is het verschijnsel van de doe-het-zelfhulp. Duizenden Nederlanders startten de afgelopen jaren een eigen project, ergens in de dorpen en sloppenwijken van Azië of Afrika. Tienduizenden vrienden en kennissen sloten zich inmiddels bij hen aan, in het vaste voornemen deze projecten ook tot een succes te maken. Onderzoek naar het ‘draagvlak’ onder ontwikkelingshulp wijst dezelfde kant uit. Rond de 80 procent van alle Nederlanders staat onverminderd achter het feit dat de overheid miljarden spendeert aan hulpgelden.
Westerlingen maken zich niet alleen zorgen om een globaliserende wereld, ze willen ook zorgen voor wie in deze wereld niet meekomt. Maar het verlangen om de extreme armoede de wereld uit te helpen, gaat gepaard met twijfels. De twijfel groeit of we daar met ontwikkelingshulp toe in staat zijn. Van de Nederlanders meent 80 procent dat ze moeten helpen. Tegelijkertijd betwijfelt meer dan 50 procent of de hulp iets uithaalt. Belemmert ontwikkelingshulp niet de economische groei van een land? Gaat het geld niet verloren aan corruptie? Is ontwikkelingshulp wel meer dan het overmaken van geld van arme mensen in rijke landen, naar rijke mensen in arme landen, zoals tegenstanders vaak beweren?
„2,3 biljoen dollar werd de afgelopen vijftig uitgegeven aan hulp”, schrijft de Amerikaanse criticus William Easterly in zijn vorig jaar verschenen boek The White Man’s Burden – Why the West’s Efforts to Aid the Rest Have Done So Much Ill and So Little Good. „En nog steeds is het niet gelukt om muskietennetten van vier dollar in malariagebieden te krijgen.”
Waar komt deze twijfel vandaan? Wat is er gebeurd dat we langzaam maar zeker ons geloof in de hulp verliezen? Voor de hand ligt het onmiskenbare gegeven dat Afrika nog net zo arm is dan voor de hulpvloed van 2,3 biljoen dollar. Plus het al even onweerlegbare feit dat hulpprojecten nogal eens mislukken. En dat te veel geld verdween in diepe zakken.
Op nummer één onder de kritiekpunten staan de corruptie in het zuiden, de strijkstokken van de Afrikaanse overheden en het regelrechte verduisteren van ontwikkelingsgelden. Ooit was deze kritiek zeer terecht. Met name tijdens de Koude Oorlog gingen miljarden verloren. Al was het maar omdat het Westen de hulpgelden gebruikte om bevriende despoten in het kapitalistische zadel te houden. It took two to tango. De Afrikanen konden zo corrupt zijn omdat het Westen hun corruptie accepteerde. Alles bleek geoorloofd om te voorkomen dat wederom een derdewereldland in het communistische kamp verdween. De Centraal-Afrikaanse president Jean-Bedel Bokassa sprak in naam van een generatie kleptocraten toen hij in 1977 zei „Alles hier is betaald door de Franse overheid. Wij vragen de Fransen om geld, de Fransen geven ons het geld en wij verspillen hun geld.”
Met de val van het communisme in 1989 nam ook het al te makkelijk verstrekken van ontwikkelingshulp aan louche staten sterk af. Tegelijkertijd waaide begin jaren negentig een democratische wind door Afrika. Meer dan een dozijn Afrikaanse landen verruilde in die jaren hun dictator voor een democratie. Een gemankeerde democratie weliswaar, maar met groeiende persvrijheid, inclusief de roep om goed bestuur. Een steeds beter geïnformeerde bevolking protesteert dan ook steeds vaker wanneer ze vermoedt dat er corruptie in het spel is. Ook al worden veel Afrikaanse landen nog steeds geplaagd door fraude en bedrog, zeker in de beter bestuurde landen is de corruptie sterk op zijn retour. Met Mobutu in Zaïre, Obasanjo en Abacha in Nigeria, Moi in Kenia en Taylor in Liberia zijn ook de grootste kleptocraten van het podium verdwenen.
Een corruptievrije besteding van hulpgelden krijgt nu ook in het Westen prioriteit. Met de oprichting in 1993 van de wereldwijde anticorruptieorganisatie Transparency International belandde corruptie pontificaal op de politieke agenda. Niet alleen de gewezen Wereldbankpresident Paul Wolfowitz verklaarde de corruptie de oorlog. Dat deed in 1996 ook al zijn voorganger James Wolfensohn toen hij sprak over de ‘kanker die corruptie heet’.
Vandaag houden, anders dan tijdens de Koude Oorlog, de grote ontwikkelingsorganisaties hun hand op de knip wanneer ze vermoeden dat het geld verkeerd terechtkomt. Hulpinstanties financieren bovendien de oprichting van anticorruptiebureaus. Corrupte Afrikaanse hoogwaardigheidsbekleders komen steeds vaker voor de rechter. En dat is vooruitgang. Al zal corruptie pas werkelijk tot een acceptabel niveau worden teruggedrongen wanneer ook de armoede afneemt. Wanneer rekenkamers, parlementen, opsporingsambtenaren en journalisten over voldoende middelen beschikken om foute ambtenaren de pas af te snijden. Als argument tegen ontwikkelingshulp, heeft de corruptie haar glans echter verloren.
Op nummer twee staat de kritiek dat, ondanks alle hulp, de armoede in Afrika maar niet afneemt en de Afrikaanse economieën niet willen groeien. Al staat vandaag ook deze kritiek onder druk. Want sinds enkele jaren groeien de Afrikaanse economieën wel degelijk. Met een gemiddelde van 6 procent in 2006 doet Afrika het alweer beter dan met 5,5 procent in 2005 of 5 procent in 2004. Wat overigens niet betekent dat iedereen van deze groei profiteert. Ook in Afrika doet de ondernemende elite het beduidend beter dan de massa’s in hun dorpen en sloppenwijken.
Decennialang deden de Afrikaanse economieën het echter slecht. Wanneer ze al groeiden, met 1 of 2 procent, bleef deze groei ver achter bij de onstuimige bevolkingstoename op het continent. Zo was het resultaat telkens weer negatief.
De critici wijzen dan ook terecht op de vraag waaróm de rijke landen met hun 2,3 biljoen dollar aan hulp daar niets aan konden doen. Waarom ze de economische groei niet bóven de bevolkingsgroei uit lieten stijgen, of, omgekeerd, de bevolkingsgroei niet wisten te temperen. Oefende die 2,3 biljoen dollar wel enige invloed uit op de Afrikaanse economieën? Waarschijnlijk luidt het antwoord nee. Niet omdat ontwikkelingshulp economische groei in de weg zou staan. Maar omdat we, ondanks die 2,3 biljoen dollar, in de afgelopen halve eeuw nog maar amper aan ontwikkelingshulp hebben gedaan.
Want wie de 2,3 biljoen deelt over de afgelopen 50 jaar en door 2,5 miljard armen, leert dat nooit meer dan anderhalve euro per maand bij de gemiddelde arme terecht kwam. Wie vervolgens weet dat het grootste deel van het geld tot voor kort via ‘gebonden hulp’ weer terugvloeide naar het eigen bedrijfsleven, of dat ontwikkelingshulp decennialang werd gegeven op grond van politieke motieven, beseft dat het terugdringen van armoede nooit prioriteit had.
En wie uiteindelijk overweegt dat de gemiddelde Afrikaan met 36 dollar per jaar, niet meer dan eennegende krijgt van het bedrag dat de gemiddelde Palestijn (337 dollar) of Nicaraguaan (225 dollar) ontvangt, concludeert dat deze gemiddelde Afrikaan het onverminderd met een paar dubbeltjes aan hulp per maand moet doen. En dat is veel en veel te weinig om in economisch opzicht ook maar enig verschil te maken. Wanneer het Westen werkelijk iets aan de extreme armoede in Afrika wil doen, zal het de komende vijftig jaar veel méér dan 2,3 biljoen dollar in Afrika moeten steken.
In plaats van met een groothoeklens te kijken naar de economische groei in Afrika, is het ook mogelijk om met een vergrootglas op zoek te gaan naar wat de hulp wél teweeg heeft gebracht. Dan blijkt dat ontwikkelingshulp die verstrekt wordt wel degelijk succesvol is. Succesvoller althans dan bedrijfsfusies, huwelijken of de bestrijding van longkanker in Nederland, om wat willekeurige thema’s te noemen.
Hoewel steeds meer hulp wordt gebruikt voor moeilijk meetbare zaken als schuldenverlichting of capaciteitsopbouw van de overheid, blijkt dat hulp die opgaat aan concrete projecten meer dan gemiddeld effectief is. Onderzoekers constateren keer op keer dat ruim 70 procent van de concrete hulpprojecten zijn doelstellingen haalt. Wanneer er in Oeganda een voorlichtingscampagne over aids moet komen, dan komt zo’n campagne er ook. Wanneer een Zambiaanse sloppenwijk van schoon drinkwater moet worden voorzien, dan krijgt zo’n sloppenwijk ook putten, kranen of een waterleiding. Eenderde van alle hulpprojecten overstijgt zelfs zijn concrete doelstelling. Dan verbetert door de drinkwatervoorziening ook de gezondheid van de omwonenden. Dan neemt door de anti-aidscampagne ook het aantal besmettingen af.
Wat blijft, is een percentage van 20 tot 30 procent van alle hulpprojecten die mislukken. Dat is inderdaad verspild geld en verspilde moeite. Al zijn deze 20 of 30 procent ook relatief, vergeleken met het aantal mislukte huwelijken in Nederland (40 procent) het aantal mislukte bedrijfsfusies en overnames (70 procent) of de falende behandeling van longkanker (85 procent). Dan doet de hulp het absoluut niet slecht. Dan is het succes van de ontwikkelingshulp zelfs een goed bewaard geheim. En net zoals we ons niet neerleggen bij de 85 procent aan falende behandelingen van longkanker, zouden we ons ook niet neer mogen leggen bij 30 procent aan falende hulpprojecten. Het is zaak om het slagingspercentage nog hoger te maken en om de ontwikkelingshulp dusdanig op te voeren dat ze de Millenniumdoelen daadwerkelijk dichterbij kan halen.
En dat gebeurt wereldwijd. Daalde de officiële hulp na de Koude Oorlog tot onder de 60 miljard dollar in 1998, vandaag geven de rijke landen weer meer dan honderd miljard dollar. In 2010, zo is de prognose, stijgt de internationale hulp tot boven de 130 miljard dollar. Al zal zelfs dit enorme bedrag nog lang niet toereikend zijn om in de zee van armoede die Afrika is een groot verschil te maken.
Een batterij aan hulpcritici is ongevoelig voor deze overwegingen. Doorlopend bestoken zij de publieke opinie met verhalen over weggegooid geld, corruptie en strijkstokken; over ontwikkelingshulp als smeerolie in een onrechtvaardige wereldeconomie en een hulpindustrie die zichzelf in stand houdt. Velen zijn ideologisch verwant met het nationalisme van de PVV ter rechterzijde en het antiglobalisme van de SP ter linkerzijde.
Dat hun kritiek zo aanslaat, is deels te wijten aan het feit dat zowel deskundigen als voorstanders van de hulp zich maar amper in het debat mengen. Maar ook omdat kritiek op de hulp een intellectuele thrill bevat. Wie steun aan de allerarmsten op de korrel neemt, serveert een verboden vrucht. Hij speelt met de prikkelende idee dat weer eens iets fout uitpakt dat met de beste bedoelingen in stand wordt gehouden.
Bij de linkse antiglobalisten leeft sterk de overtuiging dat Afrika niet rijk kan worden omdat wij, het Westen, hun die rijkdom onthouden. Met ons ‘neokolonialisme’, onze oneerlijke landbouwpolitiek, onze handelsbarrières en onze wapenleveranties houden we Afrika arm. Hún armoede is ónze schuld. Dáár kunnen ze alleen rijk worden, wanneer híér iets verandert. De rechtse nationalisten zoeken al evenzeer naar schuldigen aan de Afrikaanse armoede. Nu is het echter niet ónze schuld, maar hún schuld, de schuld van de Afrikanen zelf. Zij zijn corrupt, lui en opgesloten in hun trage cultuur. Zij openen hun binnengrenzen niet, zijn gevangen in hun tribalisme of voeren doorlopend oorlog. Dáár kunnen ze alleen rijk worden, wanneer ook dáár iets verandert.
Omdat radicaal links en radicaal rechts denken in termen van schuld, kan ontwikkelingshulp nooit meer zijn dan een doekje voor het bloeden. Wanneer de hulp de noodzakelijke veranderingen al niet tegenhoudt. Hoewel voor veel van hun argumenten iets te zeggen valt, kan op deze wijze niet verklaard worden waarom Oost-Europa, Azië en Zuid-Amerika, worstelend met vergelijkbare problemen, inmiddels wél aanhaken. De argumentatie van de apologeten van ‘hun’ en ‘onze’ schuld schiet simpelweg tekort.
In het licht van eeuwen, is niet de armoede in Afrika, maar de groeiende rijkdom in de rest van de wereld uitzonderlijk. In de negentiende eeuw was Europa amper rijker dan Afrika. Aangezwengeld door de Industriële Revolutie, breidde de welvaart zich stap voor stap over de wereld uit. Nu zelfs landen als Brazilië en India aansluiten, is Afrika simpelweg het laatste continent dat de grote stap nog moet en waarschijnlijk ook zál zetten. Zowel de groeiende aandacht voor Afrika in het Westen als de aantrekkende economische groei op het continent zelf, lijkt daar al op te wijzen.
Geheel in de lijn van Koenders’ kabinet, kunnen wij dit proces versnellen door Afrika niet links te laten liggen maar samen met de Afrikanen op te trekken. Meer concerten als Live8, meer Akkoorden van Schokland, meer engagement en meer idealisme zijn in dit proces onontbeerlijk.
Schrijver en publicist. Samen met Mirjam Vossen schreef hij ‘Hulp. Waarom ontwikkelingshulp moet, groeit en verandert’. Volgende week in Opinie & Debat: William Easterly over de ideologie van ontwikkelingshulp
Overigens ben ik het niet (altijd) eens met de stelling van de schrijver dat het bij mislukte projecten gaat om "weggegooid geld". Ik denk dat, als je goed registreerd, monitort en leert van de fouten uit het verleden (zowel als NGO in Europa als als Zuidelijke partner) er heel veel gehaald kan worden uit dat zogenaamde weggegooide geld. Ik ben er ook van overtuigd dat de OS branche heel wat verder is dan heel wat mensen denken in het monitoren en leren van de dingen die minder gaan... misschien nog wel een heel stuk verder dan veel commerciële bedrijven (bij fusies) en zeker een stuk meer dan gemiddelde personen bij een mislukt huwelijk!